Diverse Onderwerpen – Nieuw Testament – Mattheüs 12 – Lastering van de Geest.

23 juli, 2023

Rubrieken: Diverse Onderwerpen

Bijbelboeken: Matteüs

Diverse Onderwerpen

De lastering van of tegen de Geest

(Mattheüs 12:31)

Inleiding

Een vraag die regelmatig terugkomt is die over de lastering van of tegen de Geest zoals vermeld in Mattheüs 12:31 en Lukas 12:10. Meestal spreekt men dan over ‘de zonde van of tegen de Geest’ maar nergens wordt het zó in het Nieuwe Testament vermeld, want elke zonde is in wezen een zonde tegen de heilige Geest. Het lasteren van of tegen de heilige Geest wordt onderscheiden van het lasteren in algemene zin dat wel kan worden vergeven (vs.31), dus moet het een andere of diepere betekenis hebben.

In de context van Mattheüs 12 beschuldigden de farizeeën de Heer Jezus ervan dat hij de demonen uitdreef door Beëlzebul de overste van de demonen (vs.24). De Heer dient hen van repliek maar de kern van zijn antwoord is: ‘Als ik echter door de Geest van God de demonen uitdrijf, dan is het koninkrijk van God tot u gekomen’ (vs.28). Dat is hetzelfde dan te zeggen dat Hij de Messias was. Voordat deze confrontatie met de farizeeën plaatsvond had de Heer Jezus meerdere wonderen verricht die zonder uitzondering bewijzen of tekenen waren van het komende messiaans koninkrijk en zijn Messiasschap. ‘Blinden konden weer zien, kreupelen lopen, melaatsen gereinigd en doven konden weer horen!’ (Math.11:5: Luk..4:18-19; 7:18-23). Daardoor werd aangetoond dat Jezus de Messias was en door het uitdrijven van de demonen werd dat nog eens bevestigd. Daarom was de beschuldiging van de farizeeën dat Hij de demonen uitdreef door Beëlzebul een onvergeeflijke ‘lastering tegen het getuigenis van de Geest’ (Math.12:31; Mark.3:29; Luk.12:10).

Deze ‘lastering van of tegen de Geest’ is niet alleen het ontkennen van de gebeurtenissen als een daad van Gods Geest maar het bewust kwaadspreken daarvan. Ervan overtuigd zijn dat Jezus de demonen uitdreef door de Geest van God en dat toch loochenen en beweren dat Hij dat deed door de overste van de demonen, Beëlzebul. Nicodemus erkende zelfs dat niemand die tekenen kon doen die Jezus deed tenzij God met hem was (Jh.3:2).

De vraag die vaak gesteld wordt is of deze ‘zonde’ vandaag de dag ook nog gedaan kan worden.

Om daar een antwoord op te geven gaan we eerst kijken in het Oude Testament en wel Numeri 15.22-31. We vinden daar twee soorten zonden de onopzettelijke en de opzettelijk zonde of de zonde met voorbedachten rade. In de Herziene Statenvertaling wordt dit de zonde met ‘opgeheven hand’ genoemd. ‘Maar de persoon die iets met opgeheven hand doet, van de ingezetenen of van de vreemdelingen, die lastert de HEERE: die persoon moet uit het midden van zijn volk uitgeroeid worden’ (Num.15:30). Lasteren tegen de heilige Geest spreekt van een bewuste daad van kwaadsprekerij. ‘Wee hun die het kwade goed noemen en het goede kwaad’ (Jes.5:20). De innerlijke drijfveren die de farizeeën tot zo’n onvergeeflijke daad van lastering hebben geleid zouden kunnen voortgekomen zijn uit jalousie of religieuze ijver.

Het punt is dat wij over wonderen door mensen twijfel kunnen hebben of ze van Goddelijke oorsprong zijn maar van wonderen door de Heer Jezus gedaan daarover kon geen twijfel bestaan tenminste als we in de Heer Jezus de Zoon van God herkennen. We mogen aannemen dat de farizeeën in de Heer Jezus niet de Zoon van God, de Messias zagen maar een slechts een bijzonder begaafd mens en daarom konden ze zijn werken toeschrijven aan Beëlzebul. Maar in de oorsprong van het werk van de Geest was geen twijfel mogelijk. Daarom kunnen we als antwoord geven op de vraag of deze ‘zonde’ nu nog gedaan kan worden dan ook als antwoord geven dat dit niet meer van toepassing is.

_________________________________________________________________________________________________________________________________________