Serie Leven van Jezus – deel 5 – De profeet uit Nazareth – Lukas 4

20 juli, 2023

Hoogtepunten uit Jezus’ leven

Deel 5

De profeet uit Nazareth

Lukas 4:16-30

Inleiding

Onmiddellijk na de verzoeking in de woestijn (Luk.4:1-13) keerde de Heer Jezus in de kracht van de Geest terug naar Galiléa en leerde in de synagogen, door alle geëerd. Hij was omstreeks dertig jaar (Luk.3:23) en zijn openbare dienst had een aanvang genomen. Hoe zouden zijn, en de verwachtingen van zijn hemelse Vader zijn geweest, nu het Woord van God tot het volk Israël gesproken werd? In Galiléa werd Jezus goed ontvangen en werd door allen geëerd, maar hoe zou het in zijn vaderstad Nazareth gaan, zouden ze daar ook naar Hem luisteren, tenslotte kenden ze Hem daar toch?  De Heer Jezus was van Nazareth op grond van een profetie: ‘En toen hij daar gekomen was, ging hij wonen in een stad die Nazareth heette, opdat vervuld werd wat door de profeten gezegd is: dat Hij Nazarener genoemd zal worden’ (Mat.2:23). Nazareth is niet vermeld in het Oude Testament maar dat Hij nazarener genoemd zou worden heeft te maken met de tekst uit Jes.11:1 waar gesproken wordt over een ‘spruit’ of ‘scheut’ in het Hebreeuws ‘nezer’. Maar leest u de profetie ook eens geheel door en u zult ontdekken dat het wel zeker over de Messias, Jezus Christus gaat: ‘En er zal een rijsje voortkomen uit de tronk van Isaï en een scheut uit zijn wortelen zal vrucht dragen. En op hem zal de Geest des Heren rusten, de Geest van wijsheid en verstand, de Geest van raad en sterkte, de Geest van kennis en vreze des Heren; ja, zijn lust zal zijn in de vreze des Heren. Hij zal niet richten naar hetgeen zijn ogen zien, noch rechtspreken naar hetgeen zijn oren horen; want hij zal de geringen in gerechtigheid richten en over de ootmoedigen des lands in billijkheid rechtspreken, maar hij zal de aarde slaan met de roede zijns monds en met de adem zijner lippen de goddeloze doden. Gerechtigheid zal de gordel zijner lendenen zijn en trouw de gordel zijner heupen’

Jezus’ dienst in Galiléa

De gebeurtenissen die na de verzoeking in de woestijn in Galiléa hebben plaatsgevonden, zijn opgenomen in het evangelie naar Johannes 1:19-4:45. Zoals Jezus eerder door de Geest geleid was in de woestijn, zo ging Hij nu, in de kracht van de Geest beginnen aan zijn grote opdracht (Luk.4:1, 14). Het onderwerp van Jezus’ prediking was het evangelie van het Koninkrijk van God, want zij Hij: ‘De tijd is vervuld en het koninkrijk van God is nabijgekomen; bekeert u en gelooft in het evangelie’ (Mark.1:14-15). Kort nadat Johannes de doper gevangengenomen was, is de Heer Jezus begonnen aan zijn dienst in Galiléa. (Joh.3:24; Mat.4:12; 14:1-12). Dat Johannes de doper gevangen genomen was, was op z’n zachts gezegd een veeg teken want hij was de heraut van de koning der Joden, de Heer Jezus (Mat.2:2). Johannes de doper was de Elia die komen zou, zoals dat was aangekondigd door de profeet Maleachi. ‘Zie, Ik zend u de profeet Elia, voordat de grote en geduchte dag des Heren komt. Hij zal het hart der vaderen terugvoeren tot de kinderen en het hart der kinderen tot hun vaderen, opdat Ik niet kome en het land treffe met de ban’ (Mal.4:5-6). De Heer Jezus paste deze tekst letterlijk op Johannes de doper toe, door te zeggen: ‘Als u het wilt aannemen, hij is de Elia die komen zou’ (Mat.11:14). De Heer Jezus liet zich door de gevangenneming van Johannes niet afschrikken van zijn opdracht en begon met zijn prediking. Na, zijn doop en de roeping van de eerste discipelen vertrok Jezus naar Kana waar hij ook, na zijn dienst terugkeerde (Joh.2:1; 4:46). Lukas begint zijn verslag ná hetgeen in Galiléa gebeurd was, maar vermeld niet wàt er gebeurd was. In ieder geval ging het gerucht over Jezus’ handelen door de hele streek. Hij onderwees in de synagogen, wat Hem veel waardering opbracht.

Jezus’ bezoek aan zijn vaderstad

Vermoedelijk ging Jezus, uiteraard bemoedigd door de ervaringen in Galiléa, vol goede moed op weg naar Nazareth, zijn vaderstad waar hij was opgegroeid. Tot zijn dertigste had Jezus in Nazareth gewoond en gewerkt, eerst als hulp van zijn stiefvader Jozef de timmerman, later als zelfstandig timmerman (Mat.13:55; Mark.6:3). Dus de meeste Narareners zullen Jezus hebben gekend, want zo groot zal het dorp ook niet geweest zijn. Daar komt bij dat we ervan mogen uitgaan dat zijn ouders, die gelovige mensen waren, ook naar de gewoonte de synagoge bezochten, zoals Jezus dat ook deed (Luk.4:16; Heb.10:25). Dat vermoeden, dat ze Jezus kenden, komt heel goed naar voren in het evangelie van Mattheüs waar de inwoners zeiden: ‘Is Deze niet de Zoon van de timmerman? En heet Zijn moeder niet Maria en zijn broers Jakobus en Jozef, Simon en Judas? En zijn zijn zusters, zijn zij niet allemaal bij ons? (Mat.13:55-56). De vraag, van de bezoekers van de synagoge: ‘Is Deze niet de zoon van Jozef?’ kan ons dan ook wat vreemd overkomen. Ik denk dat we het zo moeten verstaan dat ze Jezus wel kenden als de zoon van de timmerman, maar niet iemand die onderwijs gaf in de synagoge en hen het Woord van God verkondigde. ‘En Hij kwam in Zijn vaderstad en onderwees hen in hun synagoge, zodat zij versteld stonden en zeiden: Waar heeft Deze die wijsheid en krachten vandaan? (Mat.13:54). Dit maakt een ander voorval uit het Oude Testament ook duidelijk waar Saul aan Abner vraagt wie David is. Saul kende David wel als muzikant (1Sam.16:14-23), maar niet als een strijder die de reus Goliath kon verslaan. Zo zei ook Johannes de doper: ‘En ik kende Hem niet… (Joh1:31). Kende hij Hem niet, natuurlijk wel want ze waren familie van elkaar, maar hij kende Jezus niet als het Lam van God.

Jezus’ bezoek aan de synagoge

Op die bewuste sabbat kwam de Heer Jezus dan in de synagoge, en dat uiteraard niet voor de eerste keer. Een dienst in de synagoge opende met vragen aan God om een zegen, gevolgd door de geloofsbelijdenis: ‘Hoor, Israël: de Here is onze God; de Here is één!’ (Deut.6:4-9; 11:13-21; Num.15:37-41). Dit werd gevolgd door een gebed en het voorgeschreven gedeelte van de Wet en profeten. Hierover werd een korte uitleg gegeven door een van de aanwezigen of door een rabbi die op bezoek was (zie Hand.13:14-16). Als er ook nog een priester aanwezig was werd de dienst besloten met het uitspreken van een zegen. Zo niet, dan werd de dienst met een gebed beëindigd. Was het toeval dat de Heer Jezus juist op die sabbat, aan de beurt was of aangewezen was om voor te lezen uit het boek Jesaja? We geloven dat het door God zo geleid is geweest. Bij het lezen van Gods Woord ging de voorlezer staan, gaf uitleg en ging daarna weer zitten (Luk.4:16, 20). Men ging met eerbied en ontzag om met Gods Woord. Tot zover was er niets aan de hand, en de ogen van allen waren op Hem gericht! Het is te wensen dat deze houding van ontzag, eerbied en aandacht voor het Woord van God ook in onze kerken en gemeenten te vinden is.

Jezus’ prediking

Je kan de uitleg van het gedeelte uit het boek Jesaja in drie hoofdpunten indelen. Ten eerste dat het aangename jaar van de Heer aangebroken was; het Jubeljaar (Lev.25:8vv.). Let erop dat de Heer vers 2 van Jesaja 61 wegliet; ‘de dag der wrake van onze God’. Ten tweede kondigde de Heer Jezus aan dat het Schriftwoord, dat Hij had voorgelezen, in Hem vervuld was, en ten derde dat Gods handelen in genade was aangebroken niet alleen voor de Joden, maar ook voor de heidenen (Tit.2:11). Om dat duidelijk te maken haalt de Heer Jezus twee voorbeelden uit het Oude testament om dat te verduidelijken. Na de schriftlezing ging de Heer Jezus zitten en gaf uitleg, en de ogen van allen in de synagoge waren op Hem gericht en ze verwonderden zich over de woorden van de genade die uit zijn mond kwamen (4:20,22). Ook elders lezen we dat, wanneer de Heer Jezus sprak, het grote indruk op de mensen maakte, want ‘het volk hing aan zijn lippen als het Hem hoorde’ (Luk.19:48; Ps.45:3). De tekst die de Heer Jezus las en uitlegde én… op Zichzelf toepaste was: ‘De Geest des Heren Heren is op mij, omdat de Here mij gezalfd heeft; Hij heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en voor gebondenen opening der gevangenis; om uit te roepen een jaar van het welbehagen des Heren’ (Jes.61:12). De Heer begon zijn uitleg van dit gedeelte door te zeggen dat ‘dit Schriftwoord in hun oren vervuld was, wat betekende dat Hijzelf de met de Geest Gezalfde was en belast met de verkonding van het evangelie. De eerste twee punten, dat het Jubeljaar was aangebroken en dat Hij de Gezalfde was, waren tot op zekere hoogte nog acceptabel voor de Joden, ze zagen in Jezus immers niet meer dan dat Hij de Zoon van Jozef was. De Heer kende hun gedachten en was hun een stap voor door te zeggen: ‘Zeker zult u deze vergelijking tot Mij zeggen: Dokter, genees uzelf, en doe de wonderen die u in Kapernaüm gedaan hebt ook hier! Wat was daar dan gebeurd? In Kapernaüm had de Heer de zoon van een hoveling genezen (Joh.4:43vv.), maar ook daarvoor was Hij in Sichar (Joh.4:4) in Samaria geweest waar Hij had gesproken met de Samaritaanse vrouw. Het resultaat daarvan was dat de inwoners tot de overtuiging waren gekomen dat ‘Deze waarlijk de Heiland van de wereld is’ (Joh.4:42). De Heer gaat op hun vraag niet in; Hij was niet gekomen om wonderen te doen, maar om het aangename jaar van de Heer aan te kondigen.

Jezus’ verwerping

De opmerking van de Heer Jezus, ‘dat geen enkele profeet aangenaam is in zijn vaderstad’ maakt hij dat duidelijk door te verwijzen naar twee personen uit het Oude Testament, beide mensen van de volken en geen Joden! Elia werd naar de weduwe in Sarepta bij Sidon gezonden – en niet een of andere weduwe in Israël – om haar bij te staan in de heersende hongersnood (1Kon.17:1-7). Elisa kreeg de melaatse Naäman de Syriër op bezoek – niet een of andere melaatse in Israël – en deze werd genezen (2Kon.5:1-15). In beide voorbeelden zien we dat de profeten, Elia en Elia, niet naar mensen in het land Israël werden gezonden, maar naar mensen uit de volken. De ‘woorden van genade’ die de Heer Jezus gesproken had (4:22) waren acceptabel, maar deze woorden van oordeel en dat God ‘s bemoeienissen en zegen ook voor de heidenen bestemd, ging echt te ver! Waren zij niet het uitverkoren volk! Dat was waar, en ook waar is dat God ‘de volken op hun eigen had laten gaan’ (Hand.14:16), maar dat wilde niet zeggen dat Gods geen bemoeienissen met de volken. In de toekomst was er ook een zegen door Abraham (Gen.12:3; 18:18) vandaar dat de Heer Jezus ná zijn opstanding ook de opdracht geeft aan zijn apostelen om het evangelie te verkondigen aan alle volken (Mat.28:19). Psalm 67 laat ons heel duidelijk zien dat in Gods raad ook plaats is voor de volken! De nationalistische en religieuze gevoelens kregen echter de overhand en ze werden met toorn vervuld! Dat de toorn van de man Gods gerechtigheid niet vervuld’ (Jak.1:20; Ef.4:26) werd hier wel duidelijk! Om een meningsverschil waren ze bereid moordenaars te worden. Wat de Heer Jezus in Nazareth had ervaren, maakte later ook deel uit van het leven van de apostelen. ‘Herinnert u het woord dat Ik tot u zei: Een slaaf is niet groter dan zijn heer. Als zij Mij hebben vervolgd, zullen zij ook u vervolgen; als zij mijn woord hebben bewaard, zullen zij ook het uwe bewaren’ (Joh.15:20). De voorbeelden in het Nieuwe Testament bevestigen die voorzegging van de Heer Jezus; leest u het boek Handelingen maar eens door, maar ook de kerkgeschiedenis getuigd ervan!

Tenslotte

Dat de Heer Jezus de situatie volledig onder controle had blijkt wel omdat ‘Hij ging midden tussen hen door en vertrok’. Zijn tijd was nog niet gekomen, ook dat moment was in Jezus’ macht! ‘Niemand neemt het van Mij, maar Ik leg het uit Mijzelf af; Ik heb macht het af te leggen en heb macht het weer te nemen!’ (Joh.10:18). Later hebben de Joden het nog eens geprobeerd de tijd van Jezus dood te bespoedigen, maar ook toen faalden ze! De Heer Jezus had gezegd dat Hij op het Pascha gekruisigd zou worden, de overpriesters en de oudsten wilden dat niet: ‘Niet op het feest’ oordeelden ze, maar de tijd die de Heer Jezus voor zijn dood had vastgesteld werd gehandhaafd (Mat.26:2-5). Pas toen ‘zijn uur’ gekomen was gaf Hij zijn leven! (Mat.26:45; Joh.7:6, 8; 12:23, 27; 13:1).

Er is geen vermelding in de Schrift dat de Heer Jezus ooit weer in Nazareth is geweest. ‘Wie naar u luistert, die luistert naar Mij; wie u verwerpt, die verwerpt Mij; en wie Mij verwerpt, die verwerpt Hem Die Mij gezonden heeft’ (Luk.1016). Laat dat een ernstige waarschuwing zijn en hopelijk geen navolgers vinden!

_________________________________________________________________________________________________________________________________________