Kerkgeschiedenis – Personen – Johannes Calvijn

12 augustus, 2023

Rubrieken: Kerkgeschiedenis

Kerkgeschiedenis – Personen

Johannes Calvijn

 

 

 

Inleiding

Calvijn werd in 1509 geboren in Noyon, Picardië, een zoon uit een invloedrijk gezin. Evenals de andere hervormers was ook Calvijn bestemd om priester te worden, waartoe hij aan de universiteit van Parijs ging studeren. Daar veranderde hij van gedachten en ging naar Orleans om rechten te studeren, en de combinatie van deze twee studies maakte het hem mogelijk de grote talenten te ontwikkelen die hij later zo intensief zou benutten. Tussen 1532-1533 vond, als gevolg van het bestuderen van de Schriften, een bekering plaats die Calvijns hele leven zou veranderen. Zijn geest werd ten diepste gegrepen door wat hij daarin las en weldra maakte hij deel uit van een gemeenschap van gelovigen in Parijs die bijeenkwamen voor Bijbelstudie en gebed. Bij deze groep hoorden ook enkele mannen van naam die al eerder gegrepen waren door de geleerde Jacques Lefèvre, die omstreeks de eeuwwisseling aan de Sorbonne theologie doceerde. Ook deze had het nieuwe leven in Christus leren kennen als gevolg van Schriftstudie en had daarna anderen in dat Woord onderwezen. Om voor eeuwig behouden te worden diende men Gods verkondiging van het heil in Christus aan te nemen: niet meer, maar ook niet minder was de boodschap van de Schrift. Daarmee trad Lefèvre nog eerder op dan Luther en Zwingli, en zijn leerling Guillaume Farel was de schakel die in 1636 Calvijn ertoe bracht om in Genève te blijven. Toen in Duitsland en Zwitserland de Reformatie doorbrak, was in Frankrijk de stad Meaux de plaats waar Lefèvre en Farel zich hadden gevestigd en waar voor het eerst het Nieuwe Testament en de Psalmen in het Frans het licht zagen. Calvijn was dus niet de eerste hervormer in het Franse taalgebied, maar wel de grootste. Ook bij hem zien we hoe subtiel in het begin de lijnen lopen tussen de christelijke gemeente die vanuit Meaux krachtig werd gestimuleerd en de protestantse kerk die vanuit Neuchâtel en vooral vanuit Genève haar vorm kreeg. Door het werk van Farel werden vooral de reeds bestaande christelijke gemeenten versterkt, zoals de gemeenten in Wallis en het Aosta-dal (een van oorsprong Franstalig gebied in het noordwesten van Italië), en dat gebeurde ook met de restanten van het christelijk getuigenis in de Provence. In 1536 publiceerde Calvijn zijn magistrale werk “De Institutie van de Christelijke Religie”. Hij was hiertoe gekomen omdat de “dissidente Christenen” (zij die niet meer bogen voor de macht van Rome) ervan werden beschuldigd anarchistisch te zijn. Dat was een gemene stelling die door Calvijn op kundige wijze werd weerlegd, want de Christenen zijn juist gezagsgetrouw en daarmee loyale staatsburgers, behalve wanneer de Overheid hen prest om dingen te doen die tegen hun geweten ingaan, zoals het knielen voor een Mariabeeld tijdens de verplichte Mis in de militaire dienst. Dat was echter het gevolg van de koppeling van Kerk en Staat: het is niet zozeer de Overheid die de Christenen niet zouden eerbiedigen, dan wel het kerkelijke ritueel en haar ordinanties die in het leven van de overheid en haar wetgeving waren opgenomen. Gedurende tientallen jaren heeft Calvijn aan deze Institutie gewerkt: in 1536 kwam een gedeelte uit, dat verder werd uitgewerkt totdat zijn meesterwerk in 1559 was voltooid. De Reformatie kent geen enkel werk van zo’n formaat als dit, en vooral hierdoor is Calvijn tot de meest bekende persoon van de Reformatie geworden. De periode in Genève heeft een forse stempel gedrukt op de Franse Reformatie en daarmee werd ook het vroege Calvinisme bepaald; een latere ontwikkeling zou volgen vanuit de leerstrijd in de Nederlanden. Genève was formeel protestant geworden, maar meer om politieke redenen dan vanuit een geestelijke honger van de mensen die bekend stonden om hun losbandige leven. Het doel van Calvijn was om een Kerk te hervormen die reeds verbonden was met het openbaar bestuur. Hij was van mening dat de burgerlijke overheid door God was ingesteld, maar ook dat de Kerk hiervan los moest staan. Zij die ongedisciplineerd leefden moesten door die Kerk worden uitgebannen, maar om dat gedaan te krijgen was toch weer de sterke hand van de overheid nodig! Daarop maakte Calvijn een geloofsbelijdenis die iedere burger van de stad diende te ondertekenen, maar dat veroorzaakte veel verzet, waarop zowel Farel als Calvijn de stad moesten verlaten. Zijn opvolger werd de bekwame Theodorus Beza. De volgende drie jaar bracht Calvijn in Straatsburg door, maar toen was de situatie in Genève zodanig verslechterd dat men hem verzocht weer terug te keren, wat hij slechts met tegenzin deed. Maar toen hij eenmaal in een machtspositie was gesteld, trad hij met harde hand op: zo werden in 1541 de “kerkelijke ordinantiën” aangenomen, waarin de zaken van de Kerk werden geregeld. Centraal in zijn systeem staan de ouderlingen die door het stadsbestuur worden benoemd als vertegenwoordigers van de samenleving en die in feite in de Kerk de dienst uitmaken. Telkens wanneer dit nodig was konden zij de hulp van de wereldlijke macht inroepen om hun maatregelen kracht bij te zetten en om de kerkelijke overtreders te bestraffen. Ongetwijfeld had Calvijn dit niet allemaal zo bedoeld en stellig had hij niet voorzien waartoe dit nieuwe “Pergamum” in Genève zou leiden. Maar feit is dat hij in een ontwikkeling betrokken was geraakt die hij moeilijk meer kon keren. Het is moeilijk om iemand voor alle dwalingen aansprakelijk te stellen waarvan hij het gevolg niet kon voorzien, maar wel is een mens verantwoordelijk voor de koers die hij uitzet, en dit geldt des te meer wanneer hij ook een andere keus heeft kunnen maken. Dit geldt voor ieder mens, of hij nu Franciscus van Assisi heet of Ulrich Zwingli of Johannes Calvijn. Een voorbeeld dat tekenend is voor deze ontwikkeling is de wreedheid waarmee tegen Servet werd opgetreden. Deze man, een Spanjaard, was een arts die er een andere leer op nahield dan Calvijn, een leer die ook in bepaalde opzichten onjuist was. In 1553 werd hij in Genève gearresteerd en zijn proces werd tot een prestigeslag tussen twee sterke mannen: hijzelf en Calvijn. Dit leidde tot zijn vonnis, waarop Servet als ketter werd verbrand. Daaruit blijkt overduidelijk dat Calvijn geen genoegen nam met het excommuniceren van ketters uit de Kerk, want zijn geweten preste hem ertoe om hen bij de Overheid aan te geven. Dat leidde ertoe dat allen – Christen zowel als niet-Christen die zich niet aan Calvijns “ene ware leer” wensten te onderwerpen, werden getiranniseerd en vervolgd: dit is een wrang resultaat van het uitvlakken van de grens tussen Kerk en Staat, waarmee de Hervorming ten dele opnieuw een stap terug deed naar de machtsvisie van Karel de Vijfde en “katholiek” van aard zou worden. Veel van wat Calvijn leerde moet positief worden gewaardeerd, en zijn leer verbreidde zich dan ook in vele landen: behalve in Zwitserland en Frankrijk ook in de Nederlanden en in Schotland. Een man als John Knox, die in Genève een toevluchtsoord vond, was al evenzeer een geestelijke reus als Calvijn en heeft door zijn sterke karakter de geest van een hele natie zoals Schotland voor eeuwen gevormd. Geënt op het getuigenis van de oude Keltische gemeenten en het werk dat door Wycliffe was voorbereid, werd het zuivere Woord van God in Schotland verbreid en werd de macht van een verdorven katholicisme tenietgedaan. Ook voerde Knox in Schotland een stelsel van onderwijs in waardoor de Schotse boerenstand het beste onderricht ontving van heel Europa, waardoor in dat land het effect van het optreden van Geert Groote in Noord-Duitsland en de Nederlanden nog werd overtroffen. De theologie van Calvijn legt sterke nadruk op het functioneren van Gods inzettingen en verordeningen in de levens van de gelovige, en de wijze waarop hij dit onder woorden bracht geeft aan zijn theologie het karakter van een juridische verhandeling. Natuurlijk wordt een mens behouden door geloof alleen, en niet door werken zoals Rome leert, want door dat geloof ontvangt de gelovige het leven van Christus. En als gevolg daarvan is het geloof niet uit de werken, maar het uit zich wel in werken, namelijk de werken der dankbaarheid (een reformatorische interpretatie van Rom. 12:1-2). Het feit dat de gelovige de jure (rechtens) gerechtvaardigd is moet blijken uit een leven dat ook de facto (feitelijk) rechtvaardig is, en de norm daarvoor is de Wet van God vanuit de Schriften. Daarmee kreeg het Christendom een grote invloed op het karakter van een mens, als reactie op de losbandigheid die door Rome werd getolereerd mits men zich maar onderwierp aan de inzettingen en rituelen van de Kerk. De zwakte van het Calvinisme was de verbinding die gelegd werd tussen Kerk en Staat. Dit leidde ertoe dat de basis van de Kerk gemengd was en mede daardoor zijn tal van zaken die de Schrift onderscheidt dooreengemengd. Dit leidt tot problemen van Bijbeluitleg en vooral tot de noodzaak van een alsmaar voortdurende reformatie, waarvoor zelfs een theologisch motief wordt gebruikt! Dan worden Theocratie en Koninkrijk Gods vermengd met de Gemeente en het gevolg is een Kerk die ten dele wordt geregeerd door de Raad van koningen en hooggeplaatsten, waardoor de Raad van God verduisterd wordt. Voorbeelden van leerstukken die duister bleven zijn de positie van Israël, de leer van de toekomst en de verwachting van Jezus wederkomst. Het Woord bleef echter staan zodat Gods licht toch helder kon gaan stralen en er definitief een einde kwam aan de duistere Middeleeuwen. In de eeuwen die volgden wordt dan het accent verlegd naar de uitleg van dat Woord, waarbij de “namen” van de verschillende “denominaties” een grote rol gaan spelen.

______________________________________________________________________________________________________________________________