Eschatologie
Eschatologie – Israël
Israël en de Kerk
‘Invloed van Augustinus’ theologie ten opzichte van Israël’
Inleiding
Weinigen van de vroege kerkvaders hebben meer invloed gehad in het denken van de Kerk dan Augustinus van Hippo (354-430 n.Chr.). Zijn invloed is nog terug te vinden en aanwezig in de theologie van de Katholieke aen vele Protestantse kerken. In 386 n.Chr. bekeerde hij zich tot het christendom en werd met Pasen in 387 door Ambrosius, de bisschop van Milaan, gedoopt.
Augustinus was een uitermate productief schrijver. In ‘De civitate Dei’ (De stad Gods), zijn meest bekende werk, verdedigt hij tegenover geletterde heidenen het christendom als de ware godsdienst en geeft hij zijn ideeën over de sociale en maatschappelijke orde weer.
Augustinus heeft in het bijzonder twee leerstukken ontwikkeld die de aandacht trekken: de leer van de genade en de leer van de Kerk. We laten het eerste voor wat het is en beperken ons met het laatste, de leer van de Kerk, omdat we de verhouding tussen Israël en de Kerk willen onderzoeken. Om het denken van Augustinus goed te begrijpen en moeten we eerst terug in de geschiedenis en wel naar de grote ommekeer van Staat en Kerk vanwege de ‘bekering’ van Constantijn de Grote tot het Christendom in het jaar 312 n.Chr.
Korte geschiedenis
Voordat Constantijn aan de macht kwam en zich tot het Christendom bekeerde was de Kerk door een lange periode van grote vervolgingen gegaan. De vervolgingen onder de beruchte keizer Nero en de brand van Rome in 64 n.Chr. zijn alom bekend en beschreven. Maximinus (ca. 250-310) was de laatste in de rij van vele keizers van het Romeinse rijk die de Christelijke kerk vervolgde. Groot was dan ook de vreugde toen er voor de Christenen betere tijden aanbraken met de komst van Constantijn de Grote. Eusebius van Caesarea, de kerkhistoricus die ook Constantijn heeft gedoopt in 337, putte zich dan ook uit in lofbetuigingen aan God en keizer Constantijn in zijn tiende boek van zijn Kerkgeschiedenis. Begrijpelijk na zoveel jaren van vervolging, maar hij sloeg daarin door naar de andere kant en zag in Constantijn degene die het ’Christus-rijk’ grondvestte en daarmee de Kerk aan de Staat koppelde. Hij zag de staat als een door God ingesteld instituut dat de taak had de wereld op de komst van Christus voor te bereiden. Deze Unie tussen Kerk en Staat kwam heel goed tot uitdrukking bij het concilie van Nicea in 325 waar het Arianisme werd afgezworen en daarmee de Drie-ëenheid van God en de Godheid van Christus werd beklemtoond. Het was een goede keuze maar uit de manier waarop deze beslissing tot stand is gekomen blijkt duidelijk de macht van de keizer (Staat).
Met deze grote ommekeer, ontwikkelde zich de gedachte dat het Koninkrijk van Christus op aarde was aangebroken, waarin Hij regeert door zijn heilige algemene (katholieke) Kerk. Vanaf Constantijn wordt de term ‘katholieke kerk’ synoniem met het Romeinse Rijk; de katholieke kerk is dan de staatskerk. Vandaar dan ook dat geleidelijk de naam veranderde in Rooms-Katholiek.
De basis voor de gedachte dat het rijk van Christus was aangebroken lag niet alleen in het feit dat er door Constantijn vrede en geloofsvrijheid was aangebroken, maar deze had ook een theologische basis, daarover later meer.
Een mooie gedachte, ware het niet dat het West-Romeinse rijk in verval geraakte (de stad Rome viel in 410 door Alarik) en in 476 feitelijk ophield te bestaan. Daarmee stortte tevens het hele theologische en kerkelijke denkkader in dat had geleerd dat het ‘Christusrijk’, dat met Constantijn was aangebroken en zou duren tot de komst van de Christus. In die periode komt Augustinus naar voren en het werd zijn taak om die ineengestorte ‘denkwereld’ weer op te bouwen. In zijn boek ‘De Civitate Dei’ (De stad, of Staat Gods) stelt hij twee steden tegenover elkaar: de stad van de mens en de stad van God. Tegenover de stad Rome, die nu was ingenomen en verwoest, stelde hij de eeuwige stad van God. Die stad was niet het komende hemelse Jeruzalem, maar steeds meer de kerkelijke organisatie van het Katholicisme. Vanuit die gedachte was het dan ook gewenst dat iedereen van die Kerk deel ging uitmaken.
Enkele leerstukken van Augustinus
Maar we wijken af want we willen weten hoe Augustinus denken de relatie van Israël en de Kerk beïnvloed heeft. We keren nog eens terug naar het jaar 312, het jaar dat Constantijn keizer werd en het Christelijk geloof aannam. In het edict van Nicomedia (311), opgesteld door keizer Galerius (250-311) vlak voor zijn dood, worden de christenvervolgingen in het Romeinse Rijk beëindigd. Kerken mochten weer worden opgebouwd. In het edict van Milaan van Constantijn en Licinius (februari 313) wordt dit nog versterkt. De christenen krijgen dan volledige geloofsvrijheid. De originele tekst zelf is niet bewaard gebleven, maar Lactantius haalt in zijn boek ‘De mortibus persecutorum’ (De dood van de vervolgers), in hoofdstuk 38 en 45 grote delen van deze originele tekst aan. Onder meer staat erin dat alle bezittingen, gebouwen en grond die de christelijke gemeenschap ontnomen waren, teruggegeven zullen worden. Door deze gunsten kwam het Christendom in de mode en velen stroomden toe en namen het christelijk geloof aan, waardoor zij de gunst van de Staat verwierven en er zelf ook maatschappelijk beter van werden.
In 380 leidde dat onder keizer Theodosius I (346-395) tot de proclamatie van de Staatskerk, waarbij alle onderdanen van het rijk verplicht werden om het katholieke geloof aan te hangen. Iedereen die niet ‘de enige en ware Kerk’ aanhing werd tot ketter verklaard. Hij bepleitte zelfs een afgedwongen belijdenis als het geloof dat de ziel behoudt.
Tot zover een kort overzicht van de situatie waarin zich het Romeinse Rijk bevond ten tijde van de kerkvader Augustinus. De leer van de kerk en de sacramenten zoals Augustinus die ontwikkelde en we nu gaan bespreken, vond zijn volle ontplooiing in dit katholieke systeem en tot op vandaag de dag en ook in veel Protestantse kerken. Andere bijdragen aan de theologie waren de genadeleer en de Triniteitsleer. Een aantal punten van zijn theologische erfenis hebben grote invloed gehad op het denken en handelen van de kerk ten opzichte van het volk Israël en deze verdienen onze aandacht.
Het caesaropapisme, sacerdotalisme en sacramentalisme
-
a) caesaropapisme: In 380 werd door het keizerlijk edict Cunctos populos van Theodosius I het (katholieke) christendom voor het eerst in het Romeinse Rijk vastgelegd als staatsgodsdienst, waardoor de Kerk dienstbaar werd aan de keizer. Hieruit ontwikkelde zich het pausdom en Rome werd daarin het gezagscentrum. (Aan het pausdom gaf Leo de Grote die van 440 tot 461 bisschop van Rome was haar grondslag d.m.v. zijn eigen interpretatie van Mattheüs 16:18-19.) Dit zou bovendien betekenen dat alle andere godsdiensten werden verboden en vervolgd, (nog) met uitzondering van het jodendom waaruit het christendom was ontstaan. In de latere middeleeuwen is daaruit de Investituurstrijd ontstaan dat een machtsstrijd was tussen de Rooms-Duitse keizer en de paus van Rome tijdens de 11e en 12e eeuw. De twistvraag ging steeds over de benoeming van hogere geestelijken (rijksbisschoppen) en de abten en abdissen van rijksabdijen (geestelijke instellingen onder voogdij van de keizer).
-
b) sacerdotalisme (de bevoegdheid van de priester om namens de Kerk de sacramenten uit te reiken) en het sacramentalisme (behoud en eeuwig leven is niet door geloof, maar door het ontvangen van de sacramenten).