Serie De Aartsvaders – Jakobs afscheidswoorden – Genesis 49

29 juli, 2023

Bijbelboeken: Genesis

Serie: De Aartsvaders

Jakob

Afscheidswoorden van Jakob

Genesis 49

Inleiding

Vaak wordt de inhoud van Genesis 49 weergegeven met de uitdrukking ‘de zegen van Jakob’, maar de enige keer dat het woord ‘zegen’ of ‘zegeningen’ vermeld wordt is bij Jozef (Gen.49:25-26). Jakob zag zijn afscheidswoorden meer als profetie: ‘opdat ik u bekend make, wat u in toekomende dagen wedervaren zal’ (Gen.49:1). Jakob is wel erg duidelijk in zijn uitspraken geweest en heeft een aantal tamelijk harde woorden tegen zijn zonen gezegd. Daardoor openbaarde Jakob het karakter van zijn zonen en soms hun zonde.

Maar er was nog iets anders dat het vermelden waard is: de profetische inhoud van Jakobs toespraak. Hij verzekerde elke stam van een toekomstige plaats in het beloofde land. Maar ook getuigt zijn toespraak van een prachtige openbaring van de genade van God, die zo veel jaren voor Jakob had gezorgd (48:15-16). En tenslotte was er een openbaring van de Messias, die was beloofd aan Jacobs nakomelingen. Aanwijzingen daarvoor vind je in de woorden ‘Silo’ (vs.10), heil (Yeshua vs.18), Machtige, Herder, en Steenrots (v.24), en de Almachtige (vs.25). Al deze uitdrukkingen spreken van onze Heiland, Jezus Christus.

Terwijl hij tot hen sprak, volgde Jakob de volgorde van de geboorte van de zonen, te beginnen met Lea’s zes zonen en hij besluit met Rachels twee zonen, Jozef en Benjamin.

‘En Jakob ontbood zijn zonen en zeide: Komt bijeen, opdat ik u bekend make, wat u in toekomende dagen wedervaren zal. Verzamelt u en luistert, gij zonen van Jakob, luistert naar Israël, uw vader’ (Gen.49:1)

Ruben – Wat een mens zaait, zal hij oogsten

‘Ruben, mijn eerstgeborene zijt gij, mijn sterkte en de eersteling mijner kracht, de voornaamste in hoogheid, de voornaamste in vermogen. Gij, die opbruist als water, gij zult de voornaamste niet zijn, omdat gij uws vaders bed beklommen hebt; toen hebt gij het ontwijd. Hij heeft mijn legerstede beklommen’ (Gen.49:3-4).

Jakobs woorden waren een openbaring van het karakter en de houding van zijn kinderen, maar ook een voorzegging betreffende hun toekomst. Drie van zijn zonen moesten ondervinden hoe hun daden in het verleden verricht, hun de volle toekomstige erfenis kostte, de eerste is Ruben. Het: ‘wat een mens zaait, hij ook zal oogsten’ (Gal.6:7) werd in het leven van Ruben helaas bewaarheid. God gaf Jakob zes zonen bij zijn vrouw Lea, de vrouw die hij eigenlijk niet wilde. (Gen.29:31-35; 30:14-21). Zij is de moeder geworden van Levi, die de stamvader van de priesterlijke lijn is geworden, en Juda, die de stamvader van de koninklijke lijn is geworden. Jacob sprak rechtstreeks tot Ruben, zijn oudste zoon, maar wat hij te zeggen had was niet erg complimenteus. Het: ‘Gij zult gewaar worden, dat uw zonde u vinden zal’ vond zijn vervulling, want een oude zonde die Ruben had begaan werd hem fataal zodat hij zijn privileges als de eerstgeboren zoon verloor (Gen.35:22; Num.32:23). Jakob gaf die zegen aan Jozef en zijn twee zonen (1Kron.5:1-2). Ruben zou als eerstgeborene een voorbeeld geweest moeten zijn voor zijn broers, maar hij bleek iemand met een zwak karakter, die zijn familie te schande maakte door het bed van zijn vader te verontreinigen. ‘En toen Israël in dit land woonde, ging Ruben heen en lag bij Bilha, de bijvrouw van zijn vader, en Israël hoorde het.’ (Gen.35:22; vgl. 1Kor. 5:2)

Het ‘onstuimig als water’ (Gen.49:4 HSV) spreekt zowel van kracht als zwakte. Water heeft geen kracht in zichzelf, maar bruisend water kan zeer vernietigend zijn. In de Bijbel is het moeilijk een lid van de stam van Ruben te vinden die zich onderscheidde als leider. En als er toch iemand was die leiding gaf dan was dat in negatieve zin, zoals Dathan en Abiram, die leiding gaven aan de opstand van Korach, wat tot de dood van duizenden mensen leidde. Zij waren afstammelingen van Ruben (Num.16:1). De stam van Ruben vestigde zich aan de oostkant van de Jordaan, het zogenaamde ‘Overjordaanse’, met de stam van Gad en de halve stam van Manasse, omdat het land er goed was voor hun kudden. De volle zegen van het land Israël hebben ze daarom gemist. Het leger van Ruben gaf geen gehoor aan de oproep van Deborah en Barak toen ze vochten tegen de Kanaänieten. (Ri.5:15-16) Wellicht ontbrak het hun aan vastberadenheid en moed om strijd te voeren. Jaren later verbeterde dat en stuurden ze wel strijders naar David om hem te assisteren bij Hebron. (1Kron.12:37). De les die wij van Rubens leven kunnen leren is, dat we ons bewust moeten zijn wat we doen, want: ‘één daad van onbedachtzaamheid, kan maken dat men jaren schreit!’

Simeon & Levi – Eenheid maakt macht!

‘Simeon en Levi zijn broeders; hun gereedschappen zijn werktuigen van geweld. Mijn ziel hebbe geen deel aan hun beraadslaging, mijn geest sluite zich niet aan bij hun vergadering, want in hun toorn hebben zij mannen gedood en in hun moedwil hebben zij runderen de pezen doorgesneden. Vervloekt zij hun toorn, want die is hevig, en hun grimmigheid, want die is hard. Ik zal hen verdelen onder Jakob en verstrooien onder Israël’ (Gen.49:5-7).

Zoals u hierboven hebt kunnen lezen was Rubens zonde de lust, maar Simeon en Levi waren schuldig aan (zinloos) geweld en toorn, de mannen van Sichem aangedaan die hun zuster Dina hadden verkracht. Dina had daar ook niet heen moeten gaan want ‘kijken is bezwijken!’. Misschien kan het ‘voorbeeld’ van Dina een waarschuwing bevatten voor onze jongeren.

Door een list namen Simeon en Levi, broeders van Dina, wraak en overvielen de argeloze stad en doodden al wie mannelijk was. Ook Hemor en zijn zoon Sichem doodden zij met de scherpte des zwaards. De zonen van Jakob wierpen zich op de verslagenen en plunderden de stad, hun kleinvee en rundvee, hun ezels en al wat in de stad en op het veld was, namen zij mee. En hun gehele bezit, al hun kleine kinderen en hun vrouwen namen zij gevangen en zij maakten die buit, evenals alles wat in de huizen was. Toen zeide Jakob tot Simeon en Levi: ‘Gij hebt mij in het ongeluk gestort door mij in een kwade reuk te brengen bij de inwoners van dit land, bij de Kanaänieten en de Perizzieten, terwijl ik slechts met weinige lieden ben; als zij tegen mij samenspannen, zullen zij mij verslaan, en ik zal verdelgd worden, ik en mijn huis.’ Maar zij zeiden: ‘Mocht hij soms onze zuster als een hoer behandelen?’ (Gen.34:31). Was het verkeerd hun zuster te wreken voor het haar aangedane leed?

Simeon en Levi waren één in hun streven naar wraak voor hun onteerde zuster maar God heeft het zo laten gebeuren dat deze twee stammen in de toekomst niet meer in de gelegenheid kwamen dat ze samen nog iets konden doen. De stam van Simeon is min of meer opgegaan in de stam Juda (Joz.19:1, 9), en aan de stam van Levi werden achtenveertig steden gegeven om te bewonen, verdeeld over het hele land (Joz.21). Inderdaad, de broeders werden verdeeld en verstrooit onder Israël. De nieuwtestamentische tegenhangers van Simeon en Levi zijn Johannes en Jakobus die door de Heer Jezus ‘zonen des donders’ worden genoemd (Mark.3:17). Ook zij waren geneigd om vuur uit de hemel te laten komen om de Samaritanen te verdelgen gelijk Elia dat had gedaan (1Kon.18). Johannes en Jakobus worden door de Heer Jezus daarover aangesproken met de woorden: ‘U weet niet van welke geest u bent!’ (Luk.9:55) De les die wij kunnen leren uit het ‘voorbeeld’ van Simeon en Levi is en dat ‘we langzaam dienen te zijn tot toorn; want de toorn van een man brengt geen gerechtigheid voor God voort.’ (Jak.1:19-20)

Juda -Totdat Hij komt!

‘Juda, ù zullen uw broeders loven, uw hand zal zijn op de nek uwer vijanden, voor u zullen uws vaders zonen zich neerbuigen. Een leeuwenwelp is Juda; na de roof zijt gij omhoog geklommen, mijn zoon; hij kromt zich, legt zich neder als een leeuw of als een leeuwin; wie durft hem opjagen? De scepter zal van Juda niet wijken, noch de heersersstaf tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en hem zullen de volken gehoorzaam zijn. Hij zal zijn ezel aan de wijnstok binden en het jong zijner ezelin aan de wingerd; hij zal zijn kleed in wijn wassen en in druivenbloed zijn gewaad. Hij zal donkerder van ogen zijn dan wijn en witter van tanden dan melk’ (Gen.49:8-12)

Jakob had gesproken over de zonden van Ruben, Simeon, en Levi, maar hij zei niets over de raad die Juda zijn broers gaf om Jozef te verkopen als slaaf (Gen.37:26-27). Jacob zal pas achteraf beseft hebben dat wat Juda had gedaan Jozefs leven had gered en dat het uiteindelijk ten goede was gekomen voor Jakobs familie (Gen.45:5-8; 50:20; Ps.105:17). Jacob zei ook niets over de zonde van Juda met Tamar (Gen.38). Jacobs waardering voor Juda was misschien geleidelijk aan gestegen, omdat Jozef zijn vader Jakob verteld had over Juda’s medelijden met zijn vader en zijn pleidooi voor zijn jongste broer en dat hij zich had aangeboden als borg voor Benjamin (Gen.44:18-35). Toen Jakob met zijn gezin naar Egypte vertrok, was het Juda die door Jacob vooruit werd gestuurd om zijn komst voor te bereiden (Gen.46:28). Juda had fouten gemaakt, maar hij had ook een aantal goede dingen gedaan voor zijn vader en zijn familie, en dat maakte het verschil tussen hem en zijn drie andere broers. Omdat God Juda aangesteld had als de koninklijke stam, was het logisch om de stam met de leeuw, de koning van de dieren te associëren. (Num.24:9; Ez.19:1-7; Mi.5:8 en Op.5:5) Jacob vergelijkt Juda met een welp van een leeuw (Gen.49:9). Wie zou een leeuw durven wekken als hij rust na het eten van zijn prooi, of een leeuwin terwijl ze haar jongen bewaakt? Hij richtte de koninklijke stam die Israël haar koningen gaf met als definitief hoogtepunt de komst Jezus, de Christus (Hebr.7:14). De naam ‘Silo’ in vers 10 heeft aanleiding gegeven tot veel interpretaties en speculaties, maar het meest redelijke is dat het verwijst naar de Messias (Num.24:17). De zinsnede zou kunnen worden vertaald als ‘totdat Hij komt wiens recht het is’. De oude rabbijnse geleerden gaven Silo als naam aan de beloofde Messias, die als enige het recht had om heerschappij op te eisen over Gods volk, Israël. De beschrijving in vers 11-12 gaat zeker verder dan de tijd van Juda en spreekt over de zegeningen van het Koninkrijk, wanneer de Messias zal regeren over Israël. Dit zijn metaforen die duidelijk willen maken dat het land zó rijk en het volk zó welvarend is dat ze ongepaste dingen doen en zich geen zorgen te maken over de gevolgen daarvan. Tijdens het Koninkrijk, wanneer de Messias regeert, zullen de mensen genieten van rijkdom en voorspoed, omdat de zonde en de duivel hun verwoestend werk niet meer kunnen doen.

Zebulon – Klein, maar dapper!

‘Zebulon zal wonen aan het strand der wijde zee, ja, hij zal wonen aan het strand bij de schepen, en zijn zijde zal naar Sidon gekeerd zijn’ (Gen.49:13)

Hoewel niet direct aan de Middellandse Zee, werd de stam van Zebulon het land toegewezen dat dicht genoeg bij de zee lag om handel te kunnen drijven die winstgevend zouden zijn. Zebulon was gelegen op een belangrijke route die goederen vervoerde van de kust via het meer van Galilea naar Damascus. Mozes zei van Zebulon: ‘Verheug u, gij Zebulon, over uw tochten, en gij, Issakar, over uw tenten. Volken zullen zij roepen tot de berg; daar zullen zij offers brengen naar de eis, want zij zullen gezoogd worden met de overvloed der zeeën en met de meest verborgen schatten van het strand.’ (Deut.33:19; Joz.19:10-16). De Joden waren niet echt een zeevarend volk, maar de stam van Zebulon deed zaken met de Feniciërs ten oosten van hen en voerden goederen in van de bevolking ten westen van hen. Ze waren niet alleen handelaren maar ook moedige mensen van wie de krijgers een uitstekende reputatie hadden. ‘Van Zebulon, in het leger uitrukkend, toegerust tot de krijg met allerlei wapentuig: vijftigduizend, die zich zonder aarzeling in slagorde zouden opstellen’ (1Kron.12:33). Deborah en Barak prezen de mannen van Zebulon voor hun inzet bij de bestrijding van Sisera. In vergelijking met andere stammen viel Zebulon positief op: ‘Gilead bleef rustig aan de overzijde van de Jordaan; en Dan, waarom toefde het bij de schepen? Aser zat aan het strand der wijde zee, bleef rustig wonen aan zijn zeeboezems. Maar Zebulon is een volk, dat zijn leven op het spel zette’ (Richt.5:17-18). Elon, één van de richters, was van deze stam. ‘Na hem richtte de Zebuloniet Elon Israël. Hij richtte Israël tien jaar. En de Zebuloniet Elon stierf en werd begraven te Ajjalon, in het land Zebulon’ (Ri.12:11-12). In het Nieuwe Testament wordt een profetie uit Jesaja 9 aangehaald en toegepast op de komst en de prediking van de Heer Jezus. ‘Toen Hij vernam, dat Johannes overgeleverd was, trok Hij Zich terug naar Galilea. En Hij verliet Nazaret en ging wonen te Kafarnaüm, aan de zee, in het gebied van Zebulon en Naftali, opdat vervuld zou worden het woord, door de profeet Jesaja gesproken, toen hij zeide: Het land Zebulon en het land Naftali, aan de zeeweg, over de Jordaan, Galilea der heidenen: het volk, dat in duisternis gezeten is, heeft een groot licht gezien, en voor hen, die gezeten zijn in het land en de schaduw des doods, is een licht opgegaan’ (Mat.4:12-16).

De les die wij van Zebulon kunnen leren is om ons leven voor de broeders te geven mocht dat gevraagd worden. Hieraan hebben wij de liefde leren kennen, dat Hij zijn leven voor ons heeft ingezet; ook wij behoren dan voor de broeders ons leven in te zetten, zoals het volk van Zebulon zijn leven op het spel zette’ (1Joh.3:16; Ri.5:17-18).

Issakar – Een bonkige ezel!

‘Issakar is een bonkige ezel, die tussen de stallingen ligt; als hij ziet, dat de rust goed is, en dat het land liefelijk is, buigt hij zijn schouder om te torsen en leent zich tot slaafse herendienst’ (Gen.49:14-15)

Het zal je maar gezegd worden: je bent te vergelijken met ‘een bonkige ezel’, niet erg complimenteus toch? Vandaag de dag denken wij van een ezel als een onwaardig lastdier, maar in het Oude Testament, reden koningen op ezels (1Kon.1:38). Het beeld in Gen.49:14-15 is dat van sterke mensen die niet bang zijn om lasten te dragen. De mensen van Issakar bewerkten met toewijding het land. Ze waren tevreden met hun lot en maakten er het beste van. Deze stam leverde geen grote helden, maar hun dagelijkse arbeid was tot zegen voor anderen. Immers, niet iedereen in Israël was uitverkoren om een Juda of een Jozef te zijn! Je moet ook mensen hebben die de lasten van anderen willen dragen (Gal.6:2). Issakar was gelegen in het oostelijke gedeelte van de vruchtbare vlakte van Jizreël (Joz.19:17-23), ingeklemd tussen Zebulon en de rivier de Jordaan. De richter Tola was van Issakar (Richt.10:1-2). De mannen van Issakar vochten tegen Sisera (Richt.5:15). Toen het volk David koning wilde maken waren er ook mannen van Issakar bij aanwezig: ‘Van de Issakarieten, die de juiste tijden kenden, zodat zij wisten wat Israël doen moest: tweehonderd aanvoerders van hen met al hun broeders over wie zij het bevel voerden’ (1Kron.12:32). Die de juiste tijden kenden! De Issakarieten begrepen dat het koningschap van Saul op zijn einde liep en dat David hem zou opvolgen. De inwoners van Jeruzalem hebben de juiste tijden niet verstaan, want toen de Heer Jezus de stad naderde voordat Hij gekruisigd zou worden en over haar weende moest vaststellen: ‘Och, of gij ook op deze dag verstond wat tot uw vrede dient; maar thans is het verborgen voor uw ogen’ (Luk.19:42). En hoe is met ons, verstaan wij de tekenen der tijden? (Mat.16:3). Veel van de mannen van deze stam waren dapper in de strijd: ‘En hun broeders uit alle geslachten van Issakar, dappere helden, waren allen tezamen, zevenentachtigduizend, in het register ingeschreven’ (1Kron.7:5).

________________________________

We hebben nu de zes zonen besproken die Jakob had gekregen van zijn vrouw Lea. We gaan verder en bespreken Dan en Naftali, kinderen die Jakob bij Bilha, de slavin van Rachel verwekte.

Van Lea’s zes zonen, verloren drie hun zegeningen van God vanwege hun zonden: Ruben, Simeon, en Levi. Ze herinneren ons eraan dat zuiverheid en zelfbeheersing essentieel zijn om een goddelijk karakter te kunnen openbaren. Zebulon en Issakar waren ‘gewone mensen’, die de andere stammen dienden. Ze stonden niet bekend om eventuele heldendaden. We hebben ook boeren en handelaren nodig om de machinerie van het leven soepel te laten lopen (1Kron.12:39-40). ‘Nu heeft God echter de leden, elk in het bijzonder, hun plaats in het lichaam aangewezen, zoals Hij heeft gewild’ (1Kor.12:18). Er was ook maar één zoon – Juda –  die uitverkoren was om de koninklijke stam te zijn. We mogen tevreden te zijn met de plaats die God ons in het Lichaam – zijn Gemeente – heeft gegeven. Zelfs ‘bonkige ezels’ kan God gebruiken!

_________________________________________

Dan – Hij heeft recht verschaft

‘Dan zal zijn volk richten als een der stammen Israëls. Moge Dan een slang op de weg zijn, een hoornslang op het pad, die in de hielen van het paard bijt, zodat zijn berijder achterovervalt. Op uw heil wacht ik, o HERE’ (Gen.49:16-17)

De naam Dan betekent ‘rechter’. ‘Toen zeide Rachel: God heeft mij recht verschaft, ook heeft Hij mij verhoord en mij een zoon gegeven; daarom gaf zij hem de naam Dan’ (Gen.30:6).  Zijn stam bracht één van de meest bekende richters voort, Simson (Richt.13:2). De stam van Dan kreeg een stuk vruchtbaar land aan de Middellandse Zee op Filistijns grondgebied (Joz.19:40-48). Met het doel om meer land te winnen gingen ze naar het noorden en streden tegen de mensen van Lesem en namen het land in (v.47; Richt.18:1-29). Door Dan met een slang te associëren, openbaarde Jakob zijn sluwe karakter en zijn gewoonte van het maken van plotselinge aanvallen op zijn vijanden. De verovering van de weerloze mensen van Laïs met gebruikmaking van een list is daarvan een voorbeeld. Het opstellen van een afgod op hun grondgebied laat zien dat ze niet geheel aan de Heer toegewijd waren (Richt.18:30). Twee eeuwen later zou koning Jerobeam ook één van zijn afgodische gouden kalveren in Dan oprichten. We lezen: ‘Toen overlegde de koning en maakte twee gouden kalveren, en zeide tot het volk: Het is te veel voor u om op te trekken naar Jeruzalem. Dit zijn uw goden, o Israël, die u uit het land Egypte hebben geleid. Hij stelde het ene op te Betel en het andere plaatste hij te Dan’ (1Kon.12:28-30). Dan is weggelaten uit het geslachtsregister in 1Kron.2-10 en in de vermelding van de stammen in Op.7:1-8. Is dit vanwege hun afgoderij? Echter, wanneer Ezechiël het plaatsen van de stammen beschrijft tijdens het Vrederijk, had hij wel een plaats voor Dan.Dit zijn de namen van de stammen: In het uiterste noorden, langs de weg naar Chetlon, Lebo-Hamat en Chasar-Enon, bij de grens met Damascus in het noorden, aan de kant van Hamat, krijgt Dan zijn deel, van de oost- tot de westgrens. Grenzend aan Dan krijgt Aser een deel, van oost naar west (Ez.48:1-2). De uitroep van Jakob: ‘Op uw heil wacht ik, o Here’ (Gen.49:18), suggereert dat Jacob in gemeenschap was met de God, terwijl hij sprak tot zijn zonen. Vroeg hij God om speciale kracht om af te maken wat hij te zeggen had? Of was het om aan te geven dat de Heer hem spoedig zou opnemen in zijn heerlijkheid? Het woord vertaald met heil (redding) is Yeshua, dat brengt ons tot de naam Jozua dat ‘Jehovah is redding’ betekend, waarvan Jezus de Griekse vorm is.

Gad

‘Gad, een bende zal hem belagen, maar hij zal hun hielen belagen’ (Gen.49:19)

Zijn naam kan zowel ‘geluk’ als ‘een troep’ betekenen (Gen.30:11). Vanwege de ligging van de stam aan de oostkant van de Jordaan, konden vijandelijke troepen hun grondgebied gemakkelijk binnen vallen. Jacob verzekerde de Gadieten dat er geen verovering definitief zouden zijn, maar dat ze uiteindelijk hun vijanden zouden veroveren. De Gadieten waren grote krijgers (Joz.22:1-6). Mozes vergeleek ze met een dappere leeuw die zou kunnen verscheuren de armen en hoofden van zijn vijanden (Deut.33:20). De duivel gaat rond als een brullende leeuw schreef, vele jaren geleden, de apostel Petrus aan de gelovigen in de verstrooiïng. Wij volgen de ‘Leeuw van Juda’ die aan onze kant staat en gezegd heeft dat ‘de poorten van de hades de Gemeente niet zullen overweldigen. We mogen weten dat de duivel van ons zal vluchten als wij tot God naderen (Jak.4:7-8). De dag zal eenmaal aanbreken dat: ‘de God des vredes de satan onder uw voeten zal vertreden’ (Rom.16:20).

Aser

‘Aser, zijn spijze zal vet zijn, en hij zal koninklijke lekkernijen leveren’ (Gen.49:20)

De naam Aser betekent ‘gezegend’ of ‘gelukkig’ (Gen.30:13). Hij was de achtste zoon van Jakob en de tweede van Zilpa, de slavin van Lea. Omdat de stam van Aser niet in staat was om de inwoners van hun grondgebied te verdrijven; zij vestigden zij zich als een agrarisch volk, om te profiteren van de vruchtbare grond dat God hen had gegeven (Joz.19:24 -30). Hun erfdeel lag in het noorden van Israël aan de Middellandse zee. ‘Aser heeft de inwoners van Akko niet verdreven, noch die van Sidon, noch die van Achlab, Akzib, Chelba, Afek en Rechob; zodat de Aserieten woonden te midden der Kanaänieten, die er inheems waren, want zij verdreven hen niet’ (Ri.1:31-32) . Mozes zei dat Aser ‘zeer gezegend’ was, daarmee verwijzend naar zijn rijkdom van olijfolie en de veiligheid van haar steden. Vergelijk Mozes’ zegen in Deut.33:24-25 – ‘Van Aser zeide hij: Gezegend zij Aser onder de zonen; hij zij bemind bij zijn broeders, en hij dope zijn voet in olie. IJzer en koper mogen uw grendels zijn, uw sterkte moge zijn als uw levensduur’. Inderdaad, Aser’s eten was rijk, en de stam leverde zelfs speciale lekkernijen ‘geschikt voor een koning.’ Wat leveren wij aan onze Koning, de Heer Jezus? Dragen wij vrucht voort voor de Heer? ‘Laten wij dan door Hem Gode voortdurend een lofoffer brengen, namelijk de vrucht onzer lippen, die zijn naam belijden. En vergeet de weldadigheid en de mededeelzaamheid niet, want in zulke offers heeft God een welgevallen’ (Hebr.13:15-16).

Naftali – Worstelaar of Strijder

‘Naftali is een losgelaten hinde; hij laat schone woorden horen’ (Gen.49:21)

Over Naftali zei Mozes in zijn zegen: ‘Naftali is door de Heer ruim bedeeld, rijk gezegend door zijn gunst. Laat hij het westen en zuiden veroveren’ (Deut.33:23). Na de intocht in het beloofde land kreeg hij een gebied in het noorden, dat ten oosten grensde aan het meer van Gennesaret en aan de bovenloop van de Jordaan (Joz.20:7). Zebulon en Naftali waren een deel van het gebied genaamd ‘Galilea der heidenen’, waarvan gesproken is door de profeet Jesaja (9:1-2) en waar de bediening van de Heer Jezus begon (Mat.4:12-16). Ze waren werkelijk rijk gezegend en waren ruim bedeeld. Merk op dat Zebulon en Naftali werden onderscheiden voor hun moed in de strijd (Ri.5:18). Zijn naan betekend strijder en hij deed zijn naam eer aan. Barak diende Debora als aanvoerder en bevrijdde Israël van Jabin de koning van Kanaän en hij streed ook in de slag tegen Sisera (Ri.4-5). Nakomelingen van Naftali streden tegen de Midianieten (Ri.6-7). Het beeld van ‘een losgelaten hinde’ suggereert een vrijgevochten mens, niet gebonden aan traditie. De stam was gelegen in het heuvelland. Dus de omschrijving van Naftali als een hinde werd wellicht met oog daarop gekozen. De laatste zin in Jacobs zegenbede: ‘hij laat schone woorden horen’ suggereert dat ze poëtische mensen waren die zich goed konden uiten. Het bezit van de mogelijkheden om mooie woorden te spreken of diplomatiek te handelen, maakten hun tot ideale boodschappers. De nakomelingen van de twee zonen van Bilha lijken te contrasteren volkeren. De stam Dan wendde zich af van het geloof in de ware God en vertrouwde in de afgoden. Maar Naftali heeft geen veroordeling te horen gekregen. Vele jaren later toen de Assyriërs het noordelijk koninkrijk van Israël binnenvielen, was Naftali een van de eerste stammen die werden gedeporteerd. ‘In de dagen van Pekach, de koning van Israël, kwam Tiglatpileser, de koning van Assur, en veroverde Ijjon, Abel-Bet-Maäka, Janoach, Kedes en Hasor, Gilead en Galila, het gehele land van Naftali; en hij voerde de bevolking in ballingschap naar Assur’ (2Kon.15:29). Maar daarmee is het niet gedaan want in het boek Openbaring lezen we dat Naftali deel uitmaakt van 144.000. ‘En ik hoorde het getal van hen, die verzegeld waren: honderdvieren-veertigduizend waren verzegeld uit alle stammen der kinderen Israëls, uit de stam Naftali twaalfduizend verzegelden’ (Op.7:6).

Jozef – De uitverkorene onder de broeders

‘Een jonge vruchtboom is Jozef, een jonge vruchtboom aan een bron; zijn takken stijgen boven de muur uit; de boogschutters hebben hem getergd, beschoten en vijandig bejegend, maar zijn boog bleef stevig en zijn sterke handen bleven lenig, door de handen van de Machtige Jakobs, daar de Steenrots Israëls zijn herder is; door de God uws vaders, die u zal helpen, en de Almachtige, die u zal zegenen met zegeningen des hemels van boven, met zegeningen van de watervloed, die beneden ligt, met zegeningen van de borsten en de moederschoot. De zegeningen van uw vader gaan de zegeningen van mijn voorvaderen te boven, reikende tot het kostelijkste der eeuwige heuvelen; zij zullen komen op het hoofd van Jozef, op de schedel van de uitverkorene onder zijn broeders’ (Gen.49:22-26)

Het is niet mogelijk een kort overzicht over Jozef te geven, zijn geschiedenis beslaat immers dertien hoofdstukken van het boek Genesis. Hij is het voorbeeld (type) bij uitstek van de Heer Jezus in het Oude Testament! Jacob gebruikte het woord ‘zegenen’ minstens zes keer in zijn toespraak over Jozef. Hij was de gezegende onder de broeders. De boogschutters hebben hem getergd, beschoten en vijandig bejegend, maar hij dreigde niet (1Petr.2:23), vergold geen kwaad met kwaad maar met goed (Rom.12:17v.). Jakob vergeleek Jozef met een wijnstok die vrucht droeg. Hij was geplaatst aan dé bron en groeide over de muur (Ps.1:3). Jozef zijn geschiedenis speelt zich af in vier verschillende plaatsen. (1) Jozef in Kanaän, als de lieveling van zijn vader (Gen.37). (2) Jozef in Egypte als slaaf en gevangene (Gen.39-40). (3) Jozef als onderkoning van Egypte (Gen.41-45). (4) Jozef en Jakob beiden in Egypte (Gen.46-50). Zijn geschiedenis wordt ons zo uitgebreid verteld, omdat zij ons verklaart hoe de aartsvaders in Egypte terechtkomen en hoe uit de familie van Jakob het volk Israël groeit. Maar Jozefs verhaal is ook zo uitvoerig omdat hij één van de mooiste typen van Christus in het Oude Testament is, als de Lieveling van zijn vader, als de Vernederde én als de Verhoogde, als de Redder der wereld die zegen en heil brengt zowel voor Israël als voor de volken (Hand.7:9-14, 51-53; Fil.2:6-11). Jozef is niet alleen maar een type van de Heer Jezus maar mag ook ons voorbeeld zijn. Leest u zijn geschiedenis maar eens.

Benjamin – Zoon van mijn rechterhand

‘Benjamin is een verscheurende wolf; in de morgen verslindt hij zijn prooi en tegen de avond verdeelt hij de buit.’ (Gen.49:27)

Benjamin was de jongste van Jakobs kinderen en dan denk je al gauw aan lieflijk, zacht, en eventueel verwend, maar dat blijkt uit niets. Het is ook zeker niet het imago van zijn nazaten, Benjaminieten. Benjamins geboorte kent enkele bijzonderheden. Hij is in tegenstelling tot zijn broers niet geboren in Haran, maar in de buurt van Efrata. Zijn naam kreeg hij aanvankelijk van zijn moeder, maar zijn vader veranderde die. Zijn geboorte betekende de dood van zijn moeder. Daarom kreeg hij de naam Ben-oni, ‘zoon van mijn ongeluk’. Jakob veranderde die naam in Benjamin ‘zoon van mijn rechterhand’. Zijn moeder kermt, zijn vader juicht. De dood van zijn moeder wekt, als ik de beschrijving lees, geen positief beeld op van hoe Jakob over haar denkt. Begraven ‘langs de weg’ zonder een teken van rouw, duidt dat op een verkoeling van liefde? Als Jozef uit het beeld van zijn vader weggevaagd is door de verkoop naar Egypte, valt de volle nadruk op Benjamin als zoon van Jakobs rechterhand. Jakob heeft Benjamin nodig, maar hij herinnert hem ook altijd weer aan zijn oudere broer. Benjamin kan Jakob niet troosten over het verlies van zijn zoon. En het wordt nog erger. Benjamin, het kind van zijn rechterhand, gaat hem ook nog ontvallen, wanneer Jozef van zijn broers eist dat zij hun jongste broer bij een volgend bezoek meebrengen. Benjamin, de zoon van de vertroosting, wordt hier zoon van smart. Jakobs beschrijving van Benjamin is als een ‘verscheurende wolf’, dat ziet er bloeddorstig uit. Nazaten van Benjamin worden in het Oude Testament regelmatig ten tonele gevoerd als krijgslustig en dapper. De kracht van Benjamin wordt echter lang niet altijd aangewend voor de goede zaak. Aan het einde van het boek Richteren wordt ons het verhaal verteld waarin Benjaminieten zich op een schandelijke manier vergrijpen aan de bijvrouw van een levitische man. Hier is Benjamin de wolf, het verscheurende dier zonder redelijk besef.

______________________________________________________________________________________________________________________________