Eschatologie (Israël) – Invloed Augustinus t.o.v. Israël

27 juli, 2023

Rubrieken: Israël

Eschatologie

Eschatologie – Israël

Israël en de Kerk

‘Invloed van Augustinus’ theologie ten opzichte van Israël’

Inleiding

Weinigen van de vroege kerkvaders hebben meer invloed gehad in het denken van de Kerk dan Augustinus van Hippo (354-430 n.Chr.). Zijn invloed is nog terug te vinden en aanwezig in de theologie van de Katholieke aen vele Protestantse kerken. In 386 n.Chr. bekeerde hij zich tot het christendom en werd met Pasen in 387 door Ambrosius, de bisschop van Milaan, gedoopt.

Augustinus was een uitermate productief schrijver. In ‘De civitate Dei’ (De stad Gods), zijn meest bekende werk, verdedigt hij tegenover geletterde heidenen het christendom als de ware godsdienst en geeft hij zijn ideeën over de sociale en maatschappelijke orde weer.

Augustinus heeft in het bijzonder twee leerstukken ontwikkeld die de aandacht trekken: de leer van de genade en de leer van de Kerk. We laten het eerste voor wat het is en beperken ons met het laatste, de leer van de Kerk, omdat we de verhouding tussen Israël en de Kerk willen onderzoeken.  Om het denken van Augustinus goed te begrijpen en moeten we eerst terug in de geschiedenis en wel naar de grote ommekeer van Staat en Kerk vanwege de ‘bekering’ van Constantijn de Grote tot het Christendom in het jaar 312 n.Chr.

Korte geschiedenis

Voordat Constantijn aan de macht kwam en zich tot het Christendom bekeerde was de Kerk door een lange periode van grote vervolgingen gegaan. De vervolgingen onder de beruchte keizer Nero en de brand van Rome in 64 n.Chr. zijn alom bekend en beschreven. Maximinus (ca. 250-310) was de laatste in de rij van vele keizers van het Romeinse rijk die de Christelijke kerk vervolgde. Groot was dan ook de vreugde toen er voor de Christenen betere tijden aanbraken met de komst van Constantijn de Grote. Eusebius van Caesarea, de kerkhistoricus die ook Constantijn heeft gedoopt in 337, putte zich dan ook uit in lofbetuigingen aan God en keizer Constantijn in zijn tiende boek van zijn Kerkgeschiedenis. Begrijpelijk na zoveel jaren van vervolging, maar hij sloeg daarin door naar de andere kant en zag in Constantijn degene die het ’Christus-rijk’ grondvestte en daarmee de Kerk aan de Staat koppelde. Hij zag de staat als een door God ingesteld instituut dat de taak had de wereld op de komst van Christus voor te bereiden. Deze Unie tussen Kerk en Staat kwam heel goed tot uitdrukking bij het concilie van Nicea in 325 waar het Arianisme werd afgezworen en daarmee de Drie-ëenheid van God en de Godheid van Christus werd beklemtoond. Het was een goede keuze maar uit de manier waarop deze beslissing tot stand is gekomen blijkt duidelijk de macht van de keizer (Staat).

Met deze grote ommekeer, ontwikkelde zich de gedachte dat het Koninkrijk van Christus op aarde was aangebroken, waarin Hij regeert door zijn heilige algemene (katholieke) Kerk. Vanaf Constantijn wordt de term ‘katholieke kerk’ synoniem met het Romeinse Rijk; de katholieke kerk is dan de staatskerk. Vandaar dan ook dat geleidelijk de naam veranderde in Rooms-Katholiek.

De basis voor de gedachte dat het rijk van Christus was aangebroken lag niet alleen in het feit dat er door Constantijn vrede en geloofsvrijheid was aangebroken, maar deze had ook een theologische basis, daarover later meer.

Een mooie gedachte, ware het niet dat het West-Romeinse rijk in verval geraakte (de stad Rome viel in 410 door Alarik) en in 476 feitelijk ophield te bestaan. Daarmee stortte tevens het hele theologische en kerkelijke denkkader in dat had geleerd dat het ‘Christusrijk’, dat met Constantijn was aangebroken en zou duren tot de komst van de Christus. In die periode komt Augustinus naar voren en het werd zijn taak om die ineengestorte ‘denkwereld’ weer op te bouwen. In zijn boek ‘De Civitate Dei’ (De stad, of Staat Gods) stelt hij twee steden tegenover elkaar: de stad van de mens en de stad van God. Tegenover de stad Rome, die nu was ingenomen en verwoest, stelde hij de eeuwige stad van God. Die stad was niet het komende hemelse Jeruzalem, maar steeds meer de kerkelijke organisatie van het Katholicisme. Vanuit die gedachte was het dan ook gewenst dat iedereen van die Kerk deel ging uitmaken.

Enkele leerstukken van Augustinus

Maar we wijken af want we willen weten hoe Augustinus denken de relatie van Israël en de Kerk beïnvloed heeft. We keren nog eens terug naar het jaar 312, het jaar dat Constantijn keizer werd en het Christelijk geloof aannam. In het edict van Nicomedia (311), opgesteld door keizer Galerius (250-311) vlak voor zijn dood, worden de christenvervolgingen in het Romeinse Rijk beëindigd. Kerken mochten weer worden opgebouwd. In het edict van Milaan van Constantijn en Licinius (februari 313) wordt dit nog versterkt. De christenen krijgen dan volledige geloofsvrijheid. De originele tekst zelf is niet bewaard gebleven, maar Lactantius haalt in zijn boek ‘De mortibus persecutorum’ (De dood van de vervolgers), in hoofdstuk 38 en 45 grote delen van deze originele tekst aan. Onder meer staat erin dat alle bezittingen, gebouwen en grond die de christelijke gemeenschap ontnomen waren, teruggegeven zullen worden. Door deze gunsten kwam het Christendom in de mode en velen stroomden toe en namen het christelijk geloof aan, waardoor zij de gunst van de Staat verwierven en er zelf ook maatschappelijk beter van werden.

In 380 leidde dat onder keizer Theodosius I (346-395) tot de proclamatie van de Staatskerk, waarbij alle onderdanen van het rijk verplicht werden om het katholieke geloof aan te hangen. Iedereen die niet ‘de enige en ware Kerk’ aanhing werd tot ketter verklaard. Hij bepleitte zelfs een afgedwongen belijdenis als het geloof dat de ziel behoudt.

Tot zover een kort overzicht van de situatie waarin zich het Romeinse Rijk bevond ten tijde van de kerkvader Augustinus. De leer van de kerk en de sacramenten zoals Augustinus die ontwikkelde en we nu gaan bespreken, vond zijn volle ontplooiing in dit katholieke systeem en tot op vandaag de dag en ook in veel Protestantse kerken. Andere bijdragen aan de theologie waren de genadeleer en de Triniteitsleer. Een aantal punten van zijn theologische erfenis hebben grote invloed gehad op het denken en handelen van de kerk ten opzichte van het volk Israël en deze verdienen onze aandacht.

Het caesaropapisme, sacerdotalisme en sacramentalisme

  1. a) caesaropapisme: In 380 werd door het keizerlijk edict Cunctos populos van Theodosius I het (katholieke) christendom voor het eerst in het Romeinse Rijk vastgelegd als staatsgodsdienst, waardoor de Kerk dienstbaar werd aan de keizer. Hieruit ontwikkelde zich het pausdom en Rome werd daarin het gezagscentrum. (Aan het pausdom gaf Leo de Grote die van 440 tot 461 bisschop van Rome was haar grondslag d.m.v. zijn eigen interpretatie van Mattheüs 16:18-19.) Dit zou bovendien betekenen dat alle andere godsdiensten werden verboden en vervolgd, (nog) met uitzondering van het jodendom waaruit het christendom was ontstaan. In de latere middeleeuwen is daaruit de Investituurstrijd ontstaan dat een machtsstrijd was tussen de Rooms-Duitse keizer en de paus van Rome tijdens de 11e en 12e eeuw. De twistvraag ging steeds over de benoeming van hogere geestelijken (rijksbisschoppen) en de abten en abdissen van rijksabdijen (geestelijke instellingen onder voogdij van de keizer).

  2. b) sacerdotalisme (de bevoegdheid van de priester om namens de Kerk de sacramenten uit te reiken) en het sacramentalisme (behoud en eeuwig leven is niet door geloof, maar door het ontvangen van de sacramenten).

Augustinus is verantwoordelijk geweest voor de leer dat een mens behouden wordt door de sacramenten van een georganiseerde, aardse kerk, toegediend door gewijde priesters. Weliswaar lag de oorsprong hiervan al veel eerder dan bij Augustinus maar hij heeft een officiële leer gemaakt van de gebruiken die al in de praktijk werden gebracht. Bepaalde, aan Augustinus toegeschreven uitspraken bevestigen dit: ‘Een sacrament is de zichtbare vorm van een onzichtbare genade’, ‘De genade Gods aan mensen wordt bediend door de sacramenten. Buiten de kerk kan geen redding bestaan’, ‘God vergeeft de zonden, maar de kerk bepaald de tijden waarop de mens boete kan doen, en buiten de kerk worden geen zonden vergeven’ en ‘Het recht om te dopen bestaat alleen binnen de kerk, en bovenal bij die ambtsdragers die door de kerk zijn gekozen en aangesteld om de sacramenten te bedienen’.

Het substitutionalisme

De vervangingstheologie, ook wel vervangingsleer of substitutietheologie genoemd, behelst dat de geestelijke plaats van het jodendom (Israël) niet alleen is vervuld in, maar zelfs vervangen is door die van het christendom of kerk. Vanuit het boek Daniël is de gedachte ontstaan dat het rijk van Constantijn het vijfde en laatste rijk was. In hoofdstuk 2 en 7 van het boek Daniël worden vier rijken voorgesteld (het Babylonische, de Medo-perzische, het Griekse en het Romeinse) die dan gevolgd gingen worden door het rijk van de Christus. Hoe verleidelijk was dan ook de gedachte dat het rijk van Constantijn dit vijfde en laatste rijk was. Het is dan ook gemakkelijk om in te zien dat van een toekomstig Joods rijk geen sprake meer kon zijn. Alle zegeningen werden op de Kerk toegepast en alle vloeken waren voor het volk Israël.

Het chiliasme

Chiliasme is de leer van het duizendjarig rijk, de verwachting van het toekomstig koninkrijk van God, dat gepaard gaat met de komst van Jezus Christus als Koning. Deze toekomstverwachting moest nu plaatsmaken voor de gedachte dat het koninkrijk nù was aangebroken. De beloften daaromtrent werden vervuld aan de kerk, nu deze machtig en rijk was geworden, en de verwachting van Jezus’ wederkomst werd vaag en verschoof naar een verre toekomst. Was het prechiliasme (de leer dat de komst van Christus vóór het millennium plaatsvindt) voor de grote Constantinische ommekeer gewoongoed daarna (mede door het toedoen van de kerkvader Augustinus) raakte deze visie geheel op de achtergrond en werd het vervangen door het achiliasme of amilllennialisme (de leer die een duizendjarig rijk afwijst). Deze visie gaf de basis aan de keizer en de kerk voor een wereldse, aardse macht, dat deel uitmaakte of ging uitmaken van het opkomende pausdom. De paus, als plaatsvervanger (of plaatsbekleder) van Christus regeerde in dat ‘duizendjarig rijk’ en absolute gehoorzaamheid werd geëist.

De gevolgen van Augustinus’ theologie voor het joodse volk

We zouden in het kort, n.a.v. de drie bovenvermelde onderwerpen, volgende conclusies trekken: (1) buiten de (Rooms Katholiek) kerk en zonder toedoen van de bevoegde ambtsdragers is er geen heil. (2) De (Rooms Katholieke) kerk is in plaats van Israël gekomen en er is geen toekomst meer voor het joodse volk. (3) Het beloofde vrederijk van Christus is nú en krijgt zijn vervulling in de (Rooms Katholieke) kerk waardoor er geen sprake meer kan zijn van een toekomstig Vrederijk. Ook vóór Augustinus waren er al maatregelen tegen de joden genomen. De meeste Romeinse keizers waren de joden (ondanks verschillende afkeurende opmerkingen in de wetgeving) niet werkelijk vijandig gezind, in ieder geval niet zolang de openbare orde niet werd verstoord. Meerdere christelijke keizers beperkten de joodse religieuze godsdienstuitoefening of legden een verbod op voor de nieuwbouw van synagoges. In 315 wordt op straffe van de dood door levend verbrand te worden de joden verboden onder de Christenen aanhangers voor hun geloof te winnen. Op straffe van de dood mogen de joden hun christelijke slaven niet besnijden (Wet van Constantijn van 21 oktober 335). De joden mogen geen christelijke slaven hebben (Wet van Constantius II van 13 augustus 339). Gemengde huwelijken tussen joden en christelijke vrouwen zijn verboden (Wet van Constantius II van 13 augustus 339).

Toch bleef het jodendom na 391-392 de enige toegestane niet-christelijke religie in het Imperium Romanum. Meerdere christelijke keizers bestendigden ook zekere beschermende maatregelen voor joden, die ondanks verwoede pogingen, waren uitgezet. Ten tijde van Julianus de Afvallige (331-363) krijgen de joden weer hun vrijheid en rechten terug. Vooral in de vijfde eeuw, onder het bewind van keizer Theodosius II (401-450) tot en met Justinianus (482-565) werden wetten afgekondigd die alle aanhangers van het jodendom degradeerden tot de status van een volksdeel dat slechts ‘geduld’ wordt en dat buiten de gemeenschap van de overige Romeinse burgers staat en in hun rechten ernstig werd beknot.

Augustinus zal de praktische gevolgen van zijn theologische concepten wel niet gezien en verwacht hebben en te goeder trouw gehandeld hebben. Dit geldt zowel voor zijn leer van het sacerdotalisme (de bevoegdheid van de priester om namens de Kerk de sacramenten uit te reiken) en het sacramentalisme (behoud en eeuwig leven is niet door geloof, maar door het ontvangen van de sacramenten) dat veel ellende met zich mee heeft gebracht, maar ook voor zijn leer omtrent het chiliasme en de vervangingstheologie. Het antisemitisme vond daarin een voedingsbodem die al eerder gelegd was tijdens het concilie van Nicea in 425 waarin men verbood Pasen te vieren op dezelfde datum als het joodse Pascha en beide data werden ontkoppeld.

Zelf ontwikkelde Augustinus een uiterst genuanceerd beeld van de joden. De joden bezitten de verzameling van religieuze boeken die men later in christelijke kringen het Oude Testament is gaan noemen, de christenen hebben daarnaast de boeken van het Nieuwe Testament. In Augustinus’ ogen was het Nieuwe Testament de vervulling van het Oude Testament, dat als de belofte kan worden gezien. Jezus Christus is de nieuwe Adam, Maria de nieuwe Eva. Volgens die visie zijn de joden de noodzakelijke wegbereiders van het christendom. Augustinus gaat dan ook vol respect met hen om. Samen met de heidenen vormen ze het fundament van het christendom, dat voortkomt uit joden en heidenen die zijn als twee muren die uit twee verschillende richtingen bij elkaar komen in één hoeksteen, Christus. In verschillende geschriften laat Augustinus zich over de joden uit. Meestal presenteert hij hen als (al te) getrouwe navolgers van de wet: ze nemen alles naar de letter, hoewel naar de Geest volgens Augustinus beter zou zijn. Dat is wat de christenen doen. “De letter doodt, maar de Geest maakt levend”, zegt de apostel Paulus. Degenen die naar de letter leven en de (heilige) Geest geen kans geven, houden het oude (de oude mens) in stand en maken geen ruimte voor het nieuwe (de nieuwe mens). Augustinus werkt het “contrast” joden-christenen niet zozeer uit omwille van de verhouding tussen joden en christenen op zichzelf, als wel omdat hij de joden een voorbeeldfunctie wil toekennen. Hij gebruikt de gebondenheid van de joden aan de letter om de positie van verschillende heterodoxe (afwijkende) stromingen onder de aandacht te brengen.

Tenslotte

Dat de joden van de zijde van de christelijke kerk veel te lijden heeft gehad kan en mag niet ontkend worden. De joodse historicus Heinrich Graetz omschrijft het met deze woorden: ‘Het brute wapengeweld waarmee het heidense Rome het Christendom had bevochten, was niet in staat geweest zijn triomfantelijke opmars te stuiten. Wie kan in de verbazingwekkende gebeurtenis dat een joods kind uit Nazareth tronen en rijken aan zich kon onderwerpen, het feit miskennen dat het, historisch gezien, een noodzakelijke ontwikkeling was de oude, afgeleefde wereld ten grave te dragen en een nieuwe te laten verrijzen? Het Jodendom zou zich over deze triomf van de geest over de met de wapenen rammelende gewelddadigheid hebben kunnen verheugen, wanneer het triomfantelijke Christendom de zachtheid van zijn stichter had nagevolgd!’

_________________________________________________________________________________________________