Studies over de eerste drie eeuwen van het Christendom
Deel 6 – De wende en haar gevolgen
“Wat de heidenen in het christendom zagen, werd immers in eerste instantie bepaald door wat zij zagen van het christendom!”
Voorwoord
De laatste grote christenvervolging vond plaats in de regeerperiode van keizer Diocletianus die regeerde van 284-305, en die een hervorming doorvoerde in het bestuur van het keizerrijk. Via een uitgebreide hiërarchische bureaucratie probeerde hij alle macht te centraliseren en naar zich toe te trekken. Deze hervorming hield in dat de adel haar invloed verloor en dat de keizer kon aanstellen en bevoordelen wie hij maar wilde. Van die hervorming heeft keizer Constantijn kunnen profiteren en vanaf 313 kwam de grote ommekeer, het verbond tussen Kerk en Staat. Het aangaan van het verbond tussen Kerk en Staat, ook de ‘grote wende’ genoemd, heeft verstrekkende gevolgen gehad die tot op heden aanwijsbaar zijn, in de praktijd en de theologie. Wij kunnen ons daar moeilijk een beeld van vormen. De ‘wende’ wordt ook wel de ‘grootste zonde van de kerk’ genoemd, want van toen af verloor de kerk haar karakter en zelfstandigheid en werd een middel waardoor de Staat invloed kon uitoefenen op de mensen.
De Grote Wende
De periode van de kerkelijke oudheid deelt men vaak in twee perioden. De eerste periode is het leven van de kerk in het heidense Romeinse Rijk en het tweede is het heersen van de kerk in en over het christelijk Romeins Rijk. Het jaar 313 is dan het kantelmoment tussen de beide perioden, waarin Keizer Constantijn de Grote het christendom omhelsde en bevoorrechte. De Kerk ging verder, maar nu als ‘staatskerk’, waarin de geestelijken min of meer staatsdienaren waren en waar van de bevolking verwacht werd ook het christendom als systeem te aanvaarden om de eenheid van de staat te waarborgen. Van een persoonlijke bekering was geen sprake, hele volken werden aan het christendom toegevoegd en gedoopt Niet voor niets noemt men dit de ‘Grote Wending of Ommekeer’!
De positie van het Christendom was geworden tot een object van politiek: in het Rijk, regionaal en plaatselijk, kon men zien hoe de kerkelijke leiders gingen inspelen op de grillen van de massa om daarmee de positie van de kerk veilig te stellen en uit te breiden. Met dit alles nam ook de intolerantie in kerkelijke zaken toe. Aan zaken van ondergeschikt belang werd de grootste aandacht besteed, evenals aan een opgelegde uniformiteit die altijd een levenloze religie kenmerkt. Dit voldoen aan de eisen van ‘de geestelijkheid’ werd in de loop van de tijd gelijkgesteld met ‘orthodoxie’, en allen die zich daarin niet konden vinden en schikken werden als ketters en rebellen gebrandmerkt: zij konden kiezen tussen zich gedwongen conformeren of eruit gezet worden (excommunicatie). En dat tekent de tragiek en de ironie wel ten volle: de Kerk die zelf zo heftig was vervolgd en die eindelijk haar vrijheid had verworven, heeft geen scrupules om zelf de rol van vervolger op zich te nemen en de vrijheid aan anderen te ontzeggen. Door deze ‘Grote Wending’ is de basis gelegd voor de ‘kerstening’ van de Europese volken, zoals we nog zullen zien. Maar dan vaak, uitzonderingen daargelaten, christianiseren door middel van geweld!
Grote veranderingen
Op grond van de veranderende situatie waarin het Christendom kwam te verkeren zijn daardoor of hieruit, mijns inziens, de volgende zaken ontstaan die min of meer met elkaar in verbinding staan of uit elkaar voortkomen en die de theologie tot op vandaag de dag hebben beïnvloed en de plaats van de Kerk in de samenleving in een machtspositie hebben gebracht. Daarvan is in onze tijd nog weinig te bemerken in de westerse wereld, achter de schermen wordt er wel politieke invloed van de kerk uitgeoefend, maar toen en vooral in de Middeleeuwen veel meer. We gaan enkele theologische veranderingen benoemen.
(1) Het caesaropapisme – de kerk werd dienstbaar gemaakt aan de staat en de kerkelijke leiders zoals de keizer en later aan andere staatshoofden
Door de positie van staatskerk in te nemen is daaruit later het Pausdom ontstaan dat zijn officiële status kreeg onder Leo de Grote die van 440-461 bisschop van Rome was. De kerkelijke leiders waren Constantijn zeer erkentelijk voor zijn bescherming, en in ruil ontving hij van hen een erepositie die hem geenszins toekwam. Het christendom werd bevoordeeld en de Romeinse overheid probeerde het heidendom te bestrijden.
Na de val van het westerse Romeinse Rijk in 476 veranderde dat en kregen de bisschoppen ook bestuurlijke macht. De grond hiervoor was allang toebereid door de toenemende tendens tot centralisatie en opkomst van de bisschoppen en metropolieten. Na Jeruzalem, Byzantium het latere Constantinopel, Efeze en Alexandrië werd Rome steeds meer het centrum van de geestelijke macht, waardoor de latere Rooms-katholieke kerk is ontstaan. De latere Investituurstrijd in de elfde en twaalfde eeuw, waarbij het ging om de vraag wie hogere geestelijken in de Kerk mocht aanstellen, is daarvan het gevolg (Concordaat van Worms, 1122).
(2) Antichiliasme of amillenniasme – de idee van een ‘christelijk’ rijk dat het zicht op het toekomstige messiaanse rijk verloren deed gaan.
Het chiliasme is de Bijbelse leer van een duizendjarig rijk. Men onderscheidt pre- post- en amillennianisme. Het laatste vindt zijn ontstaan doordat men ervan uitging dat met de komst van Constantijn het millennium of, anders gezegd het duizendjarig rijk (of Vrederijk) al aangebroken was. Dús… de komst van Jezus Christus werd op de lange baan geschoven want de paus was immers zijn plaatsbekleder! Aan hem, de paus, was absolute gehoorzaamheid vereist. In de chiliastische visie regeert Christus (door zijn plaatsbekleder) niet alleen in geestelijke zin maar ook in politieke zin. Aan Christus is immers ‘alle macht gegeven in hemel en op aarde’?
(3) Het chiliastische of vervangingstheologie – die de aan Israël toegezegde vervloekingen aan Israël overlaat en de aan Israël toegezegde zegeningen voor de kerk opeist.
Omdat men er, zoals gezegd, vanuit ging dat het Vrederijk al was aangebroken was, was er uiteraard ook geen plaats meer voor een toekomstig nationaal Israël, noch in het heden als in de toekomst. De Kerk is de voortzetting van Israël en noemt zich dan ook ‘het geestelijke Israël’. Er is geen plaats meer voor Israël als volk, maar wel kunnen individuele Joden zich bekeren tot God waarna ze worden opgenomen in de RK-Kerk. Het was dan ook een hele ‘verrassing’ toen er in mei 1948 weer een nieuwe staat Israël ontstond! Het heeft dan ook lang geduurd voordat de Rooms-katholieke kerk op 30 december 1993 met de staat Israël een basisakkoord heeft gesloten; nog geen erkenning want volgens de theologie van de RK-kerk had Israël niet alleen geen toekomst meer, maar zij – de RK-kerk – waren als volk van God in de plaats van Israël gekomen!
(4) Opkomende Jodenvervolgingen – het einde van de Christenvervolgingen betekende het begin van de onderdrukking van de joden, omdat dezen zich niet wilden schikken in de christelijke RK-kerk.
Van de Joden werd verwacht dat zij zich zouden laten opnemen in de Kerk, want er was immers buiten de Kerk geen toekomst meer voor hen! De naam Israël, die de Kerk had geclaimd, behoorde immers niet meer aan hen. Dat de Joden dat niet deden maakte dat ze in een kwaad daglicht kwamen te staan. Deze verwachting vinden we vele eeuwen later ook bij Luther die ervan uitging dat de Joden zich wel bij hem zouden aansluiten. Toen dat niet gebeurde veranderde hij voor hen in een vijand. De eerste wetten tegen de joden vaardige Constantijn al uit in 315. Constantijn voerde verscheidene legislatieve maatregelen in met betrekking tot de joden: het werd hen verboden christelijke slaven te hebben of hun slaven te besnijden. Bekering van christenen tot het Jodendom werd verboden. Bijeenkomsten voor religieuze diensten werden beperkt, maar het werd Joden toegestaan jaarlijks Jeruzalem binnen te gaan op Tisja be’Aaw, waarop de verwoesting van de tempel in 70 na Chr. (aan het einde van de Joodse Oorlog) werd herdacht. Constantijn dwong van het eerste concilie van Nicaea ook een verbod af tegen het vieren van Pasen op de dag voor het Joodse Pesach op 14 Nissan. De Romeinse christenen zijn begonnen het paasfeest op de daaropvolgende zondag te vieren.
(5) Het opkomend militarisme
Tijdens de strijd om de pont Milvius liet Constantijn zijn soldaten een symbool aanbrengen op hun schilden, waarvan christenen geloven dat dit het labarum-symbool was. Het labarum was een militaire standaard, dat het Chi-Rho symbool P/X weergeeft, gevormd uit de eerste twee Griekse letters van het woord Christus. De verslagen van Eusebius – die zich waarschijnlijk op uitlatingen van Constantijn baseert die deze in latere jaren heeft gedaan – en Lactantius spreken elkaar deels tegen, maar zeggen eensgezind dat Constantijn zijn overwinning toeschreef aan de God van de christenen. Het labarum en het ermee geassocieerde motto ‘in hoc signo vinces’ (in dit teken zal je overwinnen) zou volgens de overlevering aan Constantijn zijn verschenen in een visioen toen hij in Saxa Rubra was, wat zou hebben geleid tot zijn uiteindelijke bekering tot het christendom. Christus was sterker dan de Romeinse goden! Hiermee werd het ‘christelijk militarisme’ goedgekeurd en daarmee konden vele eeuwen later onder andere de kruistochten en de onderwerping van de volkeren door kerstening gesanctioneerd worden. Al in 314 besloot het concilie van Arles dat dienstweigeraars uit de kerk moesten worden gebannen.
Mijn Website
Voor meer info over het ontstaan en geschiedenis van de Christelijk Kerk zie de rubrieken: Christendom – Europees Christendom – Kerkgeschiedenis.