Diverse Onderwerpen – Licht en Duisternis – Johannes 12:35

23 juli, 2023

Rubrieken: Diverse Onderwerpen

Bijbelboeken: Johannes

Diverse Onderwerpen

Licht en Duisternis

‘Wie in de duisternis wandelt, weet niet, waar hij heengaat’ (Joh. 12:35)

Inleiding

De viering van Kerstmis wordt geassocieerd met licht. Mensen versieren hun huizen met kleurige lichtjes, zowel binnen als buiten, en van de dorpen tot de grootste steden worden de winkelstraten versierd om de ‘kerstsfeer’ op te roepen en te stimuleren. Zelfs de president van de Verenigde Staten verlaat jaarlijks zijn Oval Office om de verlichting van de kerstboom van het Witte Huis te ontsteken.

Kerstverlichting is meer dan decoratie, het is ook herinnering wat gebeurde op die eerste ‘Kerstmis’ zolang geleden. Toen Jezus Christus werd geboren, was de wereld in duisternis gehuld en leefde men in angst voor de dood. ‘Het volk, dat in duisternis gezeten is, heeft een groot licht gezien, en voor hen, die gezeten zijn in het land en de schaduw des doods, is een licht opgegaan’ zegt Mattheüs 4:16; een aanhaling van Jesaja 9:2. ‘Ik ben als een licht in de wereld gekomen’, heeft Jezus gezegd, ‘opdat een ieder, die in Mij gelooft, niet in de duisternis blijve’ (Johannes 12:46). Dat is de derde en de laatste keer in het Evangelie van Johannes dat Hij naar Zichzelf verwijst als ‘het Licht van de wereld’ (zie: Johannes 8:12; 9:5).

Het enige letterlijke ‘licht van de wereld’ dat we hebben is de zon, het centrum van ons universum en een beeld van onze God (Psalm 84:12; Maleachi 4:2). Gods heerlijkheid wordt vergeleken met de zon (Mattheüs 17:2; Handelingen 26:13-15; Openbaring 1:16), en het licht van de zon brengt leven op aarde. Als de zon niet zou schijnen, is er op aarde geen leven mogelijk; en als het licht en warmte te hoog zouden oplopen zou alles verbranden en sterven. De priester Zacharia vergelijkt de geboorte van Jezus met het aanbreken van een nieuwe dag voor een wereld in duisternis. De Heer zou aan zijn volk willen geven ‘kennis van heil in de vergeving van hun zonden, door de innerlijke barmhartigheid van onze God, waarmede de Opgang uit de hoogte naar ons zal omzien, om hen te beschijnen, die gezeten zijn in duisternis en schaduw des doods, om onze voeten te richten op de weg des vredes’ (Lukas 1:77-79). Je kan concluderen dat Zacharia bekend was met de tekst van Jesaja 9.

Het licht van Gods heerlijkheid wekte en alarmeerde de herders en de blijde boodschap van de engelen deed hen naar Bethlehem gaan om de Heiland te zien. Het licht van de ster leidde de wijzen naar Jeruzalem, en het licht van Micha’s profetie, samen met de ster, leidde hen naar Bethlehem (Mattheüs 2:1-12; 2 Petrus 1:19). De herders en de wijzen zouden, samen met David, kunnen zeggen: ‘In uw licht zien we het licht’ (Psalm 36:10). Omdat God het licht van zijn heerlijkheid zond, het licht van de ster, en het licht van zijn Woord, waren de herders en de wijzen in staat om het Licht van de wereld te ontdekken.

De oude Simeon zag Jezus en zei tegen de Heer: ‘mijn ogen hebben uw heil gezien, dat Gij bereid hebt voor het aangezicht van alle volken: licht tot openbaring voor de heidenen en heerlijkheid voor uw volk Israël’ (Lukas 21:30-32). Het licht van Gods heerlijkheid was niet meer waargenomen op aarde vanaf het vertrek uit de tempel in de dagen van de joodse ballingschap (Ezechiël 10-11) maar nu was het teruggekeerd! ‘Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene van de Vader, vol van genade en waarheid’ (Johannes 1:14). Maar het licht van het heil was ook bestemd voor de volkeren, want Mattheüs past Jesaja’s profetie toe op de volkeren of heidenen (Mattheüs 4:12-17). Inderdaad is Jezus ‘het licht van de wereld’ en ‘de Heiland van de wereld’ (1 Johannes 4:14).

Waarom zien behoeftige zondaars het Licht niet waardoor ze, door genade, behouden kunnen worden? Sommigen hebben nog nooit gehoord van ‘de tijden van grote vreugde’, en het is onze verantwoordelijkheid hen daarvan op de hoogte te brengen. Sommigen verontschuldigen zich in plaats van eerlijk te zijn met zichzelf en de Heer en minachten Gods boodschap. Anderen wandelen zo in geestelijke en morele duisternis dat ze weigeren om tot het Licht te komen. ‘Dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is en de mensen de duisternis liever gehad hebben dan het licht, want hun werken waren boos. Want een ieder, die kwaad bedrijft, haat het licht, en gaat niet tot het licht, opdat zijn werken niet aan de dag komen’ (Johannes 3:19-20). Deze Kerst maakt het ook voor u mogelijk ‘om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht’ (1 Petrus 2:9). Of heeft u nog geen antwoord gegeven op Gods aanbod?

Licht en duisternis. We gaan na wat de Bijbel daar nog meer over heeft te zeggen in het verleden, heden en toekomst.

Verleden (Verlossing)

‘Gedurende drie dagen kon niemand een ander zien, noch van zijn plaats opstaan; maar alle Israëlieten hadden licht, waar zij woonden’ (Ex. 10:23).

Het verhaal van de tien plagen is bekend. We beperken ons dan ook tot de gebeurtenissen tijdens de laatste drie plagen. De achtste plaag bracht gedurende drie dagen al een vorm van duisternis teweeg door de sprinkhanen die in grote aantallen aanwezig waren: ‘Zij bedekten de gehele oppervlakte van het land, zodat het land erdoor verdonkerd werd en zij vraten al het veldgewas af en alle vruchten van de bomen, die de hagel had overgelaten, zodat er geen groen meer overbleef aan boom of veldgewas in het gehele land Egypte’ (Exodus 10:5, 15).  De negende plaag bracht totale duisternis: ‘er was gedurende drie dagen een dikke duisternis in het gehele land Egypte. Gedurende drie dagen kon niemand een ander zien’ (Exodus 10:22-23). In Exodus 11 zien we dat Mozes direct na de negende plaag aan de farao de tiende, laatste en vreselijkste plaag aankondigt: de eerstgeborenen van Egypte zullen te middernacht sterven. Deze plaag zal aan Israël voorbijgaan, maar niet zomaar vanzelfsprekend: de eerstgeborenen van Israël zijn van nature immers niet beter dan de eerstgeborenen van Egypte? Alleen door te schuilen achter het bloed van het paaslam, dat onschuldig in hun plaats sterft, zullen zij veilig zijn wanneer de verderfengel met het oordeel voorbijgaat (Pascha = Voorbijgaan). ‘Ook ons Pascha is geslacht: Christus (1 Kor. 5:7). Tijdens de drie dagen van dikke duisternis hadden de Israëlieten licht in hun woonplaatsen want zij hadden het paaslam in huis; in de nacht na deze drie dagen sterven de eerstgeborenen van Egypte, en slacht Israël in elk gezin het paaslam, eet het en brengt het bloed aan op de deurposten. In alle huizen van Egypte is groot verdriet, maar de Israëlieten trekken eindelijk met grote blijdschap en in haast weg uit Egypte. Dit alles doet ons onwillekeurig denken aan de Heer Jezus, het Lam van God hangende aan het kruis. ‘En vanaf het zesde uur kwam er duisternis over heel de aarde, tot het negende uur toe’ (Math.27:45). Het Pascha moesten de kinderen Israëls voortaan elk jaar vieren, als een gedachtenismaaltijd vanwege de bescherming tegen de verderfengel (door het bloed van het lam) en de verlossing uit Egypte. Zo hebben zij het ook gevierd bij de aanvang van de woestijnreis bij de berg Sinaï (Num. 9:1-14) en bij de aankomst in het beloofde land (Joz. 5:10v.). Direct aansluitend op het Pascha moesten zij het ‘feest van de ongezuurde broden’ vieren: alle ‘zuurdeeg van slechtheid en boosheid’ (vgl. 1 Kor.5:8) moest uit hun huizen worden weggedaan. Ook dat moest elk jaar worden herhaald: wie eenmaal achter het bloed van het Lam geschuild heeft en aan het oordeel ontkomen is, moet ook verder een leven van ‘reinheid en waarheid’ leiden (1 Kor.5:7v.). Heeft u ook hét Lam in huis? Zo ja, dan bent u niet in de duisternis zoals de mensen van deze wereld maar heeft u ‘Licht’ in uw huis.

Heden (Wandel)

‘Wederom dan sprak Jezus tot hen en zeide: Ik ben het licht der wereld; wie Mij volgt, zal nimmer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben’ (Joh.8:12).

Wie eenmaal achter het bloed van het Lam geschuild heeft en aan het oordeel ontkomen is, moet ook verder een leven van ‘reinheid en waarheid’ leiden (1 Kor. 5:7v.) hebben we hierboven gezegd. Daar juist de eerstgeborenen achter het bloed geschuild hadden, werden zij op bijzondere wijze Jahweh toegewijd (Ex. 13:1v., 13-16; 34:19). De gelovigen in Thessaloniki hadden begrepen dat ‘tot geloof komen’ ook een vervolg moest hebben. ‘Want zelf verhalen zij van ons, hoe wij bij u ontvangen zijn en hoe gij u van de afgoden tot God bekeerd hebt, om de levende en waarachtige God te dienen, en uit de hemelen zijn Zoon te verwachten’ (1 Thes. 1:9-10). En aan Titus schrijft de apostel Paulus: ‘Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen, om ons op te voeden, zodat wij, de goddeloosheid en wereldse begeerten verzakende, bezadigd, rechtvaardig en godvruchtig in deze wereld leven, verwachtende de zalige hoop en de verschijning der heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Christus Jezus’  (Tit. 2:11-13). Veel mensen maken zich er al te gemakkelijk vanaf door te beweren dat ze God kennen terwijl ze Hem niet dienen in deze wereld.  Zacharia (de vader van Johannes de Doper) dacht er anders over en profeteerde: ‘dat Hij ons zou geven, zonder vreze, uit de hand der vijanden verlost, Hem te dienen in heiligheid en gerechtigheid voor zijn aangezicht, al onze dagen’ (Luk. 1:74-75).

Het volk Israël werd ook verlost opdat ze God zouden dienen. We vinden tot zes keer de oproep vermeld in het boek Exodus: ‘laat mijn volk gaan, om Mij te dienen in de woestijn’ (Ex. 7:16; 8:1, 20 9:1, 13; 10:3). Het volk Israël en ook wij zijn verlost met een doel! De verlossing is niet alleen het einde van ons oude leven, maar het begin van een nieuw leven. De apostel splitst zijn leven in tweeën wanneer hij schrijft over de ‘tijd die nog rest’. ‘Daar Christus dan naar het vlees geleden heeft, moet ook gij u wapenen met dezelfde gedachte, dat, wie naar het vlees geleden heeft, onttrokken is aan de zonde, om niet meer naar de begeerten van mensen, maar naar de wil van God de tijd, die nog rest in het vlees, te leven. Want er is tijd genoeg voorbijgegaan met het volbrengen van de wil der heidenen, toen gij wandeldet in allerlei losbandigheid, begeerten, dronkenschap, brassen, drinken en onzedelijke afgoderij’ (1 Petr. 4:1-3). Hij spreekt hier over de tijd vóór en ná zijn bekering. Hoe ziet uw leven na uw bekering eruit?

‘Want gij waart vroeger duisternis, maar thans zijt gij licht in de Here; wandelt als kinderen des lichts’ (Efeze 5:8).

Toekomst (Vreugde)

‘En er zal geen nacht meer zijn en zij hebben geen licht van een lamp of licht der zon van node, want de Here God zal hen verlichten en zij zullen als koningen heersen tot in alle eeuwigheden’ (Openbaring 22:5).

Aan alles komt een einde, ook aan onze dienst voor de Heer hier in deze wereld. Het is een groot voorrecht om verlost te zijn door het bloed van het Lam. Het is een eer het Lam te dienen en te volgen waarheen het ook gaat (vgl. Openb.14:4). Het is een geweldig vooruitzicht straks het Lam te ontmoeten in zijn heerlijkheid. Dan zal het verlangen van de Heer Jezus vervuld worden, Hij heeft immers aan de Vader gevraagd: ‘Ik wil, dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, om mijn heerlijkheid te aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt’ (Joh.17:24). We kunnen niet bevroeden hoe het dan zal, het gaat ons voorstellingsvermogen te boven, gelijk geschreven staat: ‘Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, al wat God heeft bereid voor degenen, die Hem liefhebben’ (1 Kor.2:9). De apostel beschrijft het nieuwe Jeruzalem als een stad waarvan de poorten nooit gesloten zullen worden des daags, want daar zal geen nacht zijn (Openb.21:25). Daar zal geen nacht meer zijn (Openb.20:5). Hier komen de eerste en de laatste bladzijden van de Bijbel bij elkaar. ‘In den beginne schiep God de hemel en de aarde. De aarde nu was woest en ledig, en duisternis lag op de vloed, en de Geest Gods zweefde over de wateren. En God zeide: Er zij licht; en er was licht. En God zag, dat het licht goed was, en God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis. En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht‘ (Gen.1:1-5). God maakte scheiding tussen het volk Israël en het volk Egypte, tussen gelovigen en ongelovigen en in de toekomst zal er geen nacht (duisternis) meer zijn en zullen wij geen licht van zon meer nodig hebben, want God Zelf zal ons verlichten. God is liefde, God is Licht.

_________________________________________________________________________________________________________________________________________