'In hoofdzaken eenheid, in bijzaken verdraagzaamheid en in alles de liefde'
Wat buigt u zich neer, mijn ziel, en wat bent u onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem weer loven; Hij is de volkomen verlossing van mijn aangezicht en mijn God.
Deze hoofdstukken vermelden zeven cruciale momenten in Jakobs leven op zijn weg naar Betel. Ze geven ons drie levendige beelden zien van een man die het conflict uitbeeldt tussen de geest en het vlees, de oude en de nieuwe mens.
Esau kwam er aan, en Jakob stond op het punt zijn zondig verleden te ontmoeten! Zou Esau hem vergeven of met hem vechten? Zou Jakob alles verliezen wat hij verkregen had? Het is jammer als het verleden ons achtervolgd. Niet de afstand of een twintig jarig verblijf in een ander land was in staat zijn verleden te veranderen. Jakob kon de geschiedenis niet veranderen, maar de geschiedenis zou hem veranderen! Maar voor hij Esau ontmoette had hij eerst nog drie andere ontmoetingen.
Jakob de worstelaar (32) – Drie ontmoetingen
Hij ontmoette engelen (32:1-20)
Jakob verwachtte een veldslag en daaraan probeerde hij te ontkomen maar ‘tijdens de strijd is er geen verlof’ (Pred.8:8). Paulus kon zeggen: ‘Ik heb de goede strijd gestreden’ (2Tim.4:7); zijn wij gereed om de strijd aan te gaan? Hij was niet uit op verzoening (vs.8). Hij zag het leger van engelen dat hem beschermde, maar zelfs dat moedigde zijn geloof niet aan. Mahanaïm betekend ‘dubbel kamp’ – zijn kamp en dat van Gods engelen. Als Jakob zich zijn ervaringen met God te Bethel had herinnerd, zou hij niet bang zijn geweest voor Ezau (28:13-15). Het ene moment bad Jakob om Gods hulp en het volgende bedacht hij een nieuwe manier om zijn broer vreedzaam te stemmen. Hij herinnerde God aan zijn geweldige beloften en handelde vervolgens alsof nooit tot hem had gesproken. Hij verdeelde zijn leger in tweeën (vs.7) en negeerde de bescherming van het leger Gods. Toen hij die stappen had gedaan had vroeg hij om Gods hulp! Dit is het gedrag van een gelovige die door God moest worden verbroken. Hij bad om te worden gered van Ezau (vs.11), maar voor hem was het meest nodig om gered te worden van zichzelf.
Hij ontmoette God (32:21-26)
Als we allen onze weg met God gaan beginnen de dingen goed te gaan. Christus kwam om met Jakob te worstelen, en die worsteling duurde de hele nacht. Let op dat Jakob niet worstelde om een zegen te ontvangen van God; hij verdedigde zichzelf en weigerde om zich over te geven. De Heer wilde Jakob ‘breken’ op een plaats waar hij voluit kon zeggen: ‘Niet ik, maar Christus’ (Gal.2:20). De hele nacht verdedigde hij zichzelf en weigerde zich over te geven of toe te geven dat hij gezondigd had. Toen verzwakte God Jakob, en de worstelaar kon zich alleen nog maar vastklemmen aan de Engel met wie hij worstelde. Nu, in plaats van een zegen te beramen of om er om te bedelen, vroeg hij God om een zegen – en ontving deze.
Hij ontmoette zichzelf (32:27-32)
We leren ons zelf pas goed kennen als we onszelf zien in het licht van God. ‘Hoe is uw naam?’ (vs.27) was de vraag die Jakob dwong om zijn ware ik te bekennen. Toen Jakob zichzelf zag en zijn zonden beleed, kon hij worden veranderd. God gaf hem een nieuwe naam – ‘Israël, strijder Gods’, of ‘een door God geregeerd man.’ De manier waardoor Gods kracht zich kan openbaren is door onze zwakheid (2Kor.12:9). Jakob werd verbroken om te worden genezen en verzwakt om te worden versterkt. Toen hij zich overgaf, won hij, en werd hij een ‘vorst voor God’. God gaf hem een nieuwe start en een nieuwe kracht om ‘te wandelen door de Geest’ en niet meer in het vlees. Dit werd zichtbaar in zijn nieuwe manier van gaan, want hij mankte voor de rest van zijn leven. Zijn kreupele gang zou een voortdurende herinnering zijn dat God de leiding zou hebben in zijn leven. ‘God strijd tegen ons met zijn linkerhand en voor ons met zijn rechter,’ schreef Calvijn. Als we God zijn gang laten gaan is dat het aanbreken van een nieuwe dag, waardoor Jakob in staat was om zijn broer te ontmoeten (vs.31).
Jakob en Esau (33)
Het zou fantastisch geweest zijn als Jakob in overeenstemming met zijn nieuwe naam en positie was gaan leven, maar dat deed hij niet: alle begin is moeilijk! Dit hoofdstuk begint met ‘Jakob’ de oude naam en niet ‘Israël’ de nieuwe, en we zien hem ‘zijn ogen opslaan’ – wandelen naar wat hij ziet, niet door geloof? Kijk maar wat Jakob verloor door zijn geestelijke voorrechten niet te claimen:
Zijn heup (33:3)
Hij boog voor Esau, in plaats dat hij naar hem toe wandelde (strompelde) om hem te ontmoeten als man-tegenover-man. Het is altijd jammer dan een ‘kind van God’ kruipt voor een man van de wereld! Het is beter kreupel te gaan in geloof dan buigen in zelfvertrouwen.
Zijn kracht (33:1-2, 8-11)
Jakob was weer aan het plannen, door te onderhandelen met de vijand. Had God hem niet van zijn hulp verzekerd? Had God niet hem beloofd overal door te helpen?
Zijn getuigenis (33:12-17)
Jakob loog tegen Esau over de kudden en ging in tegenovergestelde richting. Totdat hun vader overleed hebben Jakob en Esau elkaar niet meer gezien. Zonder twijfel heeft Esau Jakob gevraagd hoe het hem was vergaan nadat ze uit elkaar waren gegaan.
Zijn tent (33:17)
Jakob bouwde een huis en vestigde zich in Sukkot.
Zijn visoen (33:19)
Hij trok verder en sloeg zijn kamp op vlakbij de stad Sichem, niet gelijk Lot (13:13). Hij verloor het zicht op de stad Gods (Heb.11:13-16).
Zijn dochter (Hoofdstuk.34)
Evenals Lot, plaatste Jakob zijn gezin op een plaats van verzoeking en toen zijn dochter op onderzoek uitging in de stad, werd ze verkracht. Het is spijtig om te zeggen, maar Jakob zonen waren leugenaars gelijk hun vader. In feite gebruikten ze het (heilig) gebruik van de besnijdenis om hun boos opzet te doen slagen. De verzen 30-13 suggereren dat Jakob meer bezorgd was om zijn eigen hachje dan om de zonden van zijn familie.
Wanneer is dit allemaal begonnen? Toen Jakob naliet om te gaan leven volgens de normen die bij zijn nieuwe positie hoorden. Waarom gaan veel gelovigen hun eigen weg en zondigen en falen? Omdat zij niet leven volgens hun hemelse positie in Christus (Ef.4:1vv.).
Jakob de reiziger (35-36)
Let erop in deze hoofdstukken hoe vaak Jakob heeft gereisd (35:5,16,21). God had hem geroepen om naar Betel op te trekken (vs.1), terug naar de plaats van het visioen en de belofte. Als iemand is teruggevallen (zoals Jakob), dan is er geen andere oplossing dan terug te gaan naar de plaats waar de toewijding plaats had gevonden en zijn beloften te herbevestigen. Voordat Jakob zijn gezelschap naar het altaar kon brengen moest hij zijn ‘huis reinigen.’
De vreemde goden en de sieraden die met heidense godenverering verbonden waren moesten begraven worden. De enige plaats voor de zonde is het graf. In dit hoofdstuk vinden we vier begrafenissen: het begraven van de afgoden (vs.4), Debora (vs.8), Rachel (vs.19), en Isaaks begrafenis (vs.29).
Jakob keerde naar Betel terug en bouwde een altaar. God ontmoette hem op een nieuwe wijze en herinnerde hem aan zijn naam, Israël. God herbevestigde zijn beloften die Hij had gegeven aan Abraham en Isaak, en Jakob beantwoordde die door een steen op te richten en die te zalven zoals hij dat jaren daarvoor ook had gedaan. Een teruggevallen gelovige hoeft zich niet opnieuw te bekeren om met God in orde te komen. Hij moet alleen de eerdere ervaring terug bevestigen.
Eigenaardig is het dat Rachel al snel stierf nadat Jakob in zijn gemeenschap met God was hersteld. Grote geestelijke ervaringen zijn geen garantie voor vrijwaring van zorgen en beproevingen in het leven. Maar nu was Jakob ook beter in staat om het verdriet re dragen omdat hij opnieuw een altaar had gebouwd en zijn gemeenschap met God was hersteld. Alles wat Jakob ook verloren mocht hebben werd vergoed omdat hij God had ontmoet bij het altaar.
Er zijn niet alleen zorgen in het gezin van de toegewijde gelovigen, maar er zijn ook zonden (vs.22). Ruben was geboren met grote verwachtingen (29:32), en Jakob zei aan het einde van zijn leven dat hij veel had kunnen bereiken (49:3). Maar Ruben was niet stabiel; hij mistte het goddelijke karakter (49:4) en de consequentie daarvan was dat hij zijn eerstgeboorterecht kwijtraakte (1Kron.15:1-2) en die moest overlaten aan Juda en Jozef. Zonde brengt nooit zegen voort; het is altijd duur om te zondigen. De laatste verzen gaan over de begrafenis van Isaak door Jakob en Esau. Jakob had gedacht om zijn moeder terug te zien, maar zij stierf voordat hij thuiskwam. Hoofdstuk 36 laat ons de geschiedenis van Esau zien, want God zou hem tot een machtig volk maken. Ongelukkig werden de Edomieten eeuwenlang de vijanden van Gods volk.