Maarten Luther – Kerkgeschiedenis – Personen

12 augustus, 2023

Rubrieken: Kerkgeschiedenis

Kerkgeschiedenis – Personen

Maarten Luther

 

 

Inleiding

Maarten Luther werd in 1483 geboren als zoon van een mijnwerker. Hoewel zijn ouders arm waren, gaven zij hem goed onderwijs, waardoor hij in 1501 aan de universiteit van Erfurt kon gaan studeren. Reeds als kind had Luther een diep besef van zonde en een innig verlangen naar vrede, en dat werd versterkt toen hij in de universiteitsbibliotheek een complete Bijbel las. Met name de geschiedenis van Hanna en Samuël maakte een diepe indruk op hem, waardoor hij ging nadenken over de vraag “Waar ga ik heen als ik sterf?” Een blikseminslag en de gewelddadige dood van een van zijn vrienden waren de directe aanleiding tot het opgeven van zijn studie. Zijn gelofte aan God kwam hij na door in het klooster te gaan waar hij zijn lichaam, zijn ziel en zijn geest pijnigde in het zoeken naar “een genadig God”. Een overste van de orde der Duitse Augustinianen, Johannes von Staupitz, hoorde op een rondreis van de zoekende monnik en diens zielestrijd. Door hem werd Luther opnieuw bepaald bij de Bijbel en gewezen op Christus: “Alléén door Hem is er redding en wordt de vrede met God verkregen”. Luther volgde dit advies op en bij het lezen van de Romeinenbrief (in het bijzonder 1:17 en 3:21) brak het licht door in zijn hart en vond hij de lang-gezochte vrede voor zijn ziel: rechtvaardiging door het geloof alleen. Hierop volgde een diepgaande Bijbelstudie waardoor Luther werd gebracht tot een prediking die velen overtuigde van de eenvoudige waarheid uit Gods Woord, tegen alle poespas van religieuze en kerkelijke praktijken in, die de mensen altijd weer om Gods doel met hen in Christus en in de Gemeente (Ef. 3:21) heeft heengeleid. Deze verbale confrontatie bereikte een hoogtepunt in het vrijmoedig optreden van Luther tegen de infame praktijken van een Dominicaner monnik, Tetzel genaamd. Deze was een gewiekst zakenman die de mensen geld uit de zakken klopte, omdat zijn hoogste baas, paus Leo X, veel geld nodig had om zijn Sint-Pieter in Rome te kunnen bouwen, en ook voor zijn eigen buitensporige levensstijl. Daartoe verkocht Tetzel zogenaamde aflaten, waardoor men geliefden direct uit het vagevuur kon vrijkopen, onder het uitroepen van het rijmpje: Als ‘t muntje in het kistje klinkt, het zieltje in de hemel springt. Deze praktijk maakte het Luther wel erg gemakkelijk om het hele stelsel als een gigantisch bedrog te ontmaskeren. Luthers geest, vervuld van zijn ervaring van Gods genade, ontstak in hevige woede over zo’n godslasterlijke aanmatiging, maar deze was slechts een logisch gevolg van de leer der Kerk die Aquino had ontwikkeld (en die beschreven is in IV.3.1). Met het vasttimmeren van zijn vijfennegentig stellingen aan de slotkapel van Wittenberg gaf hij uiting aan de opgekropte gevoelens van velen die generaties lang onder paapse onderwerping hadden geleefd. Waarachtige vergeving en genade Gods, zo leerde Luther, wordt niet verkregen door aflaten of door de leer der Kerk, maar door bekering van de zondaar tot God. Enkele van deze stellingen luiden, kort en bondig: no. 27. Zij die voorgeven dat zodra het geld in de buidel klinkt, de ziel uit het vagevuur vaart, bazelen. no. 32. Eeuwig zullen met hun leraars ten verderve gaan, die menen door aflaatbrieven van hun zieleheil verzekerd te zijn. Als een lopend vuurtje ging deze mare, gesteund door gedrukte afschriften van deze stellingen, heel Duitsland door. Daardoor kwamen vriend en vijand in beroering. In 1518 ontbood de paus Luther naar Rome, maar op advies van zijn vrienden ging hij daar niet heen, want dat zou zeker zijn ondergang hebben betekend. Dit is een les die hij van Huss had geleerd: “De Kerk is tegenover ketters niet aan haar woord gehouden”. Daarop ging Luther zich verder verdiepen in het roomse systeem, waarbij hij onder meer tot de ontdekking kwam dat het hele pausschap historisch gezien op zeer zwakke gronden berustte en dat het historisch “bewijs” dat het pausschap reeds vanaf de vierde eeuw zou hebben bestaan niet méér was dan een handige vervalsing. In die tijd werd Luther bijgestaan door zijn vriend Philippus Melanchthon, die professor in Wittenberg was. Deze was een bekwaam geleerde en qua karakter wel het andere uiterste van Luther. Deze Melanchton ging met hem mee toen in 1519 in Leipzig een groot openbaar debat werd belegd, waar Johann Eck op zeer bekwame wijze de katholieke zaak verdedigde en daarbij ook probeerde de felle Luther-aanhanger Karlstadt in een hoek te drijven. Het ging er ongeveer zo toe: Ontkende Luther het absolute gezag van de paus? Ja. Kon hij zich dan ook vinden in de lering van Johannes Huss die door het Concilie van Constanz als ketter veroordeeld en terechtgesteld was? Ja. Had dit Concilie derhalve gefaald in haar zaak tegen Huss en zijn dus de concilies van de Kerk feilbaar? Nu kon Luther niet anders doen dan ook hierop met “Ja” antwoorden, want anders zou hij wel heel erg inconsequent en ongeloofwaardig zijn geworden. Maar daarmee brak hij ook feitelijk met de Katholieke Kerk. Nu brak een drukke tijd aan. Van katholieke zijde werd hard gewerkt aan de Ban waarmee Luther in 1520 werd geëxcommuniceerd. Van zijn kant bracht Luther zijn inzichten en overleggingen onder woorden in enkele geschriften die Europa op zijn grondvesten zouden doen schudden zoals: “Aan de christelijke adel van Duitsland over de verbetering van de christelijke stand”, en “Van de Babylonische gevangenschap der Kerk”. Daarin sprak hij nog veel duidelijker zijn veroordeling uit over de Roomse Kerk en haar praktijken dan in verreweg de meeste geschied- en leerboeken ooit is vermeld: nergens spaarde hij de Kerk waaruit hij was voortgekomen, een Kerk die hem zelfs de weg tot God en Christus had gewezen, maar die voor ontelbare anderen mogelijk voor eeuwig de weg tot het heil had toegesloten. Een heel ander waardevol geschrift van zijn hand is voorts: “Van de vrijheid eens christen-mens”. Toen dan ook de pauselijke oordeelsbul kwam, waarin Luther als ketter werd veroordeeld, werd in Wittenberg een groot vuur ontstoken. Maar niet Luther werd daar verbrand, ook zijn geschriften niet, maar te midden van een grote schare sympathisanten werden hierin achtereenvolgens geworpen: de pauselijke banbul, de valse decreten en de canonieke wet. En met deze gebeurtenis werd het tijdstip van de Hervorming feitelijk ingeluid. Intussen was Karel V gekozen als keizer van het Heilige Roomse Rijk. Weinig andere vorsten hebben zo’n grote wereldse macht gehad als hij, maar in Duitsland werd zijn macht beperkt door de vorsten van de deelstaten, en een van hen, Frederik de Wijze van Saksen, trad als beschermheer van Luther op en wist met zijn argumenten zelfs de (toen nog zeer jonge) keizer in verlegenheid te brengen. Als gevolg van dit politieke steekspel werd Luther in 1521 voor de Rijksdag van Worms gedaagd, onder vrijgeleide van de Duitse vorst. Deze keer ging Luther wel, “al waren de duivelen zo talrijk als de dakpannen op het dak”. Hij ging erheen om de goede zaak te verdedigen tegenover mensen die grote pressie op hem uitoefenden om alles te herroepen wat hij had geleerd. Zijn antwoord was dat hij dit alleen zou doen wanneer hem vanuit Gods Woord werd aangetoond waar hij fout was geweest, maar daarop ging de Kerk natuurlijk niet in. Op de terugweg werd Luther door zijn vrienden “gearresteerd” en naar de Wartburg gevoerd om hem tegen sluipmoordenaars te beschermen. Hier bracht hij zijn vertaling van het Nieuwe Testament in het Duits tot stand, het Oude Testament zou later volgen. De periode die nu volgde was er een van grote strijd, waardoor aan de zaak van de Reformatie veel schade werd berokkend en waarin Luthers medestrijder Andreas Karlstadt een grote politieke rol heeft gespeeld. Als reactie op de dictatuur van Rome werd alles wat ook maar enigszins naar “Rome” riekte te vuur en te zwaard uitgeroeid en daarmee kwam dezelfde tirannieke geest van Rome weer de gelederen van de Reformatie binnen. De grote aanhang die Luther in latere jaren kreeg was dan ook beslist niet vanwege zijn geestelijke principes, maar veel meer vanwege de gevoelens van wrok jegens een Kerk die tegenover vorsten het volgende beleid had gevoerd met betrekking tot de massa van het volk: “Houdt u ze maar arm, dan houd ik ze wel dom”. Waar Luther zich in het begin van de Reformatie nauw verwant had gevoeld met “de broeders” (de gemeenten buiten de Kerk), werd dit later onder druk van de politieke en zelfs militaire omstandigheden zeer gewijzigd. Een belangrijke factor hierbij was zijn houding ten opzichte van de doop: tegenover de doop der gelovigen zoals de broeders die kenden koos Luther tenslotte toch weer voor de “doop” of het besprenkelen van zuigelingen, zoals de Roomse Kerk die eeuwenlang had geleerd. Al snel verloor Luther zijn nederigheid, die plaatsmaakte voor een onstuimig dogmatisme en waarin hij het evenbeeld werd van de Kerk die hij zo bestreed. Maar wat erger was: hierdoor werd zijn beweging opnieuw een Kerk die in veel opzichten leek op de Roomse Kerk van vóór 1526, als een erkenning van wat hem eerst voor ogen had gestaan maar wat hem toch niet was gelukt: Wel een zuiverder leer, maar niet een zuiver leven. Wel een goede theologie, maar de kwalijke praktijken bleven. Met krachtige hand baande Luther zich een pad dwars door alle privileges en misbruiken heen. Daardoor kon de Hervorming doorzetten. Aan talloze zondaars maakte hij Christus als Heiland bekend en hij nodigde iedereen uit om tot Hem te komen, zonder tussenkomst van priester of heilige of kerk of sacrament. Daarbij gaat het niet om wat wij aan goede werken kunnen inbrengen (van onszelf of van anderen), maar om het geloof alleen, als een zondaar die het heil aanneemt dat zijn oorsprong vindt in het volbrachte werk van Christus. Daarom is het des te verdrietiger dat Luther niet verder ging met wat de Bijbel leert aangaande de Gemeente, maar dat hij toch weer een nieuw kerkelijk systeem heeft gebracht. Hij was wel Gods instrument voor duizenden, direct of indirect, om de deur tot God, waarvan de Rooms-Katholieke het monopolie had opgeëist krachtens haar uitleg van Mat. 16:18-19, weer “hemelwijd” open te gooien. Maar hij faalde jammerlijk waar het ging om het bijbels onderwijs wat betreft de Gemeente. In 1526 schreef hij: De juiste evangelische orde (inzake de gemeente) is niet geschikt voor alle soorten mensen. Zij die oprecht Christen willen zijn en het Evangelie met hart en mond belijden moeten zich ieder laten inschrijven en afzonderlijk bijeenkomen in een huis: voor gebed, voor Schriftlezing, om te dopen, om het Sacrament te ontvangen en om allerlei christelijk werk te doen. Deze orde is noodzakelijk opdat zij die zich niet christelijk gedragen bekend worden en vermaand, hersteld of uitgesloten, overeenkomstig de regel van Christus in Mat.18:15. Hier zouden zij ook samen aalmoezen kunnen geven die vrijwillig gebracht worden om naar het voorbeeld van Paulus (2 Kor. 9:1-2) aan de armen te worden uitgedeeld. Het is dan ook helemaal niet nodig om zo prachtig te zingen: op korte en simpele wijze kan hier de doop en het Sacrament (Heilig Avondmaal) worden bediend, zoals dat in het Woord gegeven is, en in liefde. Maar ik kan nog niet zo’n gemeente opzetten omdat ik er nog niet de juiste mensen voor heb. Wanneer het echter zover zou komen ben ik bereid om mijn deel hierin bij te dragen. In die tussentijd zal ik dit model net zolang prediken, bevorderen en voorhouden totdat de Christenen het Woord zo ernstig nemen dat zij zelf gaan inzien hoe zij het moeten doen, en daarin ook verdergaan. Hieruit blijkt dat Luther een veel dieper inzicht had in het wezen van de Gemeente dan hij eigenlijk in de praktijk voor mogelijk hield. Bij weinigen komt zó duidelijk het verschil tussen Gemeente en Kerk naar voren als bij Luther, die beide kende, maar toch doorging met de Kerk die hij kennelijk “praktischer” vond voor onvolkomen mensen dan de Bijbelse Gemeente

____________________________________________________________________________________________