Serie: De Aartsvaders
Jakob
Afscheidswoorden van Jakob
Genesis 49
Inleiding
Vaak wordt de inhoud van Genesis 49 weergegeven met de uitdrukking ‘de zegen van Jakob’, maar de enige keer dat het woord ‘zegen’ of ‘zegeningen’ vermeld wordt is bij Jozef (Gen.49:25-26). Jakob zag zijn afscheidswoorden meer als profetie: ‘opdat ik u bekend make, wat u in toekomende dagen wedervaren zal’ (Gen.49:1). Jakob is wel erg duidelijk in zijn uitspraken geweest en heeft een aantal tamelijk harde woorden tegen zijn zonen gezegd. Daardoor openbaarde Jakob het karakter van zijn zonen en soms hun zonde.
Maar er was nog iets anders dat het vermelden waard is: de profetische inhoud van Jakobs toespraak. Hij verzekerde elke stam van een toekomstige plaats in het beloofde land. Maar ook getuigt zijn toespraak van een prachtige openbaring van de genade van God, die zo veel jaren voor Jakob had gezorgd (48:15-16). En tenslotte was er een openbaring van de Messias, die was beloofd aan Jacobs nakomelingen. Aanwijzingen daarvoor vind je in de woorden ‘Silo’ (vs.10), heil (Yeshua vs.18), Machtige, Herder, en Steenrots (v.24), en de Almachtige (vs.25). Al deze uitdrukkingen spreken van onze Heiland, Jezus Christus.
Terwijl hij tot hen sprak, volgde Jakob de volgorde van de geboorte van de zonen, te beginnen met Lea’s zes zonen en hij besluit met Rachels twee zonen, Jozef en Benjamin.
‘En Jakob ontbood zijn zonen en zeide: Komt bijeen, opdat ik u bekend make, wat u in toekomende dagen wedervaren zal. Verzamelt u en luistert, gij zonen van Jakob, luistert naar Israël, uw vader’ (Gen.49:1)
Ruben – Wat een mens zaait, zal hij oogsten
‘Ruben, mijn eerstgeborene zijt gij, mijn sterkte en de eersteling mijner kracht, de voornaamste in hoogheid, de voornaamste in vermogen. Gij, die opbruist als water, gij zult de voornaamste niet zijn, omdat gij uws vaders bed beklommen hebt; toen hebt gij het ontwijd. Hij heeft mijn legerstede beklommen’ (Gen.49:3-4).
Jakobs woorden waren een openbaring van het karakter en de houding van zijn kinderen, maar ook een voorzegging betreffende hun toekomst. Drie van zijn zonen moesten ondervinden hoe hun daden in het verleden verricht, hun de volle toekomstige erfenis kostte, de eerste is Ruben. Het: ‘wat een mens zaait, hij ook zal oogsten’ (Gal.6:7) werd in het leven van Ruben helaas bewaarheid. God gaf Jakob zes zonen bij zijn vrouw Lea, de vrouw die hij eigenlijk niet wilde. (Gen.29:31-35; 30:14-21). Zij is de moeder geworden van Levi, die de stamvader van de priesterlijke lijn is geworden, en Juda, die de stamvader van de koninklijke lijn is geworden. Jacob sprak rechtstreeks tot Ruben, zijn oudste zoon, maar wat hij te zeggen had was niet erg complimenteus. Het: ‘Gij zult gewaar worden, dat uw zonde u vinden zal’ vond zijn vervulling, want een oude zonde die Ruben had begaan werd hem fataal zodat hij zijn privileges als de eerstgeboren zoon verloor (Gen.35:22; Num.32:23). Jakob gaf die zegen aan Jozef en zijn twee zonen (1Kron.5:1-2). Ruben zou als eerstgeborene een voorbeeld geweest moeten zijn voor zijn broers, maar hij bleek iemand met een zwak karakter, die zijn familie te schande maakte door het bed van zijn vader te verontreinigen. ‘En toen Israël in dit land woonde, ging Ruben heen en lag bij Bilha, de bijvrouw van zijn vader, en Israël hoorde het.’ (Gen.35:22; vgl. 1Kor. 5:2)
Het ‘onstuimig als water’ (Gen.49:4 HSV) spreekt zowel van kracht als zwakte. Water heeft geen kracht in zichzelf, maar bruisend water kan zeer vernietigend zijn. In de Bijbel is het moeilijk een lid van de stam van Ruben te vinden die zich onderscheidde als leider. En als er toch iemand was die leiding gaf dan was dat in negatieve zin, zoals Dathan en Abiram, die leiding gaven aan de opstand van Korach, wat tot de dood van duizenden mensen leidde. Zij waren afstammelingen van Ruben (Num.16:1). De stam van Ruben vestigde zich aan de oostkant van de Jordaan, het zogenaamde ‘Overjordaanse’, met de stam van Gad en de halve stam van Manasse, omdat het land er goed was voor hun kudden. De volle zegen van het land Israël hebben ze daarom gemist. Het leger van Ruben gaf geen gehoor aan de oproep van Deborah en Barak toen ze vochten tegen de Kanaänieten. (Ri.5:15-16) Wellicht ontbrak het hun aan vastberadenheid en moed om strijd te voeren. Jaren later verbeterde dat en stuurden ze wel strijders naar David om hem te assisteren bij Hebron. (1Kron.12:37). De les die wij van Rubens leven kunnen leren is, dat we ons bewust moeten zijn wat we doen, want: ‘één daad van onbedachtzaamheid, kan maken dat men jaren schreit!’
Simeon & Levi – Eenheid maakt macht!
‘Simeon en Levi zijn broeders; hun gereedschappen zijn werktuigen van geweld. Mijn ziel hebbe geen deel aan hun beraadslaging, mijn geest sluite zich niet aan bij hun vergadering, want in hun toorn hebben zij mannen gedood en in hun moedwil hebben zij runderen de pezen doorgesneden. Vervloekt zij hun toorn, want die is hevig, en hun grimmigheid, want die is hard. Ik zal hen verdelen onder Jakob en verstrooien onder Israël’ (Gen.49:5-7).
Zoals u hierboven hebt kunnen lezen was Rubens zonde de lust, maar Simeon en Levi waren schuldig aan (zinloos) geweld en toorn, de mannen van Sichem aangedaan die hun zuster Dina hadden verkracht. Dina had daar ook niet heen moeten gaan want ‘kijken is bezwijken!’. Misschien kan het ‘voorbeeld’ van Dina een waarschuwing bevatten voor onze jongeren.
Door een list namen Simeon en Levi, broeders van Dina, wraak en overvielen de argeloze stad en doodden al wie mannelijk was. Ook Hemor en zijn zoon Sichem doodden zij met de scherpte des zwaards. De zonen van Jakob wierpen zich op de verslagenen en plunderden de stad, hun kleinvee en rundvee, hun ezels en al wat in de stad en op het veld was, namen zij mee. En hun gehele bezit, al hun kleine kinderen en hun vrouwen namen zij gevangen en zij maakten die buit, evenals alles wat in de huizen was. Toen zeide Jakob tot Simeon en Levi: ‘Gij hebt mij in het ongeluk gestort door mij in een kwade reuk te brengen bij de inwoners van dit land, bij de Kanaänieten en de Perizzieten, terwijl ik slechts met weinige lieden ben; als zij tegen mij samenspannen, zullen zij mij verslaan, en ik zal verdelgd worden, ik en mijn huis.’ Maar zij zeiden: ‘Mocht hij soms onze zuster als een hoer behandelen?’ (Gen.34:31). Was het verkeerd hun zuster te wreken voor het haar aangedane leed?
Simeon en Levi waren één in hun streven naar wraak voor hun onteerde zuster maar God heeft het zo laten gebeuren dat deze twee stammen in de toekomst niet meer in de gelegenheid kwamen dat ze samen nog iets konden doen. De stam van Simeon is min of meer opgegaan in de stam Juda (Joz.19:1, 9), en aan de stam van Levi werden achtenveertig steden gegeven om te bewonen, verdeeld over het hele land (Joz.21). Inderdaad, de broeders werden verdeeld en verstrooit onder Israël. De nieuwtestamentische tegenhangers van Simeon en Levi zijn Johannes en Jakobus die door de Heer Jezus ‘zonen des donders’ worden genoemd (Mark.3:17). Ook zij waren geneigd om vuur uit de hemel te laten komen om de Samaritanen te verdelgen gelijk Elia dat had gedaan (1Kon.18). Johannes en Jakobus worden door de Heer Jezus daarover aangesproken met de woorden: ‘U weet niet van welke geest u bent!’ (Luk.9:55) De les die wij kunnen leren uit het ‘voorbeeld’ van Simeon en Levi is en dat ‘we langzaam dienen te zijn tot toorn; want de toorn van een man brengt geen gerechtigheid voor God voort.’ (Jak.1:19-20)
Juda -Totdat Hij komt!
‘Juda, ù zullen uw broeders loven, uw hand zal zijn op de nek uwer vijanden, voor u zullen uws vaders zonen zich neerbuigen. Een leeuwenwelp is Juda; na de roof zijt gij omhoog geklommen, mijn zoon; hij kromt zich, legt zich neder als een leeuw of als een leeuwin; wie durft hem opjagen? De scepter zal van Juda niet wijken, noch de heersersstaf tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en hem zullen de volken gehoorzaam zijn. Hij zal zijn ezel aan de wijnstok binden en het jong zijner ezelin aan de wingerd; hij zal zijn kleed in wijn wassen en in druivenbloed zijn gewaad. Hij zal donkerder van ogen zijn dan wijn en witter van tanden dan melk’ (Gen.49:8-12)
Jakob had gesproken over de zonden van Ruben, Simeon, en Levi, maar hij zei niets over de raad die Juda zijn broers gaf om Jozef te verkopen als slaaf (Gen.37:26-27). Jacob zal pas achteraf beseft hebben dat wat Juda had gedaan Jozefs leven had gered en dat het uiteindelijk ten goede was gekomen voor Jakobs familie (Gen.45:5-8; 50:20; Ps.105:17). Jacob zei ook niets over de zonde van Juda met Tamar (Gen.38). Jacobs waardering voor Juda was misschien geleidelijk aan gestegen, omdat Jozef zijn vader Jakob verteld had over Juda’s medelijden met zijn vader en zijn pleidooi voor zijn jongste broer en dat hij zich had aangeboden als borg voor Benjamin (Gen.44:18-35). Toen Jakob met zijn gezin naar Egypte vertrok, was het Juda die door Jacob vooruit werd gestuurd om zijn komst voor te bereiden (Gen.46:28). Juda had fouten gemaakt, maar hij had ook een aantal goede dingen gedaan voor zijn vader en zijn familie, en dat maakte het verschil tussen hem en zijn drie andere broers. Omdat God Juda aangesteld had als de koninklijke stam, was het logisch om de stam met de leeuw, de koning van de dieren te associëren. (Num.24:9; Ez.19:1-7; Mi.5:8 en Op.5:5) Jacob vergelijkt Juda met een welp van een leeuw (Gen.49:9). Wie zou een leeuw durven wekken als hij rust na het eten van zijn prooi, of een leeuwin terwijl ze haar jongen bewaakt? Hij richtte de koninklijke stam die Israël haar koningen gaf met als definitief hoogtepunt de komst Jezus, de Christus (Hebr.7:14). De naam ‘Silo’ in vers 10 heeft aanleiding gegeven tot veel interpretaties en speculaties, maar het meest redelijke is dat het verwijst naar de Messias (Num.24:17). De zinsnede zou kunnen worden vertaald als ‘totdat Hij komt wiens recht het is’. De oude rabbijnse geleerden gaven Silo als naam aan de beloofde Messias, die als enige het recht had om heerschappij op te eisen over Gods volk, Israël. De beschrijving in vers 11-12 gaat zeker verder dan de tijd van Juda en spreekt over de zegeningen van het Koninkrijk, wanneer de Messias zal regeren over Israël. Dit zijn metaforen die duidelijk willen maken dat het land zó rijk en het volk zó welvarend is dat ze ongepaste dingen doen en zich geen zorgen te maken over de gevolgen daarvan. Tijdens het Koninkrijk, wanneer de Messias regeert, zullen de mensen genieten van rijkdom en voorspoed, omdat de zonde en de duivel hun verwoestend werk niet meer kunnen doen.
Zebulon – Klein, maar dapper!
‘Zebulon zal wonen aan het strand der wijde zee, ja, hij zal wonen aan het strand bij de schepen, en zijn zijde zal naar Sidon gekeerd zijn’ (Gen.49:13)
Hoewel niet direct aan de Middellandse Zee, werd de stam van Zebulon het land toegewezen dat dicht genoeg bij de zee lag om handel te kunnen drijven die winstgevend zouden zijn. Zebulon was gelegen op een belangrijke route die goederen vervoerde van de kust via het meer van Galilea naar Damascus. Mozes zei van Zebulon: ‘Verheug u, gij Zebulon, over uw tochten, en gij, Issakar, over uw tenten. Volken zullen zij roepen tot de berg; daar zullen zij offers brengen naar de eis, want zij zullen gezoogd worden met de overvloed der zeeën en met de meest verborgen schatten van het strand.’ (Deut.33:19; Joz.19:10-16). De Joden waren niet echt een zeevarend volk, maar de stam van Zebulon deed zaken met de Feniciërs ten oosten van hen en voerden goederen in van de bevolking ten westen van hen. Ze waren niet alleen handelaren maar ook moedige mensen van wie de krijgers een uitstekende reputatie hadden. ‘Van Zebulon, in het leger uitrukkend, toegerust tot de krijg met allerlei wapentuig: vijftigduizend, die zich zonder aarzeling in slagorde zouden opstellen’ (1Kron.12:33). Deborah en Barak prezen de mannen van Zebulon voor hun inzet bij de bestrijding van Sisera. In vergelijking met andere stammen viel Zebulon positief op: ‘Gilead bleef rustig aan de overzijde van de Jordaan; en Dan, waarom toefde het bij de schepen? Aser zat aan het strand der wijde zee, bleef rustig wonen aan zijn zeeboezems. Maar Zebulon is een volk, dat zijn leven op het spel zette’ (Richt.5:17-18). Elon, één van de richters, was van deze stam. ‘Na hem richtte de Zebuloniet Elon Israël. Hij richtte Israël tien jaar. En de Zebuloniet Elon stierf en werd begraven te Ajjalon, in het land Zebulon’ (Ri.12:11-12). In het Nieuwe Testament wordt een profetie uit Jesaja 9 aangehaald en toegepast op de komst en de prediking van de Heer Jezus. ‘Toen Hij vernam, dat Johannes overgeleverd was, trok Hij Zich terug naar Galilea. En Hij verliet Nazaret en ging wonen te Kafarnaüm, aan de zee, in het gebied van Zebulon en Naftali, opdat vervuld zou worden het woord, door de profeet Jesaja gesproken, toen hij zeide: Het land Zebulon en het land Naftali, aan de zeeweg, over de Jordaan, Galilea der heidenen: het volk, dat in duisternis gezeten is, heeft een groot licht gezien, en voor hen, die gezeten zijn in het land en de schaduw des doods, is een licht opgegaan’ (Mat.4:12-16).
De les die wij van Zebulon kunnen leren is om ons leven voor de broeders te geven mocht dat gevraagd worden. Hieraan hebben wij de liefde leren kennen, dat Hij zijn leven voor ons heeft ingezet; ook wij behoren dan voor de broeders ons leven in te zetten, zoals het volk van Zebulon zijn leven op het spel zette’ (1Joh.3:16; Ri.5:17-18).
Issakar – Een bonkige ezel!
‘Issakar is een bonkige ezel, die tussen de stallingen ligt; als hij ziet, dat de rust goed is, en dat het land liefelijk is, buigt hij zijn schouder om te torsen en leent zich tot slaafse herendienst’ (Gen.49:14-15)
Het zal je maar gezegd worden: je bent te vergelijken met ‘een bonkige ezel’, niet erg complimenteus toch? Vandaag de dag denken wij van een ezel als een onwaardig lastdier, maar in het Oude Testament, reden koningen op ezels (1Kon.1:38). Het beeld in Gen.49:14-15 is dat van sterke mensen die niet bang zijn om lasten te dragen. De mensen van Issakar bewerkten met toewijding het land. Ze waren tevreden met hun lot en maakten er het beste van. Deze stam leverde geen grote helden, maar hun dagelijkse arbeid was tot zegen voor anderen. Immers, niet iedereen in Israël was uitverkoren om een Juda of een Jozef te zijn! Je moet ook mensen hebben die de lasten van anderen willen dragen (Gal.6:2). Issakar was gelegen in het oostelijke gedeelte van de vruchtbare vlakte van Jizreël (Joz.19:17-23), ingeklemd tussen Zebulon en de rivier de Jordaan. De richter Tola was van Issakar (Richt.10:1-2). De mannen van Issakar vochten tegen Sisera (Richt.5:15). Toen het volk David koning wilde maken waren er ook mannen van Issakar bij aanwezig: ‘Van de Issakarieten, die de juiste tijden kenden, zodat zij wisten wat Israël doen moest: tweehonderd aanvoerders van hen met al hun broeders over wie zij het bevel voerden’ (1Kron.12:32). Die de juiste tijden kenden! De Issakarieten begrepen dat het koningschap van Saul op zijn einde liep en dat David hem zou opvolgen. De inwoners van Jeruzalem hebben de juiste tijden niet verstaan, want toen de Heer Jezus de stad naderde voordat Hij gekruisigd zou worden en over haar weende moest vaststellen: ‘Och, of gij ook op deze dag verstond wat tot uw vrede dient; maar thans is het verborgen voor uw ogen’ (Luk.19:42). En hoe is met ons, verstaan wij de tekenen der tijden? (Mat.16:3). Veel van de mannen van deze stam waren dapper in de strijd: ‘En hun broeders uit alle geslachten van Issakar, dappere helden, waren allen tezamen, zevenentachtigduizend, in het register ingeschreven’ (1Kron.7:5).
________________________________
We hebben nu de zes zonen besproken die Jakob had gekregen van zijn vrouw Lea. We gaan verder en bespreken Dan en Naftali, kinderen die Jakob bij Bilha, de slavin van Rachel verwekte.
Van Lea’s zes zonen, verloren drie hun zegeningen van God vanwege hun zonden: Ruben, Simeon, en Levi. Ze herinneren ons eraan dat zuiverheid en zelfbeheersing essentieel zijn om een goddelijk karakter te kunnen openbaren. Zebulon en Issakar waren ‘gewone mensen’, die de andere stammen dienden. Ze stonden niet bekend om eventuele heldendaden. We hebben ook boeren en handelaren nodig om de machinerie van het leven soepel te laten lopen (1Kron.12:39-40). ‘Nu heeft God echter de leden, elk in het bijzonder, hun plaats in het lichaam aangewezen, zoals Hij heeft gewild’ (1Kor.12:18). Er was ook maar één zoon – Juda – die uitverkoren was om de koninklijke stam te zijn. We mogen tevreden te zijn met de plaats die God ons in het Lichaam – zijn Gemeente – heeft gegeven. Zelfs ‘bonkige ezels’ kan God gebruiken!
_________________________________________