Diverse Onderwerpen – Kenmerken van een christen – 1 Petrus 2:21-24

23 juli, 2023

Rubrieken: Diverse Onderwerpen

Bijbelboeken: 1 Petrus

Diverse Onderwerpen

Kenmerken van een christen

1 Petrus 2:21-24

Inleiding

‘Als dat een christen is, dan geef mijn portie maar aan Fikkie’ was eens de titel van een traktaat. Veel ongelovigen weten precies wat een christen wel en niet mag doen en als ze niet voldoen aan hun normen dan heeft voor hen het christelijke geloof afgedaan. De Indiase geweldloosheidsactivist Mahatma Ghandi (1869-1948) schijnt ooit eens gezegd te hebben: ‘Iedereen zou meer moeten leven als Jezus Christus’. Gandhi was een christen geweest als hij niet door christenen was behandeld als uitschot. Hij was een Hindu, maar had een erg nauwe band met het christendom en bewonderde Jezus enorm. Vaak citeerde hij uit de Bergrede (Mat.5-7). Toen de zendeling E. Stanley Jones, Gandhi ontmoette vroeg hij hem: ‘Meneer Gandhi, u citeert vaak de woorden van Christus, waarom is er dan zo’n duidelijke afkeer bij u om een volgeling van Hem te worden?’. Gandhi antwoordde: ‘O, ik verwerp Christus niet. Ik houd van hem. Het is alleen dat zoveel christenen niet lijken op hun Christus’. Hij voegde eraan toe: ‘Als christenen echt zouden leven naar wat ze lezen in de bijbel, zou heel India nu christen zijn’. Gandhi stond jaren daarvoor op het punt christen te worden toen hij in Zuid-Afrika woonde en werkte. Hij ontdekte dat er een kerkdienst bij hem in de buurt was en besloot er naartoe te gaan. Bij de deur werd hij tegengehouden door een blanke man die tegen hem zei. ‘Waar ga jij naartoe, kleurling?’ En hij werd de deur gewezen. De apartheid van de blanke christen ging lijnrecht in tegen de woorden van Degene die hij zei te volgen. Gandhi besloot geen christen te worden. Hoog tijd om te onderzoeken wat de bijbel zegt waaraan we dienen te voldoen opdat wij geen struikelblok voor een ander zouden zijn.

Aannemen is volgen

Om een kind van God te worden moet je de Heer Jezus aannemen, zo leert het evangelie van Johannes ons. ‘Allen die Hem aangenomen hebben, hun gaf Hij het recht kinderen van God te worden, hun die in zijn naam geloven’ (Joh.1:12v.). Dat is mooi. Maar wat betekent ‘aannemen’ hier? Voor waar aannemen wat ons over Jezus verteld is? Heel wat meer dan dat. Je moet Hem niet alleen aannemen als je Verlosser, maar ook als je Heer en Meester. Wat dat is, zien we bijvoorbeeld bij Paulus toen hij de gelovigen in Thessaloniki schreef: ‘U bent navolgers geworden van ons en van de Heer, nadat u het woord aangenomen hebt onder veel verdrukking, met blijdschap van de Heilige Geest’ (1Thes.1:7). Echt de Heer en het woord van God aannemen leidt ertoe dat je leeft vanuit de kracht en blijdschap van de Heilige Geest en dat je een navolger van de Heer wordt. En dat zal, als het echt is, net als bij de Thessalonicenzen voor iedereen zichtbaar worden. De Heer navolgen kun je niet in het verborgene doen. Gelijk een stad, die op een berg ligt niet verborgen kan blijven (Mat.5:14). ‘Want hiertoe zijt gij geroepen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden, die geen zonde gedaan heeft en in wiens mond geen bedrog is gevonden; die, als Hij gescholden werd, niet terugschold en als Hij leed, niet dreigde, maar het overgaf aan Hem, die rechtvaardig oordeelt; die zelf onze zonden in zijn lichaam op het hout gebracht heeft, opdat wij, aan de zonden afgestorven, voor de gerechtigheid zouden leven; en door zijn striemen zijt gij genezen’ (1Petr.2:21-24).

‘Wie zegt, dat hij in Hem blijft, behoort ook zelf zó te wandelen, als Hij gewandeld heeft’ (1Joh.2:6)

Volgen is gehoorzamen

‘Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat maar eeuwig leven heeft’ (Joh.3:16). Dit is de meest bekende tekst in de hele bijbel. Maar wat betekent ‘geloven’ hier? Het antwoord op die vraag vinden we in hetzelfde hoofdstuk. Volgens vs.36 staat het tegenover ‘ongehoorzaam’ zijn: ‘Wie in de zoon gelooft, heeft eeuwig leven; maar wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn van God blijft op Hem’! In de Zoon geloven houdt dus op z’n minst in: de Zoon gehoorzamen. ‘Wie mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het die Mij liefheeft’ (Joh.14:21). De apostel Paulus wilde heidenen tot gehoorzaamheid brengen door woord en daad’ (Rom.15:18). Veel bijbellezers hebben het moeilijk met de hardheid waarmee God optrad tegen Israëlieten die zondigden. Neem bijvoorbeeld de ‘sabbatschender’ in het boek Numeri die, omdat hij op de sabbat hout sprokkelde, ter dood gebracht moest worden (Num.15:32-39). Wij zouden ons daar wellicht niet zo druk over maken, maar God wel. Zondigen betekent aan Gods wet en wil ongehoorzaam zijn, op die manier is de zonde in de wereld gekomen! Het boek Numeri maakt wel onderscheid tussen opzettelijke zonden (met voorbedachten rade) en onopzettelijke zonden (Num.15:22-31). De sabbatschender behoorde op de hoogte te zijn van Gods wil betreffende de geboden in verband met de sabbat (Ex.20:8-11; 31:12-17) en kon zich niet beroepen op onwetendheid. Hij sprokkelde hout voor het maken van een vuur, maar dat was verboden want er staat geschreven: ‘Gij zult in geen van uw woningen vuur ontsteken op de sabbatdag’ (Ex.35:3). Het ‘harde’ handelen van God staat hier niet ter discussie, maar wel de ongehoorzaamheid van de mens. Een kenmerk van een gelovige behoort er een te zijn van gehoorzaamheid aan Gods Woord. ‘Maar Gode zij dank: gij wáárt slaven der zonde, doch gij zijt van harte gehoorzaam geworden aan die vorm van onderricht, die u overgeleverd is’ (Rom.6:17).

‘Wat noemt gij Mij Here, Here, en doet niet wat Ik zeg?’ (Luk.6:46)

Gehoorzamen is overgave

‘Dit is het woord van het geloof dat wij prediken: dat, als u met uw mond Jezus als Heer zult belijden en met uw hart geloven dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, u behouden zult worden. Want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis’ (Rom.10:8-10). Hier is niet eens sprake van de zondenkwestie -– hoewel die op zichzelf natuurlijk heel belangrijk is – maar van overgave aan Christus. Er is geen behoudenis mogelijk als je Jezus niet als Heer (Meester) belijdt, allereerst in je woorden, en vervolgens ook in je daden, die de oprechtheid van je woorden moeten aantonen. ‘Heiligt Christus als Heer in uw harten’ (1Petr.3:15). Overgave betekent ook een volledig vertrouwen hebben op God in alle situaties van het leven: ‘Want Hij heeft gezegd: Ik zal u geenszins begeven, Ik zal u geenszins verlaten. Daarom kunnen wij met vertrouwen zeggen: De Here is mij een helper, ik zal niet vrezen; wat zou een mens mij doen?’ (Hebr.13:5-6). Hoe wij slapen kan soms een bewijs zijn in hoeverre we op God vertrouwen (Ps. 4-5). Overgave wordt soms omschreven als een totale toewijding. Het bidden met opgeheven handen kan een uitdrukking betekenen van overgave, zoals soldaten die hun handen opheffen wanneer ze de strijd niet meer aankunnen (1Tim.2:8). Wij mogen al onze bezorgdheid op Hem werpen, want Hij zorgt voor ons (Petr.5:7). ‘Maakt u dan niet bezorgd, zeggende: Wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken, of waarmede zullen wij ons kleden? Want naar al deze dingen gaat het zoeken der heidenen uit. Want uw hemelse Vader weet, dat gij dit alles behoeft. Maar zoekt eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden’ (Mat.6:31-33).

‘Met Christus ben ik gekruisigd: ikzelf leef niet meer, maar Christus leeft in mij’ (Gal.2:19-20)

Overgave is voor Jezus leven

De apostel Petrus deelde zijn leven op in twee delen; vóór en ná zijn bekering (1Petr.4:2-3). De rest van zijn tijd was volledig aan de Heer gewijd, want het was Paulus duidelijk dat Christus voor allen gestorven is, ‘Opdat zij die leven, niet meer voor zichzelf leven, maar voor Hem die voor hen is gestorven en opgewekt’ (2Kor.5:15). ‘Want er is tijd genoeg voorbijgegaan met het volbrengen van de wil der heidenen, toen gij wandeldet in allerlei losbandigheid, begeerten, dronkenschap, brassen, drinken en onzedelijke afgoderij’ (1Petr.4:3). Als je zegt dat de Heer voor jou en je zonden is gestorven, zie dan hier de consequentie: Hij is voor jou gestorven opdat jij niet meer voor jezelf leeft, maar voor Hem. Je kunt iemand pas een gelovige noemen als je aan zijn leven kunt zien, dat hij echt voor de Heer leeft. ‘Want niemand van ons leeft voor zichzelf en niemand sterft voor zichzelf; want hetzij wij leven, wij leven voor de Heer; hetzij wij sterven, wij sterven voor de Heer; hetzij wij dan leven, hetzij wij sterven, wij zijn van de Heer’ (Rom.14:7v.). Wij leven door het offer van de Heer Jezus in het verleden gebracht (1Joh.4:9) en in de toekomst zullen we voor altijd met de Heer leven (1Thes.4:18) en intussen mogen we voor de Heer leven (2Kor.5:15).

‘Want het leven is mij Christus en het sterven gewin’ (Fil.1:21)

Voor Jezus leven is vrucht dragen

‘Wat baat het, mijn broeders, als iemand zegt dat hij geloof heeft, maar hij heeft geen werken? Kan dat geloof hem soms behouden?’ (Jak.2:14). Precies! Een zogenaamd geloof dat niet door goede werken waargemaakt wordt, is een dood geloof (vs.17). En dus kunnen we iemand pas een echte gelovige noemen als zijn geloof zichtbaar is geworden in zijn werken. Een boom die goed genoemd wordt, maar geen goede, of zelfs helemaal geen vruchten voortbrengt, is gewoon niet goed. ‘Elke rank in Mij die geen vrucht draagt, neemt Hij weg’ (Joh.15:2). We mogen geen oordeel uitspreken over iemands behoudenis want we kennen het hart van de ander niet, maar wel mogen we letten op zijn belijdenis in woord en daad. ‘Want indien gij met uw mond belijdt, dat Jezus Heer is, en met uw hart gelooft, dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij behouden worden; want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis’ (Rom.10:9-10). ‘De Here kent de zijnen, en: Een ieder, die de naam des Heren noemt, breke met de ongerechtigheid’ (2Tim.2:19). We dienen vrucht voor te brengen die in overeenstemming met onze bekering is (Mat.3:8). Paulus zei tegen koning Agrippa: ‘Daarom ben ik dat hemelse gezicht niet ongehoorzaam geweest, maar ik heb eerst hun, die te Damascus waren, en te Jeruzalem en in het gehele Joodse land en de heidenen verkondigd, dat zij met berouw zich zouden bekeren tot God en werken doen, met hun berouw in overeenstemming’ (Hand.26:19-20).

‘Brengt dan vrucht voort, die aan de bekering beantwoordt’ (Mat.3:8)

Vrucht dragen betekent heilig leven

Ook gelovigen kunnen zondigen, maar de belofte dat, wanneer wij onze zonden belijden, God getrouw en rechtvaardig is om ons de zonde te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid, helpt ons er weer bovenop (1Joh.1:9). Prachtig, dat is volkomen waar. Maar waaraan kunnen wij onder andere zien of die belijdenis werkelijk oprecht was, en of de belofte van de vergeving dus inderdaad van toepassing is? Salomo zegt: ‘Wie zijn overtredingen (…) belijdt en nalaat, die vindt ontferming’ (Spr.28:13). Wie zijn zonden belijdt, maar er vervolgens gewoon in blijft volharden, alsof er niets gebeurd is, hoeft niet op Gods vergeving te rekenen. Ik heb het er niet over dat een gelovige toch weer in een bepaalde zonde kan vallen, en dan na belijdenis opnieuw vergeving ontvangt, maar ik heb het over mensen die hun zonden wel belijden, maar gewoon blijven doorleven in die zonden alsof er niets veranderd is. En misschien is er bij hen ook wel niets veranderd. ‘Wanneer hij nu aan een van deze dingen vermeld in Leviticus 5:1-5 schuldig is, dan zal hij belijden, waarin hij gezondigd heeft’. David zei: ‘Mijn zonde maakte ik U bekend, en mijn ongerechtigheid verheelde ik niet; ik zeide: Ik zal de HERE mijn overtredingen belijden, en Gij vergaaft de schuld mijner zonden’ (Ps.32:5).

‘En velen van hen, die gelovig geworden waren, kwamen hun schuld belijden en uitspreken wat zij bedreven hadden’ (Hand.19:18)

Ten slotte

Je zou het allemaal zo kunnen samenvatten. Het gaat er niet alleen om dat je weet hoe je in de hemel kunt komen, maar vooral ook dat je weet hoe je de aarde moet doorkomen. Als je weet dat de Heer Jezus voor je zonden is gestorven, heb je de weg naar de hemel gevonden. Je bent ‘bekwaam om deel te hebben aan het erfdeel van de heiligen in het licht’ (Kol.1:12). Maar je moet hier op aarde zijn wat er vlak aan voorafgaat: ‘vervuld met de kennis van zijn wil, in alle wijsheid en geestelijk inzicht, om de Heer waardig te wandelen tot al zijn welbehagen, terwijl u in alle goed werk vrucht draagt en opgroeit door de kennis van God, met alle kracht bekrachtigd, naar de sterkte van zijn heerlijkheid, tot alle volharding en lankmoedigheid, met blijdschap’ (Kol.1:9-11).

________________________________________________________________________________________________________________________________________