Diverse Onderwerpen – Moeten christenen de sabbat houden? – Tweede artikel

23 juli, 2023

Rubrieken: Diverse Onderwerpen

Diverse Onderwerpen

Moeten Christenen de Sabbat houden?

Het eerste bericht over de zevende dag

Het eerste bericht over de zevende dag, als een bijzondere dag, vinden we in Genesis 2: ‘Toen nu God op de zevende dag volbracht had Zijn werk, dat Hij gemaakt had, heeft Hij gerust op de zevende dag van al Zijn werk, dat Hij gemaakt had. En God heeft de zevende dag gezegend, en die geheiligd; omdat Hij op daarop gerust heeft van al Zijn werk, dat God geschapen had, om te volmaken’ (Gen.2:2-3). God rustte op de zevende dag, en zegende en heiligde die. Hij was uiteraard niet moe van Zijn scheppingswerk, want Hij wordt niet moe of mat (Jes.40:28). Hij rustte omdat Zijn werk volbracht was. Dit betekent niet dat Hij nooit meer zou gewerkt hebben. De schepping was wel voltooid maar ze moest onderhouden worden. Van Christus wordt gezegd: ‘Hij draagt alle dingen door Zijn krachtige woord’ (Heb.1:3). Er moest gewerkt worden; werken hoort bij de schepping. Ook Adam en Eva moesten werken, zowel vóór de zondeval als erna. Dit onderhouden van de schepping deed niets af aan de scheppingsrust van God.

Gods rust verstoord

De zondeval verstoorde Gods scheppingsrust. Door de zonde van Adam en Eva kwam er een vloek over de aarde. De Heer moest nu werken aan het werk van de verlossing. Dit komt tot uiting in Joh.5:17: ‘Maar Jezus antwoordde hun: Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook’. Dit zei de Heer Jezus toen Hij iemand op de sabbat genezen had. Dit toont duidelijk aan dat de sabbatsrust van de schepping verstoord was en God nu het verlossingswerk moest volbrengen. Dat werk werd voltooid op Golgotha, na een lange weg sinds de zondeval.

De sabbat niet aan Adam en Eva opgelegd

Nergens in Genesis vinden we de sabbat voorgeschreven. Pas nadat Israël uit Egypte gevoerd werd wordt voor het eerst over het houden van de sabbat gesproken, bij het verschaffen van het manna: ‘Morgen is de rust, de heilige sabbat des HEEREN! … Zes dagen zult gij het [manna] verzamelen; doch op de zevende dag is het sabbat … Ziet, omdat de HEERE u de sabbat gegeven heeft, daarom geeft Hij u op de zesde dag voor twee dagen brood; een ieder blijve in zijn plaats! dat niemand uit zijn plaats ga op de zevende dag! … Alzo rustte het volk op de zevende dag’ (Ex.16:23-30). Uit deze verzen volgt duidelijk dat de sabbat bij Israël nog niet bekend was. Als dan in Exodus 20 de wet gegeven wordt, bij de Sinaï, wordt het sabbatsgebod herhaald als het vierde van de tien geboden.

Aan Israël gegeven

In de Schrift lezen we duidelijk dat de wet aan Israël is gegeven en niet aan de heidenen. De Joden zijn ‘onder de wet’ – de heidenen zijn ‘zonder wet’ (Rom.2:12, 14, 17; 3:19; 1 Kor.9:20, 21). Mensen die beweren dat de sabbat vanaf de schepping de mens is opgelegd, kunnen dat onmogelijk aan de hand van de Schrift bewijzen. In de hele geschiedenis van de aartsvaders wordt over de sabbat met geen woord gerept. Een gebod over de sabbat wordt dus voor het eerst aan het volk Israël gegeven. We lezen: ‘Gij zult evenwel mijn sabbatten onderhouden; want dit is een teken tussen Mij en tussen u … Dat dan de kinderen Israëls de sabbat houden, de sabbat onderhoudende in hun geslachten, tot een eeuwig verbond’ (Ex.31:13, 16; zie ook Ez.20:12).

De sabbat is een teken van het verbond dat de Heer met Israël gemaakt had. Deze uitspraak zou zijn betekenis verliezen indien de sabbat aan de hele mensheid was opgelegd. Lees ook: ‘Want gij zult gedenken, dat gij een dienstknecht in Egypteland geweest zijt, en dat de HEERE, uw God, u van daar heeft uitgeleid door een sterke hand en een uitgestrekte arm; daarom heeft u de HEERE, uw God, geboden, dat gij de sabbatdag houden zult’ (Deut.5:15). Ook volgend Schriftwoord toont aan dat de sabbat specifiek aan Israël werd voorgeschreven: ‘Met een wolkkolom hebt U hen overdag geleid en met een vuurkolom ’s nachts, om de weg waarop zij zouden gaan voor hen te verlichten. Op de berg Sinaï bent U neergedaald en hebt U vanuit de hemel met hen gesproken, en U hebt hun rechtmatige bepalingen, betrouwbare wetten en goede verordeningen en geboden gegeven. Uw heilige sabbat hebt U hun doen kennen, en geboden, verordeningen en een wet hebt U voor hen uitgevaardigd door de dienst van Mozes, Uw dienaar’ (Neh.9:12-14). Kan het nog duidelijker…?

Uit werken van de wet geen rechtvaardiging

De sabbat of rustdag op de zevende dag, behoort tot de wet waarvan God had gezegd dat als de mens deze zou gehoorzamen hij daardoor zou leven (Lev.18:5). Nu horen we in het Nieuwe Testament dat de mens niet gerechtvaardigd wordt uit werken van de wet (Rom.3:20; Gal.2:16; 3:11). De wet is goed maar wij konden wegens onze vleselijkheid haar niet gehoorzamen – ze heerste over ons (Rom.6:14). Het sabbatsgebod behoort tot deze wet welke de mens niet kon houden en rechtvaardigen. Van het wetsbestel verlost

Na Jezus’ offer op Golgotha geldt voor ieder die in Hem gelooft dat hij niet meer onder het wetsbestel staat maar onder de genade: ‘Want de zonde zal over u niet heersen. U bent namelijk niet onder de wet, maar onder de genade’ (Romeinen 6:14). Sommigen zeggen nu dat wij niet meer onder de ceremoniële wet staan maar nog wel onder de morele wet, maar als we verder lezen zien we dat dit niet juist is: ‘Zullen wij zondigen, omdat wij niet onder de wet, maar onder de genade zijn?’ (Rom.6:15). Het gaat hier wel degelijk over de morele geboden, die van ‘Gij zult”‘ en ‘Gij zult niet’.

Het is niet zo dat omdat wij niet onder de wet staan, wij daarom mogen zondigen. Negen van de tien geboden worden in het Nieuwe Testament teruggevonden, maar niet als onderdeel van het wetsbestel. Dit wetsbestel getuigde van slavernij (Gal.4:1-3, 10; 5:1-3), maar de nieuwtestamentische geboden zijn voorschriften van genade. Een eerste voorbeeld: ‘Leg daarom de leugen af en spreek de waarheid, ieder met zijn naaste; wij zijn immers leden van elkaar’ (Ef. 4:25). Dit voorschrift komt neer op ‘Gij zult niet liegen’ maar de motivatie ervan houdt nu verband met wat wij in Christus geworden zijn: leden van elkaar en leden van het Lichaam van Christus, de Gemeente. Een tweede voorbeeld: ‘Wie gestolen heeft, moet niet meer stelen, maar moet zich liever inspannen om met de handen goed werk te doen, opdat hij iets kan meedelen aan wie gebrek heeft’ (Ef.4:28).

Het ‘Gij zult niet stelen’ krijgt hier nu een positieve benadering: goed werken opdat je aan anderen kan geven, in plaats van hen iets af te nemen. Dit gaat verder dan de wet. Enkel de genade leert ons hoe we moeten handelen – zie Tit.2:11 – ‘Want de zaligmakende genade van God is verschenen aan alle mensen. Zij voedt ons ertoe op – met verloochening van de goddeloosheid en de wereldse begeerten – bezonnen en rechtvaardig en godvruchtig te leven in deze tegenwoordige wereld, waarbij wij verwachten de zalige hoop en verschijning van de heerlijkheid van onze grote God en onze Zaligmaker, Jezus Christus. Hij heeft Zichzelf voor ons gegeven, opdat Hij ons zou verlossen van alle ongerechtigheid en voor Zichzelf een eigen volk zou reinigen, ijverig in goede werken. Spreek over deze dingen, roep ertoe op en weerleg met alle gezag. Laat niemand u verachten’ (Tit.2:11-15). Wanneer we geleid worden door het genadebestel en ons door de liefde van Christus laten leiden, vervullen wij de wet (Rom.13:10, vgl. Rom.8:1-4) én doen we meer dan wat de wet.

Geen Sabbat opgelegd

Negen van de tien geboden van de wet worden op een of andere manier in het Nieuwe Testament herhaald, maar dan in genadetermen. Enkel het sabbatgebod komt er niet in voor. Het houden van bepaalde dagen wordt zelfs helemaal niet voorgeschreven, integendeel: ‘Laat dus niemand u veroordelen inzake eten of drinken, of op het punt van een feestdag, een nieuwe maan, of sabbatten. Deze zaken zijn een schaduw van de toekomstige dingen, maar de belichaming ervan is Christus’ (Kol.2:16-17). Dit Schriftwoord veroordeelt juist het houden van de sabbat. Zie ook Gal.4: ‘U onderhoudt dagen en maanden en tijden en jaren. Ik vrees voor u dat ik mij misschien tevergeefs voor u heb ingespannen’ (Gal:10-11). Paulus maakt voor de sabbat geen uitzondering! Mag men dan geen bepaalde dagen in acht nemen? Toch wel, als men daar maar geen gebod van maakt. Wij leven immers in de vrijheid van de Geest (2Kor.3:17; Gal.2:4; 5:1). Zie wat Paulus zegt: ‘De een acht de ene dag boven de andere dag, maar de ander acht al de dagen gelijk. Laat ieder in zijn eigen gemoed ten volle verzekerd zijn. Wie de dag in ere houdt, houdt hem in ere voor de Heere en wie de dag niet in ere houdt, houdt hem niet in ere voor de Heere’ (Rom.14:5-6a).

De eerste dag van de week

Op de sabbat lag Jezus in het graf! Pas toen die voorbij was, vroeg op de eerste dag van de week, vond men Zijn graf leeg (zie Mat.28:1-7; Mark.16:1-8; Luk.23:56 – 24:6). Die dag was de heerlijke opstandingsdag. Op die dag verscheen de Heer ook aan Zijn discipelen (zie Joh.20:19-29). Hieruit volgt het gebruik (geen gebod!) van het vieren van het Avondmaal op de eerste dag van de week, de zondag: ‘En op de eerste dag van de week, toen de discipelen bijeengekomen waren om brood te breken, sprak Paulus hen toe’ (Hand.20:7).

Dit komt overeen met de feesten vermeld in Leviticus 23 waar gesproken wordt over ‘de dag na de sabbat’ (23:11,15). In vers 11 heeft dat betrekking op de eerstelingsgarve, een type van de opstanding van Christus die opstond op de eerste dag van de week; de dag na de sabbat. Daarna wordt het wekenfeest beschreven, type van het Pinksterfeest. We lezen: ‘U moet dan vanaf de dag na de sabbat gaan tellen, vanaf de dag dat u de schoof van het beweegoffer gebracht hebt. Zeven volle weken zullen het zijn. Tot de dag na de zevende sabbat moet u vijftig dagen tellen. Dan moet u de HEERE een nieuw graanoffer aanbieden.’ Aanvankelijk kwamen de gelovigen nog elke dag bij elkaar om het Avondmaal te vieren (‘brood te breken’; Hand.2:42, 46). In Handelingen 20:7 zien we echter dat men dit elke eerste dag van de week is gaan doen … ‘totdat Hij komt’ (1Kor.11:26).

Geen ‘Dag des Heren’ ingesteld

Velen begrijpen uit de term ‘de dag des Heeren’ in Op.1:10 dat Johannes op ‘zondag’ zijn visioenen kreeg. Daaruit trekt men de conclusie dat de eerste dag van de week ‘de dag des Heren’ kan genoemd worden en als zodanig is ingesteld. Dit is een vergissing. Wat is ‘de dag des Heren’ in Op.1:10? Johannes kwam ‘in’ of ‘op’ (Grieks: en, dat zowel in als op kan betekenen) ‘de dag des Heren’. De meesten denken dat hier de eerste dag van de week, de zondag, is bedoeld, maar anderen geven er de voorkeur aan om in Op.1:10 aan de alom bekende ‘dag des Heren’ (OT: ‘dag van Jahweh’) te denken, het thema van het boek Openbaring.

In tegenstelling tot het wetsverbond is er in het nieuwe verbond (Nieuwe Testament)  geen enkele dag ingesteld, en dus ook geen dag des Heren. Men kan wel spreken van een ingestelde Avond-maalviering (1Kor.11:23-26) en een vroeg gebruik (Hand.20:7) om op de eerste dag van de week het Avondmaal te vieren. Maar in de gehele Bijbel slaat de uitdrukking ‘de dag des Heren’ ALTIJD op de tijd van de eindgerichten, en nooit op iets anders. Johannes kwam in de geest IN ‘de dag des Heren’, de eindtijd van de gerichten; hij kwam niet OP de zondag ‘in de geest’. Trouwens, er is iets wat dit kracht bijzet: Johannes hoorde achter zich ‘een luide stem, als van een bazuin’. De Bazuin kondigt ‘de dag des Heren’ aan: Jl.2:1-2; Zef.1:14-16. Zie verder alle schriftplaatsen over ‘de Dag des Heren’: Jes.2:12, 13:6, 9, 10; Ez.13:5; 30:3; Joël 1:15; 2:1, 11, 31; 3:14; Am.5:18-20; Ob.15; Zef.1:7, 14; Mal.4:5; Hand.2:20; 1Thes.5:2; 2Petr3:10; Op.1:10.

De Rust ingaan

Temidden van een goddeloze en afvallige wereld is er voor de gelovigen rust: ‘Kom naar Mij toe, allen die vermoeid en belast bent, en Ik zal u rust geven. Neem Mijn juk op u, en leer van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en u zult rust vinden voor uw ziel’ (Mat.11:28). Dit is de rust van het geweten en de geest van de mens, die hij verkrijgt door bekering en geloof in Christus’ verlossende werk, en door een discipel van Hem te worden. In de toekomst komt er nog een sabbatsrust voor Gods volk. Israël zou na de woestijnreis rust vinden in Kanaän, maar door hun ongehoorzaamheid vielen ze in de woestijn (Heb.4:6). De rest van het volk kwam in Kanaän maar ze vonden geen rust. Het Messiaanse koninkrijk van rust en vrede kon niet opgericht worden. Zij die Kanaän binnengingen waren even zondig als zij die in de woestijn vielen. Daarom gaf God door David een nieuwe boodschap van rust: ‘Heden, indien u Zijn stem hoort, verhard uw hart niet, zoals te Meriba, zoals in de dagen van Massa in de woestijn … Daarom heb Ik in Mijn toorn gezworen: Mijn rust zullen zij niet binnengaan!’ (Ps.95:7, 8, 11).

Met het voorbeeld van het volk dat Zijn rust niet inging worden zij gewaarschuwd. Zij hadden toen niet geluisterd, en ook niet toen Jezus op aarde was. Maar die rust blijft Gods plan, maar werd toekomstig wanneer Christus’ koninkrijk zal opgericht worden. Er blijft een sabbatsrust over voor Gods volk (Heb.4:9). Het gelovige deel van Israël zal de rust ingaan in het beloofde land (Jes. 32:1-4, 16-20). Christenen zullen de rust genieten wanneer ze met Christus zullen regeren in Zijn koninkrijk (Rom.8:17). Maar in geestelijke zin is voor ons de rust reeds aangebroken doordat wij rusten in het werk van Christus. Dit is een voortdurende geloofswandel en niet zomaar een wekelijkse rust op een ingestelde dag, zoals de sabbatdag.

————————————————————————————————————-

Deels verwerkt bronmateriaal: ‘Zaterdag of Zondag?’ – J.G. Fijnvandraat.

Bron: www.verhoevenmarc.be

Alle Schriftaanhalingen komen uit de Statenvertaling (1977 of HSV)

_________________________________________________________________________________________________