Het leven van Jezus – deel 6 – We hebben zijn heerlijkheid gezien

20 juli, 2023

Hoogtepunten uit Jezus’ leven

Deel 6

‘We hebben Zijn heerlijkheid gezien’

Inleiding

Toen de Heer Jezus voor de eerste keer zijn discipelen toevertrouwde dat hij naar Jeruzalem zou gaan om daar verworpen en gekruisigd te worden reageerde Petrus met de woorden: ‘Heer, dat zal u geenszins gebeuren!’ (Mat.16:22). Hoe goed bedoeld het ook geweest mag zijn het toont ons ook hoe weinig Petrus begreep van Wie de Heer Jezus was en wat het doel van zijn komst was. We lezen niet wat de reactie van de andere discipelen geweest is, maar hoogstwaarschijnlijk waren ze dezelfde mening toegedaan. Mogen wij Petrus’ reactie kwalijk nemen? Ik geloof van niet want de verwachting van de discipelen was gericht op een herstel van het koninkrijk van Israël en van de troon van David. Maar toch volgt op Petrus’ belijdenis een bestraffing van de Heer Jezus omdat hij niet de dingen van God bedacht, maar van de mensen (16:23). De Heer Jezus nam niet Petrus’ onwetendheid van de Schrift kwalijk ‘Want zij kenden de Schrift nog niet, dat Hij uit de doden moest opstaan’ (Joh.20:9), maar zijn menselijke wijze van denken, want die willen immers altijd het lijden ontwijken. Aansluitend gaf de Heer Jezus de discipelen een les in zelfopoffering en een belofte. ‘Voorwaar, Ik zeg u, dat er sommigen zijn van hen die hier staan, die de dood geenszins zullen smaken voordat zij de Zoon des mensen hebben zien komen in zijn koninkrijk’ (Mat.16:28).

Na zes dagen nam de Heer Jezus Petrus, Jacobus en zijn broer Johannes mee op een hoge berg en zagen zij zijn heerlijkheid. Over deze ervaring schreef Petrus later: ‘We waren ooggetuigen van zijn majesteit… en wij hoorden deze stem uit de hemel komen, toen wij met Hem op de heilige berg waren’ (2Petr.1:16,18). Dus laten we maar eens kijken wat Petrus daar gezien en gehoord heeft en welke lessen wij daaraan kunnen ontlenen.

Het Koninkrijk komt

De belofte van de Heer Jezus dat sommigen de Zoon des mensen zullen zien komen in zijn koninkrijk werd werkelijkheid na zes dagen. Zou dat een heenwijzing kunnen zijn naar het komende Vrederijk? In ieder geval was Petrus ‘ooggetuige van zijn majesteit’ geweest (2Petr.1:16). Aan Petrus’ protest dat Jezus naar het kruis zou gaan om te sterven, lag zijn overtuiging ten grondslag dat de Koning niet verslagen zou worden maar de vijanden. ‘Zijn’ koning zou de vervallen troon van David weer herstellen en een tijd van voorspoed en zegen zou voor Israël aanbreken. Zo was het ook beschreven en voorzegt door de Oudtestamentische profeten en die gedachte leefde bij de discipelen en zo was het door de Heer Jezus beloofd (Mat.19:28).

De Heer Jezus ontkende dat ook niet en liet Petrus en de andere discipelen weten dat die profetieën ook eens werkelijkheid zouden worden en dat deed Hij door zijn verheerlijking op de berg. We zien hetzelfde in het boek Handelingen waar de discipelen de Heer vroegen of hij ‘in deze tijd het koninkrijk voor Israël zou herstellen’ (Hand.1:6). Ook daar lezen we niet dat de Heer die vraag ontkennend beantwoord, alleen het tijdstip is niet bekend. Let wel: het gaat over het herstel, niet over de oprichting van het koninkrijk. De vervallen tent van David zal weer opgericht worden wanneer de Heer Jezus zou terugkomen (Hand.15:16).

Een reden voor Petrus om zijn tweede brief te schrijven was dat er spotters waren die zeiden ‘Waar blijft de belofte van zijn komst?’ (2Petr.3:4). Maar Jezus komt want dat heeft Hijzelf beloofd! (Joh.14:3; Hand.1:1). Er komt een dag, en wie weet hoe gauw, dat er een stemmen uit de hemel zullen klinken die zeggen: ‘Het koninkrijk van de wereld van onze Heer en van zijn Christus is gekomen, en Hij zal regeren tot in alle eeuwigheid’ (Op.11:15). Daarom het (profetisch) Woord is betrouwbaar en we doen er goed aan daarop acht te geven’ (2Petr.1:19).

 Eerst lijden dan heerlijkheid

Het was niet gemakkelijk voor het volk om een goed beeld te krijgen hoe de komende Messias zich zou presenteren. In de ene profetie zag men een lijdende Messias, in de andere een machtige koning. Zouden er twee zijn, een lijdende en een heersende Messias? Of zou de een aan de ander voorafgaan? Dat het een en dezelfde Persoon zou zijn was voor de mensen verborgen, maar werd later in het Nieuwe Testament geopenbaard. Wij weten nu dat lijden voorafgaat aan de heerlijkheid en zo heeft Petrus het later ook begrepen zoals zijn beide brieven ons laten zien. In de eerste brief ligt de nadruk op het lijden, in de tweede staat meer de heerlijkheid op de voorgrond maar beiden horen bij elkaar. Was het niet de Geest die al eerder had getuigd van het lijden dat over Christus zou komen en van de heerlijkheid daarna? (1Petr.1:11). De Emmaüsgangers hadden het voorrecht van de Heer Jezus Zelf te horen hoe het in elkaar zat. ‘Moest de Christus dit niet lijden, en zo zijn heerlijkheid binnengaan? En te beginnen met Mozes en alle profeten legde Hij hun uit wat in al de Schriften over Hem stond’ (Luk.24:26,27).

Mozes en Elia die ook aanwezig waren met de Heer ‘spraken met Hem over zijn uitgang, die Hij te Jeruzalem zou volbrengen’ (Luk.9:30,31). ‘Want het gaat niet aan, dat een profeet buiten Jeruzalem omkomt. Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt wie tot u gezonden zijn’ (Luk.13:33,34). De uitgang (exodus) van de Heer Jezus moest plaatsvinden in Jeruzalem, in de stad van de Grote Koning! (Mat.5:35). Daar is Hij gekruisigd, gestorven, opgestaan en ten hemel gevaren. Daar in die stad zal Hij ook eenmaal wederkomen in heerlijkheid zoals we weten uit de Schrift. ‘Dan zal de Here uittrekken om tegen die volken te strijden, zoals Hij vroeger streed, ten dage van de krijg; zijn voeten zullen te dien dage staan op de Olijfberg, die vóór Jeruzalem ligt aan de oostzijde; dan zal de Olijfberg middendoor splijten, oostwaarts en westwaarts, tot een zeer groot dal, en de ene helft van de berg zal noordwaarts wijken en de andere helft zuidwaarts; en gij zult de vlucht nemen in het dal mijner bergen, want het dal der bergen zal reiken tot Asel; ja, gij zult de vlucht nemen, zoals gij de vlucht genomen hebt voor de aardbeving in de dagen van Uzzia, de koning van Juda. En de Here, mijn God, zal komen, alle heiligen met Hem’ (Zach.14:3-5). Ja, u leest het goed u zult daarbij zijn ‘wanneer Hij komt om op die dag verheerlijkt te worden in zijn heiligen en bewonderd te worden in allen die hebben geloofd’ (2Thes.1:10).

De Koning in zijn verhoging

Hoofdstuk 16 speekt over de Koning in zijn vernedering (21-28), in hoofdstuk 17 zien we de Koning in zijn verhoging (1-8). Door zijn daden had de Heer Jezus al zijn heerlijkheid getoond (Joh.2:11) maar hier op de berg toonde de Heer Jezus zijn heerlijkheid in zijn Persoon. Het was een heerlijkheid die van binnenuit kwam, een heerlijkheid die voordien verborgen was doordat Hij Zichzelf ontledigd had en de gestalte van een slaaf had aangenomen (Fil.2:7). We lezen dat zijn gedaante werd veranderd, en zijn gezicht straalde als de zon en zijn kleren werden wit als het licht (vs.2). Wat veel gelovigen hebben gevraagd en begeerd was werkelijkheid geworden voor de drie discipelen, Mozes en Elia. En wanneer Petrus dan het voorstel doet om voor ieder een tent te maken dan is voor God de tijd gekomen om voor iedereen duidelijk te maken dat de Heer Jezus niet op één lijn geplaatst kan worden met Mozes, Elia of wie dan ook! ‘Deze is mijn geliefde Zoon, in Wie Ik welbehagen gevonden heb, hoort Hem’ (vs.5). Zo, had ook Petrus het gehoord verteld hij later: ‘Want Hij ontving van God de Vader eer en heerlijkheid, toen van de luisterrijke heerlijkheid zo’n stem tot Hem kwam’ (2Petr.1:17).

Jesaja had al iets mogen ‘zien’ van de koning in zijn heerlijkheid want hij schrijft: ‘Mijn ogen hebben de Koning, de Here der heerscharen, gezien’ (Jes.6:5). En toen Jesaja, in opdracht van God, tot het volk moest zeggen: ‘Hoort aldoor – maar verstaat niet, en ziet aldoor – maar merkt niet op. Maak het hart van dit volk vet, maak zijn oren doof en doe zijn ogen dichtkleven, opdat het met zijn ogen niet zie en met zijn oren niet hore en opdat zijn hart niet versta, zodat het zich niet bekere en genezen’ (Jes.6:9,10) ’dan zei hij dat ‘omdat hij zijn heerlijkheid zag en van Hem sprak’ (Joh.12:41).

Wanneer ‘de Heer, onze God, de Almachtige, zijn koningschap heeft aanvaard’ (Op19:6) dan zal het lied ‘k Zal eens mijn Heiland in heerlijkheid zien, schitt’rend in schoonheid en pracht’ werkelijkheid geworden zijn. Ik zie er in elk geval naar uit; u ook?

De krachten van de toekomende eeuw

Wanneer de Heer Jezus met de drie discipelen van de berg is afgedaald komt hij als het ware in een totaal andere werkelijkheid; een wereld waarin lijden een belangrijke plaats inneemt. Zien we in de verzen 1-8 de Vader en de Zoon op de berg in heerlijkheid, in de verzen 14-20 zien we een vader en zoon in een plaats van vernedering. De vraag of Elia niet eerst moet komen om alles te herstellen is terecht, zo staat het ook vermeld in het Oude Testament (Mal.4:5,6). Maar de Heer Jezus leert ze dat Elia al gekomen is in de persoon van Johannes de doper en als zij het willen aannemen, hij ís de Elia die zou komen (Mat.11:14). Johannes, geboren uit Zacharia en Elisabeth, zou voor Hem uitgaan in de geest en de kracht van Elia, om de harten van de vaders te doen terugkeren tot de kinderen (Luk.1:17). De Koning was aangekondigd door Johannes de doper maar ze hadden zijn getuigenis verworpen zoals ze dat ook met de Koning zouden doen.

Dat de Heer Jezus de beloofde Messias was mocht overduidelijk blijken uit zijn werken. Toen Johannes de doper in de gevangenis zat moesten zijn discipelen hem berichtten dat ‘blinden kunnen weer zien en kreupelen lopen, melaatsen worden gereinigd en doven horen, doden worden opgewekt en aan armen wordt het evangelie verkondigd (Mat.11:4,5). Geen twijfel mogelijk zou je denken zodat zelfs Nicodemus, een Farizeeër een overste van de joden, moest erkennen ‘dat niemand deze tekenen kan doen, tenzij God met hem is’ (Joh.3:2). ‘Maar hoewel Hij zoveel tekenen in hun bijzijn had gedaan, geloofde zij niet in Hem’ en ‘die geloofden beleden Hem niet, opdat zij niet uit de synagoge werden gebannen’. (Joh.12:37,42). De (enige!) zoon van de vader uit de menigte werd genezen door de Heer Jezus, daar waar de discipelen faalden vanwege hun kleingeloof. Genezingen zijn in onze tijd nogal een ‘hot item’ en er is veel verwarring daarover. Tijdens de genezing van Petrus’ schoonmoeder zag Mattheüs daarin een vervulling van een tekst uit Jesaja 53: ‘Nochtans, onze ziekten heeft hij op zich genomen, en onze smarten gedragen’ (Mat.8:17; Jes.53:4). Er zijn uitleggers die van mening zijn dat genezing in de verzoening begrepen is en dat elke gelovige zich ook nu daarop kan beroepen om genezing te ontvangen. Maar Mattheüs schreef dit toen de Heer Jezus hier op aarde was, niet op het kruis. Natuurlijk is het offer van de Heer Jezus op het kruis de basis voor elke zegening die we mogen genieten. Er komt een dag dat elke gelovige een nieuw lichaam zal ontvangen omdat de Heer Jezus daarvoor is gestorven, maar dat is niet voor nu en we kunnen dat nu ook niet ‘claimen’. In de Schrift is genezing een beeld van heil (Ps.103:3; Mat.9:1-8); toen Petrus Jesaja 53:4 aanhaalde, paste hij het op die wijze toe (1Petr.2:24). Er is wel op gewezen dat Jesaja 53 een chronologisch overzicht is van Jezus’ activiteiten hier op aarde.

_________________________________________________________________________________________________________