'In hoofdzaken eenheid, in bijzaken verdraagzaamheid en in alles de liefde'
Wees niet bevreesd, want Ik ben met u, wees niet verschrikt, want Ik ben uw God. Ik sterk u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u met Mijn rechterhand, die gerechtigheid werkt.
‘Lo-Ammi’, niet meer ‘Mijn volk’, geen koning en Sjechina meer in Israël (Ez.10:4, 18-19, 11:23), dat was de situatie waarin we het volk Israël achter ons hebben gelaten in deel 1. Onder Kores kreeg Ezra toestemming om terug te keren naar Jeruzalem en iets meer dan tweeënveertigduizend Joden volgden hem (Ezr.1:1; 2:64). Wat later voegde ook Nehemia zich bij hen. De nakomelingen van deze Joden ontmoeten we in de verslagen van de vier Evangelisten. De idee van het Theocratisch Koninkrijk van God verdween echter niet uit de belangstelling en een groot aantal profeten zagen het komen in de toekomst (Jes.2:2-4; 11:6-9; 65:17-25). Zij beschreven het als (1) een eeuwig, maar aards Rijk waar gerechtigheid en vrede het kenmerk zijn, (2) onder het gezag en de heerschappij van de Messias een nakomeling van het huis David, (3) waar het beloofde land in zijn totaliteit in bezit zou komen door het toekomstig volk Israël, (4) waar een nieuwe tempel zou worden gebouwd, enz.
We slaan de ‘vierhonderd stille jaren’ over, jaren die tussen het Oude en het Nieuwe Testament liggen en gaan verder met ons onderwerp in het Nieuwe Testament.
Het Koninkrijk wordt aangeboden aan het volk Israël
Alle evangelisten zijn eensluidend in hun identificatie van de Heer Jezus als zijnde de beloofde Messias. (Mat.21:38, 45). Bij uitstek in het evangelie naar Mattheüs, het evangelie dat ons de Heer Jezus als de Koning van Israël beschrijft (enkele voorbeelden zijn: Mat.1:1; 2:2; 2:5; 4:5; 5:5 enz.). De aankondiging van het koninkrijk was de taak van Johannes de Doper, die in de geest en de kracht van Elia (Mat.11:14; Luk.1:17) voor de Heer Jezus uitging.
Een roepende in de woestijn, die de mensen opriep zich te bekeren omdat ‘het koninkrijk der hemelen nabijgekomen was’ (Mat.3:2). Later werd dezelfde oproep gedaan door de twaalf apostelen (Mat.10:5-7) en de ‘zeventig’ (Luk.10:1, 9). Het werd ‘het Koninkrijk der hemelen’ genoemd omdat het koninkrijk door de ‘God des hemels’ uitgeroepen was. We vinden die uitdrukking terug in Daniël 2:44, waar staat: ‘Maar in de dagen van die koningen zal de God des hemels een koninkrijk oprichten, dat in eeuwigheid niet zal te gronde gaan, en waarvan de heerschappij op geen ander volk meer zal overgaan: het zal al die koninkrijken verbrijzelen en daaraan een einde maken, maar zelf zal het bestaan in eeuwigheid’. Het rijk dat Johannes aankondigde was bestemd voor het volk Israël, zoals blijkt uit de opdracht die de twaalf apostelen kregen van de Heer Jezus. ‘Deze twaalf zond Jezus uit en Hij beval hun aldus: Gaat niet heen op de weg van de volken en gaat geen stad van de Samaritanen binnen; maar gaat veeleer naar de verloren schapen van het huis Israëls’ (Mat.10:5-6; Mat.15:24). De Koning was er, en de tekenen van de Messias werden verricht (Luk.4:18-19; Mat.11:2-6). De Schriften, voor wat betreft het komen van de Heer Jezus in deze wereld, werden in en door Hem vervuld. Dat blijkt bijvoorbeeld uit Jezus geboorte uit een maagd (Jes.7:14) en zijn geboorte te Bethlehem (Mi.5:1). Had het volk Israël de Heer Jezus als de beloofde Messias aanvaard, dan was het aardse Rijk van God werkelijkheid geworden, en waren de tijden van de volken beëindigd. Helaas heeft het volk Israël hun Verlosser afgewezen. Het keerpunt was toen de farizeeën, een duidelijk wonder die de Heer Jezus verrichtte niet konden verklaren, en zeiden: ‘Deze drijft de demonen alleen maar uit door Beëlzebul, de overste van de demonen’ (Mat.12:24). Het Koninkrijk werd van het volk Israël afgenomen, zoals blijkt uit de gelijkenis van de onrechtvaardige landlieden, waar de Heer Jezus zegt: ‘Hebt u nooit gelezen in de Schriften: ‘De steen die de bouwlieden hebben verworpen, die is geworden tot een hoeksteen van de Heer; van de Heer is dit gebeurd en het is wonderlijk in onze ogen’. Daarom zeg Ik u, dat het Koninkrijk van God van u zal worden weggenomen en aan een volk gegeven dat de vruchten ervan opbrengt’ (Mat.21:42-43). Het volk dat de vruchten zal opbrengen is het toekomstig hersteld volk van Israël. En daarmee zijn we aangekomen bij de periode van de Gemeente. Het aanbod van het koninkrijk voor Israël is een uitstel, geen afstel, zoals mag blijken uit hoofdstuk 24 van het evangelie naar Mattheüs (24:14-21, 30).
Het tijdperk van de Gemeente – Een verborgen Koninkrijk?
De Gemeente wordt in de evangeliën niet vermeld, dan alleen als aankondiging van iets toekomstigs. ‘En ook Ik zeg je dat jij Petrus bent, en op deze rots zal Ik mijn gemeente bouwen’ (Mat.16:13-20; 18:15-20). De visie dat het Koninkrijk van God in een verborgen vorm gestalte zou hebben gekregen door de Gemeente, vindt geen steun in de Schrift. Vaak worden, als ‘bewijs’ daarvoor de acht gelijkenissen vermeld in Mattheüs 13 aangehaald. Die gelijkenissen geven ons echter eerder een beeld van de geestelijke realiteit die in de periode, die tussen Jezus’ eerste komst en tweede komst ligt. Deze gelijkenissen geven aan dat in onze tijd dat ‘goeden en kwaden’ naast elkaar zullen bestaan, en we zien dat ook God, maar ook de duivel aan het werk is! Niet bepaald een Rijk waar God regeert! Daarom moeten we dan ook niet, ook al werkt God in onze tijd door zijn Geest in deze wereld, het Rijk van God zoals geopenbaard in het Oude Testament niet verwisselen voor een zogenaamd ‘verborgen rijk’. De Gemeente is niet het Koninkrijk van God en ook niet het geestelijk Israël. In de gelijkenis van de onrechtvaardige landlieden (Mat.21:33-46), wordt in vers 43 gesproken dat het Koninkrijk van God gegeven zal worden aan een ‘volk’ dat de vruchten ervan opbrengt’. Dat volk is niet de Gemeente, maar het toekomstig volk Israël dat een nieuw verbond zal sluiten (Jer.31:31), op grond waarvan het volk het Koninkrijk van God voor de tweede keer krijgt aangeboden.
Komende gebeurtenissen: De Opname van de Gemeente en het herstel van Israël
Allerlei gebeurtenissen van de laatste decennia bevestigen de overtuiging dat we in de eindtijd leven, in de periode vlak voor de komst van de Heer Jezus voor Israël en de volken. Eén van die gebeurtenissen, die uitermate van belang is in verband met ons onderwerp, is uiteraard het ontstaan van de staat Israël in 1948. Er zal een volk Israël moeten zijn willen de profetieën betreffende het Messiaans rijk in vervulling kunnen gaan. Maar daarvoor zal in de eerste plaats de Gemeente haar plaats moeten inruilen voor het volk Israël. Het ‘vertrek’ van de Gemeente, is de zogenaamde Opname (1Thes.4:15-18). Daarna zal God de draad weer opnemen met het volk Israël, Lo-Ammi zal weer Ammi en/of Ruchama zijn (Hos.1:8-12). De profetie van Ezechiël maakt dit duidelijk: ‘Voorts zeide Hij tot mij: Mensenkind, deze beenderen zijn het gehele huis Israëls. Zie, zij zeggen: Onze beenderen zijn verdord en onze hoop is vervlogen; het is met ons gedaan. Daarom profeteer en zeg tot hen: Zo zegt de Here Here: zie, Ik open uw graven en zal u uit uw graven doen opkomen, o mijn volk, en u brengen naar het land Israëls. En gij zult weten, dat Ik de Here ben, wanneer Ik uw graven open en u uit uw graven doe opkomen, o mijn volk. Ik zal mijn Geest in u geven, zodat gij herleeft en Ik zal u doen wonen in uw land; en gij zult weten, dat Ik, de Here, het gesproken en gedaan heb, luidt het woord des Heren’ (Ez.37:11-14). Wat er in 1948 is gebeurd, het ontstaan van de staat Israël, is de aanloop tot de verdere vervulling van Ezechiëls profetie in hoofdstuk 37 van het Bijbelboek naar hem vernoemd. Ná de Opname zal de laatste jaarweek van Daniels zeventig jaarweken aanbreken. In die periode zal het volk Israël gelouterd worden, de benauwdheid van Jakob zal dan aangebroken zijn (Jer.30:7). Israëls verstrooiing was al vroeg in de geschiedenis van het volk Israël aangekondigd (Deut.4:27; 28:63-65), wat is gebeurd in 70 n.Chr. De ballingschap naar Babel was daarvan niet de vervulling want de duur daarvan was beperkt en ook werden ze naar één bepaald gebied gebracht, en onder Ezra en Nehemia keerde een gedeelte van de Joden terug naar Jeruzalem. De verstrooiing in het jaar 70 n.Chr. was wereldwijd, ‘onder alle volken’ (Luk.21:24). Niet alleen de verstrooiing was voorzegt, ook het herstel en de terugkeer van het volk Israël. De eerste terugkeer was, zoals gezegd, onder Ezra en Nehemia, de tweede terugkeer ligt in de (nabije) toekomst (Ez.20:33-38). Jesaja spreekt zelfs van een ‘tweede’ terugkeer, ‘wederom’: ‘En het zal te dien dage geschieden, dat de Here wederom zijn hand opheffen zal om los te kopen de rest van zijn volk, die overblijft in Assur, Egypte, Patros, Ethiopië, Elam, Sinear, Hamat en in de kustlanden der zee. En Hij zal een banier opheffen voor de volken, en de verdrevenen van Israël verzamelen en de verstrooide dochters van Juda vergaderen van de vier einden der aarde’ (Jes.11:11-12). Israëls bekering tot God zal plaatsvinden in de Grote Verdrukking (Mat.24:30-31; Zach.14).
De eindvervulling van Het Koninkrijk van God – het Messiaanse Rijk
Wanneer het volk Israël, gelouterd door de ‘benauwdheid van Jakob’, teruggekeerd is tot hun God, en de Messias is gekomen kan het Koninkrijk wordt opgericht. Tijdens dit duizendjarig Rijk zullen alle beloften van het verbond met Abraham en Mozes in vervulling gaan, wanneer Jezus Christus in Jeruzalem de stad van de grote Koning (Mat.5:35), zal zitten op de troon van David. Deze periode in Gods geschiedenis met deze wereld laat ons zien dat het Koninkrijk van God dat in Eden verloren ging, teruggebracht en onder gezag geplaatst is van de ‘laatste Adam’, die de wereld uit Naam van zijn Vader zal besturen. De tijd van de heidenen zal beëindigd zijn, en Israël zal weer het ‘hoofd van de volken zijn’ (Deut.28:13; Jes.14:1-2, 60:10,12,14,16).
Samenvatting
Ik wil afsluiten met een kort overzicht te geven. Lang niet alles is gezegd, maar ik hoop hiermee de grote lijn van het onderwerp ‘het Koninkrijk van God’ heb weergegeven. Details kunt u vinden in andere artikelen op de website.
Het aards Koninkrijk van God komt tot uitdrukking in een Theocratie waarin de verantwoordelijkheid in handen van mensen wordt gelegd. Helaas is dat in Eden verloren gegaan doordat de ‘eerste Adam’ faalde. In de verbonden met Abraham en Mozes en de profetieën van de oudtestamentische profeten bleef de gedachte aan deze Theocratie bestaan, en kwam weer tot leven door de koningen van Israël, en kwam tot een eind door de terzijdestelling van Israël en de invoering van de ‘tijden der heidenen’. Er zat geen nazaat van David meer op de troon en Israël werd beheerst door anderen wereldmachten. In deze tijd verscheen de Heer Jezus, de rechtmatige erfgenaam van de troon van David. Had Israël de Heer Jezus toen aanvaard als de Messias, dan zou het aardse Koninkrijk van God gekomen zijn. Maar helaas verwierp het volk Israël, eerst de heraut, Johannes de Doper en daarna ook de ‘Koning van Israël’ de Heer Jezus (Mat.12), wat leidde tot een uitstel van het Rijk van God. Vanwege dat uitstel verklaart de Heer Jezus de geestelijke situatie die er zal zijn tot aan zijn tweede komst in de gelijkenissen van Mattheüs 13. Ook kondigde de Heer Jezus de komst van de Gemeente aan (Mat.16 en 18). Wanneer de Gemeente zal zijn weggenomen van deze aarde, zal Israël getuchtigd worden in de Grote Verdrukking en het overblijfsel zal ingaan in het Vrederijk. De heerschappij van God over zijn schepping door zijn Zoon, zal voor eeuwig duren in de nieuwe hemel en aarde. De apostel Johannes vat het zo samen: ‘En zij zullen regeren tot in alle eeuwigheid ‘(Op.22:5). Gods Koninkrijkplan zal zich verderzetten in het eeuwige Rijk van God (Op.21-22).