Serie Bijbelstudies – Elia en Elisa – Het beleg van Samaria – Deel 6

18 augustus, 2023

Bijbelboeken: 2 Koningen

Series – Bijbelstudies

Uit het leven van de Elia en Elisa

Deel 6 – ‘Het beleg van Samaria’

(2 Koningen 6:24-7:20)

Inleiding

We weten niet hoeveel tijd er gelegen heeft tussen de verzen 23 en 24. Toen Benhadad besloot om tegen Israël ten strijde te trekken, was het met een compleet leger en niet met een kleine groep rebellen. De hoofdstad Samaria werd zolang belegerd dat er geen voedsel meer te verkrijgen was; het meest slechte voedsel werd verhoogd aan exorbitante prijzen, een ezelskop kostte tachtig zilverstukken en een vierde maat duivenmest vijf zilverstukken (vs.25). Hoe dan ook, de uitgehongerde bevolking at voedsel dat een dier zou hebben geweigerd. Sommige mensen gingen zelfs over tot kannibalisme. Koning Jehoram (of: Joram) gaf van al die ellende Elisa de schuld aan Elisa, zoals zijn vader dat eerder had gedaan met Elia (vgl. 6:31 met 1Kon.18:17). De koning stuurde een boodschapper, waarvan Elisa wist dat hij zou komen, om een vreemde voorzegging van de man Gods te ontvangen: ‘Hoort het woord des Heren. Zo zegt de Here: Morgen omtrent deze tijd zal een maat fijn meel een sikkel kosten, en twee maten gerst een sikkel, bij de poort van Samaria’ (2Kon.7:1). De hoofdman van de koning toonde zijn ongeloof en Elisa profeteerde zijn oordeel (7:17-20).

Welke wapens gebruikte God om de Syrische troepen te verslaan? Een geluid en vier melaatsen! De gedachte dat een huurleger tegen hen aan op komst was, deed de Syriërs, vluchten, ze lieten hun buit en voedsel achter in het legerkamp. De vier melaatsen vonden het beter te eten als gevangenen dan te sterven in vrijheid. Vers 9 kunnen we heel goed gebruiken als een evangelisatietekst maar ook als zendingsopdracht! We mogen daar ook vandaag de dag wel aandacht aan schenken! Toen de omsingelde bevolking van Samaria het goede nieuws hoorden, renden ze naar buiten, waarbij ze de hoofdman vertrappelden. Hij had het goede nieuws gehoord, maar hij stierf voordat hij ervan kon genieten. Wat een geweldige waarschuwing voor hen die hun bekering maar steeds uitstellen!

De koning van Aram

Het moest de inwoners van Samaria niet verwonderd hebben dat Benhadad de koning van Aram de stad had omsingeld, als ze maar op de hoogte waren geweest van de reden en de bedoeling ervan die God ermee had. We lezen in Deuteronomium 23 over de zegen en de vloek en de daarbij behorende gevolgen. Het volk was van ver van God en de zonde tierde welig. We hoeven maar te denken wat de vader van koning Joram had gedaan, hoe hij de Here had gekrenkt (1Kon.16:29-33). Om maar te zwijgen over zijn moeder Izebel! ‘Indien gij dan aandachtig luistert naar de stem van de Here, uw God, en al zijn geboden, die ik u heden opleg, naarstig onderhoudt, dan zal de Here, uw God, u verheffen boven alle volken der aarde. De volgende zegeningen zullen alle over u komen en uw deel worden, indien gij luistert naar de stem van de Here, uw God’ (Deut.281-2). ‘Maar indien gij niet luistert naar de stem van de Here, uw God, en niet al zijn geboden en inzettingen, die ik u heden opleg, naarstig onderhoudt, dan zullen de volgende vervloekingen alle over u komen en u treffen: Vervloekt zult gij zijn in de stad en vervloekt op het veld’ (Deut.28:15v.). De reden dat God de profeten Elia en Elisa zond was omdat Hij het volk terug wilde brengen tot de dienst aan Hem. Maar zullen opmerken hoe verder we in de boeken koningen en Kroniek komen dat het tegen deel het geval was. Aan het einde van 2 Kronieken lezen we: ‘De Here, de God hunner vaderen, zond wel zijn boden tot hen, vroeg en laat, want Hij ontfermde Zich over zijn volk en zijn woning, Maar zij bespotten de boden Gods, verachtten zijn woorden en hoonden zijn profeten, totdat de gramschap des Heren zich zozeer tegen zijn volk verhief, dat geen herstel meer mogelijk was’ (2Kron.36:15-16).

De vrouwen van Samaria

Kannibalisme, is wat we vinden in de stad Samaria, als gevolg van de hongersnood die ontstaan was door de omsingeling van Samaria. De koning van Israël die om raad gevraagd werd, moest een oplossing schuldig blijven, zoals ook in het geval van Naäman de melaatse (2Kon.5:7). Trouwens de koning werd niet gevraagd om te voorzien in voedsel, maar om te bemiddelen in de kwestie die de twee vrouwen voerden over het eten van hun beider zonen! Dit toont wel hoe ver de koning en het volk van God waren afgedwaald, wat ook al voorzegt was! Als ze God zouden verlaten ‘Zal het u in het nauw brengen in al uw steden, totdat de hoge, versterkte muren vallen, waarop gij in uw gehele land vertrouwdet; ja, het zal u in het nauw brengen in al uw steden, in geheel het land dat de Here, uw God, u geven zal. In de benardheid en benauwdheid, waarmede uw vijand u kwellen zal, zult gij de vrucht van uw eigen schoot eten, het vlees van de zonen en dochters, die de Here, uw God, u geven zal’ (Deut.28:52vv.). Een verschrikkelijke profetie, maar dat leidde er niet toe dat men zich tot de Here bekeerde, integendeel. De koning gaf de schuld van de hele situatie waarin Samaria geraakt was, aan God. De koning zei: ‘En hij zeide: Zo moge God mij doen, ja nog erger, indien het hoofd van Elisa, de zoon van Safat, heden op hem blijft staan’ (2Kon.7:31). Geen spoor van berouw en toch zou God nog in genade met Samaria handelen.

De profeet Elisa

Zolang God profeten zond was er nog een verandering mogelijk, Elisa zijn dienst was nog niet volbracht. De dienst van de profeet bestond daarin om het hart van het volk terug te voeren tot God. (Vgl. Mal.4:6). God sprak door zijn knechten de profeten (2Kon.21:10), vandaar de uitdrukken die we zo vaak tegenkomen wanneer ze spreken: ‘Hoort het woord des Heren’ (7:1). Het was niet altijd een prettige boodschap die de profeten moesten brengen, vaak was het ook een aankondiging van tuchtiging en oordeel. En ook werd er niet altijd naar geluisterd, zoals naar het Woord des Heren gesproken door de profeet Jeremia.  ‘Wat het woord betreft, dat gij tot ons in de naam des Heren gesproken hebt, wij zullen niet naar u luisteren (Jer.44:15vv.). Elisa was op de hoogte van de plannen van de koning om hem te doden. (Vgl.2Kon.6:12). ‘Voorzeker, de Here Here doet geen ding, of Hij openbaart zijn raad aan zijn knechten, de profeten’ (Am.3:7; vgl.Deut.29:29). En wat was de raad van de Here die Elisa mocht doorgeven? ‘Zo zegt de Here: Morgen omtrent deze tijd zal een maat fijn meel een sikkel kosten, en twee maten gerst een sikkel, bij de poort van Samaria’ (7:1).

Dat was me nogal een ‘blijde boodschap’, maar ook dat bracht geen verandering in de houding, van de hoofdman op wiens arm de koning leunde. Hij antwoordde Elisa: ‘Ook al zou de Here sluizen in de hemel maken, zou dit dan kunnen geschieden?’, waarop Elisa repliceerde: ‘Zie, gij zult het met eigen ogen aanschouwen, doch daarvan niet eten’. En zo gebeurde; ‘het geschiedde naar uw geloof!’

De vier melaatse mannen

Het beeld verplaatst zich naar vier melaatse manen, die uitgestoten buiten de poort van Samaria verbleven, zonder hoop op redding of hulp, aan zichzelf overgelaten. Daarom waren ze ook niet op de hoogte van de profetie van Elisa, waar ze zelf deel van gingen uitmaken diezelfde nacht. Hun aandeel daarin was heel bijzonder, want juist door hun hopeloze positie, werden ze gedrongen om over te lopen naar de vijand, ze zagen geen andere uitweg. Zo kwamen ze in het kamp van de Arameeërs en ontdekten dat het verlaten was. ‘Want de Here had het leger der Arameeërs een geluid doen horen van wagens en paarden, het geluid van een grote legermacht. Daarom waren zij opgesprongen en in de avondschemering gevlucht en hadden hun tenten achtergelaten, ook hun paarden, hun ezels, de hele legerplaats zoals die was; zij waren gevlucht om hun leven te redden’ (7:6-7). De vier melaatse mannen deden zich tegoed aan het voedsel dat ze vonden en namen van de buit. Maar geleidelijk aan gingen hun gedachten uit naar de inwoners van de stad en de mogelijke straf die hun te wachten stond. Want wanneer de inwoners de volgende morgen zouden zien dat de vijand gevlucht was en dat de melaatsen hun niets gezegd zouden hebben zou hun dat zeer worden kwalijk genomen. Dus zij tot elkaar: ‘Wij doen niet goed; deze dag is een dag van blijde boodschap, en wij houden ons stil. Indien wij wachten tot het morgenlicht, dan zal ons straf treffen. Welaan dan, laten wij heengaan en het in het koninklijk paleis melden’ (7:9). Door dat te doen werd de stad gered. Hierin ligt een duidelijke boodschap voor ons om ons ook niet te stil te houden, maar daar waar er het mogelijk is de blijde boodschap, het evangelie van Jezus Christus te verkondigen. De vijand is verslagen op het kruis van Golgotha, de deuren van de ‘gevangenis’ zijn open en de ‘gevangenen’ kunnen vluchten, maar dat moeten ze dan wel weten. ‘Wee mij, zegt de apostel Paulus als ik het evangelie niet verkondig! Hij was van de noodzaak van de verkondiging overtuigd (1Kor.9:16), want ‘hoe zullen zij geloven in Hem van Wie zij niet gehoord hebben? (Rom.10:14).

De ongelovige hoofdman

Zoals alles in het Oude Testament voor onze lering en tot waarschuwing geschreven is (1Kor.10:11; Rom.14:4) geldt dat ook voor dit gedeelte. Toen Elisa de profetie had uitgesproken had de hoofdman hem, de man Gods, geantwoord: ‘Ook al zou de Here sluizen in de hemel maken, zou dan zoiets kunnen geschieden? Maar Elisa had hem geantwoord: ‘Zie, gij zult het met eigen ogen aanschouwen, doch daarvan niet eten’ (2Kon.7:19-20). De hoofdman spotte met het woord dat Elisa gesproken had en geloofde niet dat God bij machte was om in zo korte tijd Samaria van voedsel te voorzien. De hoofdman ‘heeft de liefde tot de waarheid niet aangenomen om behouden te worden (2Thes.2:10) en hij werd de volgende morgen door het volk aan de poort vertrapt en stierf. Ook in onze tijd zijn veel mensen ongehoorzaam aan het evangelie van de Heer Jezus omdat ze Gods Woord niet geloven. En zoals we om ons heen kijken zien we ook vandaag spotters, waarop de apostel Petrus onze aandacht vestigt. ‘Weet dit eerst, dat er in het laatst van de dagen spotters met spotternij zullen komen, die naar hun eigen begeerten wandelen en zeggen: Waar is de belofte van zijn komst? (2Petr.3:3-4). De Bijbel is eer duidelijk over wat er gaan gebeuren met hen die het aanbod van genade verwerpen ‘zij zullen als straf lijden het eeuwig verderf, verwijderd van het aangezicht van de Heer’ (1Thes.1:8-9). Ja, God is een God van liefde, en ‘de liefde van God is ten aanzien van ons geopenbaard, doordat Hij zijn eniggeboren Zoon in de wereld heeft gezonden, opdat wij zouden leven door Hem’ (1Joh.4:9). De dag van genade op grond waarvan God nu met de mens handelt loopt ten einde, en de dag van oordeel staat voor de deur, en ‘vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God’ (Heb.10:31). Wanneer de hoofdman Elisa’s woorden serieus had genomen dan was hij gered geworden, evenals de melaatsen en de inwoners van Samaria, hij had zijn lot in eigen handen, maar helaas verwierp hij Gods woord. Een ernstige zaak!

____________________________________________________________________________________________