Kerkgeschiedenis – De Protestantse kerk in Frankrijk – Het Edict van Nantes

10 februari, 2025

Rubrieken: Kerkgeschiedenis

Kerkgeschiedenis

De Protestantse kerk in Frankrijk – Deel 1

Het Edict van Nantes

Edict van Nantes

Wegens de nauwe connecties, waarin zij steeds had gestaan met Calvijn en Beza, was de Gereformeerde kerk in Frankrijk eigenlijk meer dan die in Nederland aangewezen om een leidende positie te vervullen. Dat zij in werkelijkheid die verantwoordelijke roeping niet heeft gekregen, is niet hieruit te verklaren, dat het haar aan bekwame mannen ontbroken heeft. Er zijn integendeel uit haar midden onderscheidene theologen voortgekomen, die de vergelijking met de besten uit de overige Gereformeerde kerken gemakkelijk kunnen doorstaan. Sommigen hunner hebben juist met hun rijke gaven die andere kerken gediend, gelijk wij ten opzichte van Nederland reeds konden constateren. Maar de oorzaak van het gesignaleerde verschijnsel ligt voornamelijk in de ongunstige omstandigheden, waaronder de Hugenoten gedurende de zeventiende eeuw in toenemende mate hebben verkeerd. Aan een correcte uitvoering en naleving van de bepalingen van het edict van Nantes heeft het terstond van den beginne aan ontbroken. De tegenkanting, waarop het edict bij talrijke Roomsen stuitte, was uitermate hevig. Het was niet voor niets, dat de paus gewetensvrijheid had betiteld als de ergste zaak ter wereld. De Parlementen, gerechtshoven aan welke mede de zorg voor de registratie van de edicten en wetten was toevertrouwd, toonden zich zeer traag in het volbrengen dezer taak ten opzichte van de voor de Hugenoten zo hoogst-gewichtige overeenkomst, te Nantes gesloten. Het was reeds 1609 geworden, aleer het laatste van de Parlementen met deze toch niet zware taak gereedkwam. Gedurende de regering van Hendrik IV hadden de Hugenoten overigens geen reden tot ernstige klachten en bleef de toestand voor hen nog vrij gunstig. Wel voerde ook hij een min of meer tweeslachtige politiek. Zo werden in 1603 de Jezuïeten, die wel als de felste bestrijders van de Gereformeerden waren te beschouwen, in het land toegelaten en koos de koning zich uit hun kring een biechtvader in de persoon van pater Coton. Maar Hendrik IV leefde te zeer in het besef, dat de overeenkomst van Nantes zijn edict was, om niet op een zo getrouw mogelijke uitvoering ervan te staan. Voor zijn vroegere geloofsgenoten bleef hij steeds een zeker zwak gevoelen, al deed zijn naar Rome gerichte politiek hem al meer van hen vervreemden. De Gereformeerden konden vrij regelmatig om de drie jaren in Synode bijeenkomen, ofschoon de toestemming van het konings, welke daartoe telkens vereist was, soms vrij lang op zich liet wachten en het dan noodzakelijk bleek de gebruikelijke termijn te overschrijden. Was de koning hun dus over het geheel welgezind, hetzelfde kan niet worden getuigd van alle andere instanties, die in het land over enige bestuursmacht beschikten. Van die zijde werden hun niet zelden allerlei belemmeringen in de weg gelegd. Dit was met name het geval in provincies, waar zij slechts een kleine minderheid van de bevolking uitmaakten. De Hugenoten waren namelijk zeer ongelijkmatig over het land verspreid. Naar schatting vormden zij ongeveer het twaalfde gedeelte van de bevolking. Terwijl zij in Poitou boven de helft uitgingen en in gebieden als Gascogne, Languedoc, Normandië en Dauphiné een belangrijk percentage bereikten, waren zij overal elders verre in de minderheid.

In een provincie als Bretagne trof men haast uitsluitend Roomsen aan. Vooral in streken als de laatstbedoelde kregen de Hugenoten heel wat te verduren en stonden zij aan allerlei plagerijen bloot, zonder dat het centrale gezag, gesteld dat het zulks wilde, daaraan iets kon verhelpen of zelfs daarvan dikwerf kennis droeg. Onder Hendriks opvolgers, Lodewijk XIII (1610-1643) en Lodewijk XIV (1643-1715), werd de toestand voor de Hugenoten gaandeweg slechter. De politieke macht, waarover dezen beschikten dankzij hun pandsteden, moest door de regering worden gevoeld als een bedreiging voor de eenheid van de Staat. Richelieu, die in 1624 aan het bewind kwam, streefde er naar die macht geheel uit te schakelen. In een korte spanne tijds gelukte het hem dit doel te bereiken. La Rochelle, de sterkste vesting van de Hugenoten, werd reeds in 1628 ingenomen. Daarop volgde in 1629 de sluiting van het genade-edict van Nimes, waarbij algemene amnestie werd verleend, maar dat tevens voorgoed een einde maakte aan de politieke invloed van de Hugenoten. Als zodanig betekende dit feit voor de kerk nog geen nadeel. Men kan het zelfs beschouwen als winst, omdat nu de volle aandacht van partijen zich moest concentreren op de hoofdmomenten van de geestelijke strijd, waarin zij met elkander waren gewikkeld. Voor die kamp hadden de Gereformeerden niet verzuimd zich krachtig toe te rusten. In geen ander land is de polemiek met Rome tot die ontwikkeling voortgeschreden als in Frankrijk. Hier en daar kwam het ook wel tot mondelinge disputen. Maar deze droegen gewoonlijk een meer plaatselijk karakter.

Het grote godsdienstgesprek, dat in 1600 te Fontainebleau werd gehouden tussen Du Plessis Mornay en Du Perron in tegenwoordigheid en onder leiding van de koning, was een exceptioneel geval. De strijd werd echter voornamelijk door geschriften gevoerd. De onderwerpen, die daarbij in het centrum van de belangstelling stonden, waren de transsubstantiatieleer, de mis en de pauselijke macht. De Synode van Gap (1603) is zelfs zover gegaan de onder Protestanten in sterke mate levende gedachte, dat de paus als de antichrist moest beschouwd worden, in een toevoeging aan artikel 31 van de Confessie officieel vast te leggen. Om de koning ter wille te zijn, gaf men aan deze synodale uitspraak geen publiciteit, maar het daarin vervatte standpunt werd in het vervolg, zij het ook naar het oordeel van sommigen te kras, toch gehandhaafd. Op verzoek van de Synode van La Rochelle (1607) zette de predikant Nicolas Vignier het uiteen in een strijdschrift tegen Bellarminus, dat verscheen onder de titel: Théatre der Antéchrist (1610). Ook nog over tal van andere kwesties werd in deze polemische geschriften gehandeld, als over de kenmerken van de kerk, over de apostolische successie, over de valse sacramenten, over de verering van de beelden en Fier heiligen, over allerlei kerkelijke ceremoniën, en vooral ook over de verhouding van Schrift en traditie. Bijna alle theologen hebben zich op dit terrein bewogen. Onder hen moeten met onderscheiding worden vermeld, naast Du Plessis Mornay, Pierre Du Moulin en Daniel Chamier (1565-1621).  Chamier was een vooraanstaande figuur onder de Hugenoten, die ook in de politieke strijd een belangrijke rol vervulde. Van de Synode van Gap (1603) en die van Privas (1612) was hij voorzitter, terwijl hij naar de Dordtse Synode mede werd afgevaardigd. Sedert 1612 predikant en hoogleraar te Montauban, sneuvelde hij bij de heldhaftige verdediging van deze stad tegen de koninklijke troepen, die het vorstendom Béarn bij Frankrijk gingen inlijven. Zodoende bleef zijn beroemd werk, dat de volledigste en beste bestrijding van de Roomse leer bood: Panstratia catholica, onvoltooid.

In het vervolg van de eeuw werd deze geestelijke strijd evenwel naar de achtergrond teruggedrongen. De kampvechters ontbraken niet. Het terrein, waarop zij zich bewogen, wijzigde zich in verband met een andere vraagstelling. De patristiek kwam thans aan bod. Mannen als David Blondel (1590-1655), bekend door zijn bestrijding van de Pseudoisodorische decretalen, en Jean Daillé (1594-1670), die tevens uitmuntte als kanselredenaar, toonden zich bekwame meesters op dit wapen. Het mocht niet baten. Want hun tegenstanders verkozen niet langs deze weg de strijd uit te vechten. Zij gaven er de voorkeur aan de Hugenoten met andere wapenen te lijf te gaan. Dezen werden, eerst door allerlei plagerijen, daarna ook met ruw geweld, in hun vrijheden en rechten beknot en straks daarvan zelfs geheel beroofd. Hun werden belemmeringen in de weg gelegd bij het aanknopen van contact met hun geloofsgenoten in den vreemde, zoals reeds geschiedde toen er afgevaardigden waren benoemd naar de Dordtse Synode. Er werden aparte organisaties in het leven geroepen om door het oefenen van een zekere druk Hugenoten te bewegen tot afval en terugkeer naar de Roomse kerk en om hun kinderen weg te lokken en vervolgens ter opvoeding over te brengen naar kloosters. De resultaten van dit streven bleven niet uit: de gelederen van de Hugenoten werden gedund en de aanslag dp de jeugd vormde een ernstige bedreiging voor de toekomst. Overgangen in omgekeerde richting, die vroeger meermalen waren voorgekomen, deden zich slechts zelden meer voor. Jean de Labadie, een vroegere leerling van de Jezuïeten, die zich in 1650 aansloot bij de Gereformeerde kerk te Montauban en kort daarna deze kerk als predikant ging dienen, was zulk een uitzondering. Aanvankelijk bleef het de kerken nog toegestaan in nationale Synode te vergaderen, al kon het niet meer gebeuren met de regelmaat, welke de kerkorde voorschreef en het welzijn van het kerkelijk leven vereiste. Maar de Synode van Loudun in 1659, voorgezeten door Jean Daillé, was de laatste die kon samenkomen. De periode, gedurende welke de Gereformeerden nog een betrekkelijke mate van bewegingsvrijheid mochten genieten, liep ten einde. Sedert 1661 werd het hoe langer hoe duidelijker, dat alle machten in het land het gezet hadden op de volledige ondergang van de Gereformeerde kerk. Allerlei chicanes werden tegenover hen gebruikt. De dagen van de dragonnades braken aan; de trouwe Hugenoten werden met hun gezinnen blootgesteld aan de ruwe behandeling van soldaten, die in hun huizen werden ingelegerd. Voor wie hun heil zochten in vlucht naar den vreemde, werden de grenzen gesloten. Al gelukte het ook velen ze heimelijk te overschrijden, groot was daarnaast het getal van degenen, die bij pogingen om het land te verlaten gegrepen werden, en wreed de behandeling, welke hun wedervoer. Ellendig vooral was het lot van wie tot de galeien veroordeeld werden. Toen op 18 oktober 1685 de officiële opheffing van het edict van. Nantes volgde, betekende dit slechts de bevestiging van een feitelijke toestand, die reeds jarenlang was ingetreden. Hiermede scheen tevens de ondergang van de Gereformeerde kerk in Frankrijk te zijn ingeluid.

Bron: Kerkgeschiedenis in Europa van de vroege kerk tot 1965

______________________________________________________________________________