Serie de Aartsvaders – Leven van Jakob – Deel 2 – Jakob in Haran – Genesis 27

29 juli, 2023

Bijbelboeken: Genesis

Bijbel – Oude Testament

Het leven van Jakob – Deel 2

Jakob in Haran

Genesis 28:10-31

‘Een vagebond heeft geen huis, een vreemdeling is weg van huis, een pelgrim is op weg naar huis, een vluchteling loopt weg huis’

Inleidend overzicht van Jakobs verblijf bij Laban (Gen.29-31)

‘Zo zond Isaak Jakob weg’ (Gen.28:5), maar in Hosea 12:13 lezen we iets anders: ‘Jakob vluchtte naar het veld van Aram.’ Jakob is nu los van zijn familie en vooral van zijn moeder, en zal moeten leren op eigen benen te staan. Jakob is een vluchteling geworden, maar God laat hem niet in de steek. Hij verschijnt aan Jakob in Bethel (‘huis Gods’) aan de top van een ladder die de hemel met de aarde verbindt en waarlangs engelen opklimmen en neerdalen (vgl. Joh.1:51). God maakt hem geen verwijten, maar belooft hem te bewaren en te zegenen.

Jakob komt in Mesopotamië aan bij zijn oom Laban en wordt onmiddellijk verliefd op diens jongste dochter Rachel. Om haar als vrouw te ontvangen, zal hij zeven jaar bij Laban moeten werken (vgl. Hos.12:13). De bedrieger Jakob ervaart nu zelf wat bedrog is, want als de vereiste tijd voorbij is, krijgt hij niet Rachel maar haar oudere zuster Lea tot vrouw. Als troost geeft Laban hem direct daarna ook Rachel, maar daarvoor moet Jakob nog eens zeven jaar voor Laban werken. Beide vrouwen krijgen van hun vader ook nog een slavin cadeau; Rachel heeft Bilha als slavin en Lea Zilpa. Omdat Lea de onbeminde is, geeft de Here haar het eerste kinderen. Zij baart achtereenvolgens vier zonen: Ruben, Simeon, Levi en Juda. De jaloerse Rachel ziet dat zij onvruchtbaar blijft en wil daarom kinderen hebben via haar slavin Bilha. Bilha schenkt het leven aan Dan en Naftali. Lea, die intussen ook geen kinderen meer krijgt, doet nu hetzelfde met haar slavin Zilpa, en deze baart aan Jakob Gad en Aser. Daarna baart Lea zelf nog Issaschar en Zebulon en ook haar dochter Dina. Eindelijk verhoort God ook Rachels gebeden, en brengt deze haar zoon Jozef ter wereld. Vanwege Jakobs liefde voor Rachel wordt Jozef zijn lievelingszoon, die later in feite ook het eerstgeboorterecht ontvangt (vgl. Gen.49:26; Deut.33:16). Met de hier nog ontbrekende zoon van Rachel – Benjamin – zijn dit de twaalf stamvaders van Israël, menselijk gezien de vrucht van de ruzies van twee vrouwen. Maar in de naamgeving van hun zonen zien we ook geloof bij deze vrouwen.

Toen Jozef geboren werd wil Jakob wel terug naar Kanaän. Maar eerst moet Laban tegen wil en dank (maar in Gods voorzienigheid) Jakob rijk maken, en dan is het de Here die Jakob aanspoort naar huis te gaan. Ook in Genesis 30 en 31 zien we hoe Gods wegen en Jakobs listen op eigenaardige wijze vervlochten zijn. Jakobs trucs helpen niet werkelijk: de ware hulp komt van God. Onder alle bedrog van Laban blijft Jakob echter geduldig, en dat wijst erop dat hij Gods tucht over hem erkend heeft: wie bedrog doet, bedrog ontmoet. Maar dan komt –  na twintig jaar! – eindelijk weer Gods stem tot Jakob en deze gaat maar al te graag terug naar zijn land. Maar omdat hij nog steeds weinig vertrouwen in God heeft, gaat hij stiekem weg en haalt zich zo de woede van Laban op de hals. Laban is woedend over de vlucht van Jakob en over de diefstal van zijn huisgoden (waaraan Rachel schuldig is, maar dat blijft verborgen). God komt echter voor Jakob tussenbeide en Jakob en Laban sluiten zelfs een verbond.

Chronologie

Jakob was geen jonge man meer toen hij naar Haran vluchtte. Hij was op zijn minst zevenenzeventig jaar. In Genesis 47:9 zegt Jakob tot Farao, dat toen hij naar Egypte ging: ‘Het getal der jaren mijner vreemdelingschap is honderd en dertig’. Jozef was zeventien toen hij naar Egypte verkocht werd en dertig toen hij aan Farao werd voorgesteld (41:46). Voeg daarbij dertien jaar, de zeven jaar van overvloed en twee jaar van hongersnood, dat maakt dat Jozef ongeveer negenendertig jaar moet zijn geweest toen Jakob naar Egypte kwam. Dat betekend dat Jakob eenennegentig jaar was toen Jozef geboren werd, en Genesis 30:25-26 geeft aan dat toen Jozef geboren was, Jakob al veertien jaar gediend had voor zijn vrouwen. Dat maakt dat Jakob zevenenzeventig jaar was toen hij naar zijn oom Laban ging in Haran.

Jakobs droom te Betel (28:10-22)

God is zeven keer aan Jakob verschenen (31:3, 11-13; 32:1-2; 32:24-30; 35:1, 9-13; 46:1-4). Visoenen gescheiden van het Woord van God kunnen misleiden, daarom sprak God tot Jakob om hem te verzekeren van de juistheid van het visioen. Een mens wordt niet behouden door visioenen of engelen maar door het Woord van God. De eerste verschijning van was aan het begin van Jakobs reis naar Haran. Dit moet voor hem, die eigenlijk op de vlucht was voor zijn broer die hem wilde doden, een grote bemoediging zijn geweest. Die nacht deed Jakob verschillende ontdekkingen, die ertoe bijdroegen zijn leven te veranderen. Hij ontdekte dat God met hem was en voor hem aan het werk was, en een volmaakt plan voor zijn leven had. Jakob mocht dan gescheiden zijn van zijn huis, hij was niet gescheiden van de hemel (Joh.1:52). Gods engelen zelf zorgden voor hem (Heb.1:14). ‘Als de nacht het donkerst is, zie je de sterren op hun helderst.’

Bij het ontwaken begon Jakob zijn dag met God te aanbidden en zijn harde hoofdkussen te veranderen in een heilig altaar. Hij gaf de plaats een nieuwe naam: ‘Huis van God’. Elke plaats waar God ons tegemoet treedt, wordt een heiligdom. Jakobs geloof was nog maar zwak, maar hij greep zich vast aan Gods beloften, ook al schuilt er iets van ‘loven en bieden’ in zijn gelofte om God de tienden te geven. Jakob maakte een nieuw begin, en twintig jaar laten zou hij als een meer gerijpt gelovige naar Bethel terugkeren

De belofte aan Abraham gedaan (Gen.12) en die aan Isaak herhaald werd (Gen.26:4), wordt hier aan Jakob gegeven. ‘En zie, de Here stond bovenaan en zeide: Ik ben de Here, de God van uw vader Abraham en de God van Isaak; het land, waarop gij ligt, zal Ik aan u en aan uw nageslacht geven. En uw nageslacht zal zijn als het stof der aarde, en gij zult u uitbreiden naar het westen, oosten, noorden en zuiden, en met u en met uw nageslacht zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden’ 28:13-14). Zo gaat Jakob op weg naar Haran met Gods belofte en Zijn persoonlijke aanwezigheid (vs.15) en doet een gelofte: ‘En indien God met mij zal zijn, en mij behoeden zal op deze weg, die ik ga, mij zal geven brood om te eten en klederen om aan te trekken, en ik behouden tot mijns vaders huis wederkeer, dan zal de Here mij tot een God zijn. En deze steen, die ik tot een opgerichte steen gesteld heb, zal een huis Gods wezen, en van alles wat Gij mij schenken zult, zal ik U stipt de tienden geven. Persoonlijk geef ik de voorkeur om aan het begin van deze belofte niet te lezen ‘als God met mij zal zijn’ maar ‘omdat God met mij zal zijn.’

Jakobs dienst voor Labans dochters (29-30:24)

Jakob verbleef ongeveer twintig jaar bij zijn oom Laban, een tijd waar hij, door moeilijkheden en tegenslagen heen, geestelijk werd voorbereid en gevormd voor zijn verdere leven.

Onder Gods voorzienigheid kwam Jakob terecht bij de herders van Laban maar voordat zij, op vraag van Jakob, Laban van zijn komst konden inlichten, verscheen Rachel, de dochter van Laban, ten tonele. Jakob was op slag verliefd op haar. Het eerste wat hij deed was de herders weg sturen zodat hij met Rachel alleen zou zijn. Let op hoe Jakob zich voor haar uitsloofde; hij wentelde de steen van de put en drenkte haar vee, waarna hij haar kuste en weende. Was het een welkomstkus, weende hij om meelij op te wekken? In ieder geval hij liep nogal hard van stapel! Hij werd hartelijk welkom geheten in het huis van Laban. Jakob ‘vertelde dit alles aan Laban’ (vs.13). Ook hoe hij zijn broer en vader bedrogen had? Na een maand werd Jakob het aanbod gedaan als knecht bij Laban in dienst te komen en omdat er ook iets tegenover zou moeten staan vroeg Laban wat Jakob verlangde waarop Jakob zei: ‘Ik u zeven jaren dienen om uw jongste dochter Rachel, en die zeven jaren waren in zijn ogen als enkele dagen omdat hij haar liefhad’ (29:16,20). Zo werd de erfgenaam een knecht. Maar de ‘bedrieger’ werd bedrogen! In plaats van zijn geliefde Rachel gaf Laban hem haar zuster Lea en als bijvrouw Zilpa, want zei Laban: ‘Zo doet men niet hier ter plaatse, dat men de jongste ten huwelijk geeft vóór de eerstgeborene. Breng de bruiloftsweek met deze ten einde, dan zal u ook de andere gegeven worden voor de dienst, waarmede gij nog eens zeven jaren bij mij dienen zult. En Jakob deed zo; hij bracht de bruiloftsweek met haar ten einde; daarop gaf hij hem zijn dochter Rachel tot vrouw. En Laban gaf aan zijn dochter Rachel zijn slavin Bilha, haar tot een slavin. (Jakob) kwam ook tot Rachel, en hij had Rachel lief, in tegenstelling met Lea. Aldus diende hij bij hem nog eens zeven jaren‘ (29:26-30). Jakob had zijn vader Isaak voorgelogen door te zeggen dat hij de eerstgeborene was (27:19), nu wordt hij zelf door de eerstgeborene bedrogen (29:26).

De rest van hoofdstuk 29 en het eerste gedeelte van hoofdstuk 30 gaat over de kinderen die Jakob kreeg bij zijn vrouwen. Tenslotte kreeg ook Rachel, die geen kinderen kreeg, toch een kind Jozef die een belangrijke plaats in het leven van Jakob zou innemen.

Jakob verwerft zijn kudde (30:25-43)

Nu Jozef geboren was en Jakob Laban veertien jaar had gediend wilde hij naar zijn thuisland. Hij wilde op eigen benen staan en zijn gezin onderhouden maar daar moest hij ook financieel in staat zijn. Jakob was die veertien jaar waarin hij Laban gediend had voor zijn vrouwen tot een zegen geweest. Nu was hij ook nog bereid om hem te dienen om voor zijn eigen huis te werken. Voor deze dienst wilde Jakob niet werken op de condities die Laban wilde; hij had met zijn oom nu voldoende ervaring op dat gebied opgedaan. Jakob zou weer de kuddes van zijn oom weiden en alles wat zwart is onder de schapen, en wat gevlekt en gespikkeld is onder de geiten zou zijn eigendom worden. In de manier waarop Jakob met de kudden omging opdat er zwarte en gespikkelde dieren zouden komen was de hand van God (31:7,9). ‘Derhalve nam die man ten zeerste toe in bezit, en hij had veel kleinvee, slavinnen, slaven, kamelen en ezels’ (30:43), waardoor Jakob in staat was om zijn familie te onderhouden. Deze handelswijze zette kwaad bloed bij Laban waardoor de noodzaak ontstaan was dat hij afscheid moest nemen zoals we in het vervolg zullen zien.

Jakobs verbond met Laban (31:22-55)

Er waren een aantal redenen te noemen waarom Jakob weg wilde. De verhouding met Laban was niet optimaal: ‘Het gezicht van Laban, en zie, het was jegens hem niet als gisteren en eergisteren’ (31:2). Hij wilde zich zelfstandig maken en wonen met zijn gezin, en hij moest zijn eerder gedan belofte inlossen (28:20-22). Maar ook was er de opdracht van God om te vertrekken (31:3).

De manier waarop Jakob vertrok was verre van netjes en daarin herkennen we het ware karakter van Jakob. Hij had Laban niet eens de gelegenheid gegeven van zijn dochters en kleinkinderen afscheid te nemen (31:27-28). Toen Laban weg was ‘vluchtte’ Jakob met alles wat hij had (31:21). Zoals hij was gekomen, als een vluchteling, zo vertrok hij ook weer. Hij had angst voor Laban, maar ‘vrees voor mensen spant een strik, maar wie op de Here vertrouwt, is onaantastbaar’ (Spr.29:25). Zijn vrees voor Laban was niet nodig geweest, want de Here had al tot Laban gesproken in een droom Jakob geen kwaad te doen (31:24,29). De ware reden dat Laban Jakob achterna ging was eigenlijk een andere: hij was zijn goden kwijt! Op de een of andere manier was hij erachter gekomen dat zijn terafim weg was. Laban kreeg toestemming het te zoeken in de bezittingen van Jakob maar vond ze niet. Rachel had ze en verborg ze en bedroog haar vader. En dat komt Jakob aan het woord en al de opgekropte woede, die hij al die tijd in zijn hart verborgen had, komt eruit! (31:38-42). Tenslotte sloten ze een verbond maar de nauwkeurige lezer zal opmerken dat daarmee de relatie tussen Laban en Jakob niet echt was opgelost. ‘De Here houde wacht tussen mij en u, wanneer wij van elkander gescheiden zullen zijn’ (31:49). ‘De volgende morgen vroeg kuste Laban zijn zonen en dochters en zegende hen, en Laban keerde terug naar zijn woonplaats’ (31:55). Zo ging Jakob heen op weg naar Kanaän.

_____________________________________________________________________________________________________________________________________