Vraag en Antwoord – Heeft Mozes God gezien? – Vraag 12

9 augustus, 2023

Rubrieken: Vraag en Antwoord

Bijbelboeken: Exodus

Vraag en Antwoord

Heeft Mozes God gezien?

Nummer 12

 

Vraag:

Spreekt de Bijbel zich niet tegen wanneer het de ene keer zegt dat Mozes sprak met de Here van aangezicht tot aangezicht terwijl iets verderop de Here zegt dat niemand zijn aangezicht kan zien?

Bedoeld zijn de volgende Bijbelteksten:

‘En de Here sprak tot Mozes van aangezicht tot aangezicht, zoals iemand spreekt met zijn vriend; dan keerde’ (Ex.33:11)

en

‘Hij zeide: Gij zult mijn aangezicht niet kunnen zien, want geen mens zal Mij zien en leven.’ (Ex.33:20)

Antwoord:

Dit is niet de enige plaats in de Bijbel waar men een contradictie tussen verschillende Bijbelteksten meent te vinden en ook is Mozes ook niet de enige die Here van aangezicht tot aangezicht heeft gezien want ook Jakob spreekt van zo’n ontmoeting. ‘En Jakob noemde de plaats Pniël, want (zeide hij) ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht en mijn leven is behouden gebleven’ (Gen.32:30).

Daar staan een aantal andere Bijbelteksten tegenover die zeggen dat ‘niemand God kan zien’.  ‘Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die in de schoot van de Vader is, die heeft Hem verklaard’ (Joh.1:18). ‘Hij die alleen onsterfelijkheid heeft, die een ontoegankelijk licht bewoont, die geen mens gezien heeft of zien kan’ (1Tim.6:16). ‘Niemand heeft ooit God aanschoud. Als wij elkaar liefhebben, blijft God in ons en Zijn liefde is in ons volmaakt’ (1Joh.4:12).

Er is echter geen sprake van een contradictie. Twee van deze zogenaamd tegenstrijdige teksten staan namelijk vlak achter elkaar, in hetzelfde verhaal: Exodus 33:11 en 33:20. Kennelijk vond de auteur van deze passage het niet vreemd om in vers 11 te schijven dat Mozes met God sprak ‘van aangezicht tot aangezicht’, om vervolgens Gods uitspraak te citeren dat niemand ooit Gods gezicht kan zien. In Exodus 33:11-23 verdient vers 18 onze speciale aandacht, want daar vinden we de verklaring waarom God in vers 20 zegt dat Mozes zijn aangezicht niet kan zien. In vers 18 vraagt Mozes God immers om zijn heerlijkheid (of glorie) te mogen zien. We mogen zulke teksten natuurlijk nooit tegen elkaar uitspelen, maar moeten ze beide tot hun recht laten komen.

Wat heeft Mozes en ook anderen dan gezien wanneer we lezen: ‘En zij zagen de God van Israël’ en zij aanschouwden God en zij aten en zij dronken’ (Ex.24:10,11). We moeten beseffen, dat het bij zulke uitdrukkingen gaat om standaarduitdrukkingen.’ Van aangezicht tot aangezicht’ betekent: direct, zonder tussenkomst van een ander. Daarom hoeven deze uitspraken in Ex.33 niet inhouden dat ze Gods aangezicht aanschouwden of God werkelijk zagen. Ook Deut.4:12,15 maakt duidelijk dat de Israëlieten niet God zelf hebben gezien, maar slechts de verschijning van Zijn heerlijkheid, Zijn afstraling. Johannes 14:9 geeft wellicht de oplossing voor dit probleem want in de toekomst zal de heerlijkheid van God in de Heer Jezus geopenbaard zijn. ‘Wie Mij heeft gezien, heeft de Vader gezien’. ‘Opdat ze mijn heerlijkheid aanschouwen, de heerlijkheid die Ik bij U had voordat de wereld was’ (Joh.17:24,5). Als er met het oog op de toekomst sprake is van het zien van God dan kunnen we ons voorstellen dat het betekend dat we Hem zien en Zijn heerlijkheid in de persoon van de Jezus Christus. Christus is immers ‘de uitstraling van zijn heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen’ (Hebr.1:3).

______________________________________________________________________________________________________________________________