Nieuwe Testament – Moeilijke Hebreeënbrief (2)

5 augustus, 2023

Bijbelboeken: Hebreeën

Nieuwe Testament

Brief aan de Hebreeën

Die moeilijke Hebreeënbrief! (2)

Inleiding‘

(4) Want het is onmogelijk hen die eens verlicht zijn geweest en van de hemelse gave geproefd hebben en deelgenoten van de Heilige Geest geworden zijn, (5) en het goede woord van God en de krachten van de toekomstige eeuw (6) geproefd hebben en afgevallen zijn, nog eens te vernieuwen tot bekering, daar zij voor zichzelf de Zoon van God kruisigen en openlijk te schande maken’ (Heb.6:4-6)

Deze verzen, samen met de vermaning in Hebreeën 10:26-39, hebben veel gelovigen reden tot bezorgdheid en verwarring gegeven, voornamelijk omdat deze verzen niet gemakkelijk te verklaren zijn. Ze worden soms verkeerd toegepast omdat men er de conclusie uittrok dat een gelovige toch nog verloren kon gaan. Er zijn dan ook een groot aantal pogingen gedaan, door meerdere Bijbelleraren, om duidelijkheid te scheppen over de betekenis van dit Schriftgedeelte, waarvan we een aantal aan het woord laten.

(1) Eén opvatting is dat de schrijver, waarvan veel uitleggers aannemen dat het de apostel Paulus is, ons waarschuwt tegen de zonde van afval, het opzettelijk de rug toekeren naar Jezus Christus en terugkeren naar het oude leven. Er zijn verschillende problemen met deze interpretatie. Om te beginnen wordt het Griekse woord apostasia, dat ‘afvalligheid’ betekent en in deze passage niet wordt gebruikt. Het werkwoord voor ‘afgevallen’ hier is para’pipto, wat ‘terzijde schuiven’ of ‘zich afwenden’ betekent (Heb.6:6). Ten tweede interpreteren we het duistere of onduidelijke vaak door het voor de hand liggende. Er zijn veel verzen in de Schrift die de ware gelovige verzekeren dat hij nooit verloren kan gaan. In feite is een van de grootste argumenten voor de eeuwige behoudenis van een gelovige het laatste gedeelte van dit hoofdstuk! (Heb.6:13-20; zie ook Joh.5:24; 10:26-30; Rom.8:28-39).

Vaak is zo dat hen die leren dat we onze behoudenis kunnen verliezen, ook leren dat zo iemand weer hersteld kan worden. Maar de passage (Heb.6:4-6) leert precies het tegenovergestelde! Als u de tussenliggende gedeelten weglaat, luidt de verklaring: ‘Want het is onmogelijk hen… nog eens te vernieuwen tot bekering’. Met andere woorden, als dit gedeelte verwijst naar afvalligheid, kan een geredde persoon die Christus eenmaal de rug toekeert, niet worden hersteld tot behoudenis. Hij is voor altijd verloren. Maar dan dient de vraag, of er geen vergeving mogelijk is ook beantwoordt te worden!

(2) Anderen beweren dat de aangesproken mensen geen ware gelovigen waren. Ze hadden tot op zekere hoogte met de Heilige Geest samengewerkt, maar waren niet werkelijk wedergeboren. Welnu, laten we de beschrijving van deze mensen onderzoeken en kijken of ze echte redding bezaten. Zij zijn ‘eens verlicht geweest’ (Heb.6:4). Het ‘eens’ betekent ‘eens voor altijd’. De manier waarop hetzelfde werkwoord wordt gebruikt in Hebreeën 10:32 duidt op een ervaring van echte behoudenis (zie 2Kor.4:4-6).

Ze hebben van de hemelse gave geproefd hebben en deelgenoten van de Heilige Geest geworden, en het goede woord van God en de krachten van de toekomstige eeuw geproefd. (Hebr.6:4-5). Beweren dat deze mensen ‘proefden maar niet aten’ is een interpretatie baseren op één betekenis van een Engels woord. God stond toe dat Zijn Zoon ‘voor ieder mens dood smaakte’ (Heb.2:9). Jezus heeft toch niet simpelweg de dood aan het kruis als voorbeeld genomen! ‘Smaak’ draagt het idee van ‘ervaring’ in zich. Deze Hebreeuwse gelovigen hadden de gave van redding, het Woord van God en de kracht van God ervaren. Beschrijft dit niet een werkelijke verlossing?

Zij ‘werden deelgenoten van de Heilige Geest’ (Heb.6:4c). Suggereren dat ze maar tot op zekere hoogte met de Heilige Geest meegingen is de simpele betekenis van het werkwoord negeren. Het betekent ‘delers worden’. Deze zelfde mensen waren niet alleen ‘deelgenoten van de Heilige Geest’, maar ook ‘deelgenoten van de hemelse roeping’ (Heb.3:1) en ‘deelgenoten van Christus’ (Heb.3:14). Met het oog op deze feiten ben ik tot de conclusie gekomen dat de aangesproken mensen ware gelovigen waren en niet slechts belijders. Bovendien, hoe zouden ongelovige mensen ooit Jezus Christus openlijk tot schande kunnen maken?

(3) Een derde opvatting is dat deze zonde (wat het ook mag zijn) alleen begaan kon worden door de Hebreeuwse christenen in de eerste eeuw, terwijl de tempeldiensten nog gaande waren. Zo ja, waarom bracht de schrijver dan deze aansporing in verband met het ‘hemelse priesterschap’ van onze Heer en het belang van geestelijke volwassenheid? Als datgene waarover hij schreef vandaag niet kan gebeuren, wat is dan de motivatie achter de aansporing? Het lijkt mij allemaal nutteloos als we deze verzen beperken tot eerste-eeuwse Joodse gelovigen.

(4) Wat probeert de schrijver ons dan te zeggen? Het is waarschijnlijk dat hij een hypothetisch geval beschrijft om zijn standpunt te onderbouwen dat een ware gelovige zijn redding niet kan verliezen. Zijn uitspraak in Heb.6:9 lijkt deze interpretatie te ondersteunen. ‘Maar, geliefden, wij zijn wat u betreft overtuigd van de betere en met de behoudenis verbonden dingen, ook al spreken wij zo’. Zijn redenering luidt als volgt: ‘Stel dat u niet geestelijk volwassen wordt. Betekent dit dan dat je terugvalt in veroordeling, dat je je redding verliest? Onmogelijk! Als u uw redding zou kunnen verliezen, zou het onmogelijk zijn om deze weer terug te krijgen; en dit zou Jezus Christus te schande maken. Hij zou opnieuw voor u gekruisigd moeten worden, en dit zou nooit kunnen gebeuren’. In Hebreeën 6:3 veranderde de schrijver de voornaamwoorden van ‘wij’ en ‘hen’ in ‘zij’. Deze verandering suggereert ook dat hij een hypothetisch model in gedachten had.

(5) Er is echter een andere mogelijke interpretatie die geen hypothetisch geval vereist. Merk op dat de woorden ‘kruisigen’ en ‘leggen’ in Hebreeën 6:6 in het Grieks onvoltooid deelwoord zijn: ‘terwijl ze aan het kruisigen zijn… en terwijl ze Hem openlijk te schande maken’. De schrijver zei niet dat deze mensen nooit tot bekering zouden kunnen worden gebracht. Hij zei dat ze niet tot bekering konden worden gebracht terwijl ze Jezus Christus op zo’n schandelijke manier behandelden. Als ze er eenmaal mee ophouden Jezus Christus op deze manier te schande te maken, kunnen ze tot berouw worden gebracht en hun gemeenschap met God hernieuwen.

(6) Nog een visie ziet hierin Joodse mensen die op een of andere manier in nauw contact zijn geweest met het Christelijk geloof. Het was niet zo dat ze bij toeval iets van het evangelie hadden gehoord of een of ander christelijke activiteit hadden meegemaakt, maar mensen die wel degelijk kennis hadden van het onderwijs van Gods Woord. Dat willen de woorden ‘eens verlicht zijn geweest en van de hemelse gave geproefd hebben en deelgenoten van de Heilige Geest geworden zijn, en het goede woord van God en de krachten van de toekomstige eeuw geproefd hebben, zeggen. Ze waren niet wedergeboren maar waren er ook niet ver vanaf, maar ze hadden nog geen beslissing genomen. Mogelijk hebben bepaalde omstandigheden hen van een beslissing afgehouden, bijvoorbeeld vervolging door hun Joodse geloofsgenoten. Daarom hebben ze besloten zich af te wenden van goede Woord van God en dat tegen beter weten in. Voor hen bleef er geen andere keus meer over, er was geen terugkeer mogelijk naar iets anders, want buiten het geloof in de Heer Jezus als de weg, de waarheid en het leven, is er immers geen behoudenis!

 (7) Laten we nu deze teksten in het licht van de hele brief onderzoeken en daarbij nagaan over wie of tot wie gesproken wordt. Zoals gezegd richt de apostel zich tot de Joden, die het christelijk geloof beleden. Zij kenden het Oude Testament en waren ervan overtuigd dat Jezus de Messias was. Zelfs al waren ze hierin niet oprecht dan hadden ze toch zijn autoriteit gevoeld in de wonderen die werden gewerkt. Als zulke mensen zouden terugkeren tot het Jodendom om aan de vervolgingen te ontkomen dan moesten ze Jezus Christus afzweren. Door dit te doen maakten ze zich weer één met het Joodse volk dat zijn Messias had gekruisigd. Daardoor kruisigden zij Hem voor zichzelf. Welnu, zegt de schrijver, voor zulken is er geen weg terug. Ze zijn te ver gegaan. Dat hij deze mogelijkheid niet voor ware kinderen van God openzet blijkt uit 6:9.

Het is dus mogelijk al de bovengenoemde voorrechten bezeten te hebben en toch niet behouden te zijn. Let wel, er staat NIET: ‘het is onmogelijk hen die éénmaal wedergeboren waren, en die afgevallen zijn opnieuw tot bekering te brengen’! Er worden andere kenmerken opgenoemd en die houden niet noodzakelijkerwijs wedergeboorte in. Er worden hier vijf kenmerken opgesomd en we zullen ze stuk voor stuk onderzoeken.

‘Hen die eens verlicht geweest zijn’. Ieder die het evangelie van Jezus Christus heeft gehoord is daardoor verlicht. Zo iemand kan niet meer zeggen dat hij onwetend is. De prediking van het evangelie heeft zelfs onze hele westerse wereld uit de duisternis van het heidendom gelicht. Maar wil dat zeggen dat ieder, die zo verlicht is, zich ook werkelijk heeft bekeerd? Helaas niet.

Hen ‘“die de hemelse gave geproefd hebben’. Er is een verschil tussen proeven en eten. Het eerste is kennisnemen, het tweede is zich daadwerkelijk voeden. Dit is de geloofsdaad waardoor wij deelhebben aan de kostbare resultaten van het offer van Christus. Zonder geloof is er geen leven en de gelovige zal zich daarom voortdurend door de Heer laten voeden. Het eeuwige leven dat hij bezit moet onderhouden en gevoed worden door zijn Heer. Deze ‘proevers’ hebben iets aangevoeld van het heil dat God schenkt. Ze hebben iets gezien van de verhevenheid van de persoon van Jezus Christus, maar zij voeden zich niet met het vlees en het bloed van de Zoon van God (Joh 6:54).

De uitdrukking ‘en deel gekregen hebben aan de Heilige Geest’ betekent niet dat zij de Heilige Geest inwonend hebben ontvangen nadat zij tot geloof waren gekomen. Op die manier hebben deze mensen deel gekregen aan de Heilige Geest en zijn ze deelgenoten van de Heilige Geest geworden. Dat wil dus zeggen dat ze met de Heilige Geest samengewerkt hebben. Let op: de schrijver van de Hebreeënbrief gebruikt bewust niet één van de volgende termen: ‘verzegeld door de Heilige Geest’, ‘gezalfd met de Heilige Geest’, ‘gedoopt door de Heilige Geest’.

‘Die het goede Woord van God geproefd hebben’. Men kan worden aangetrokken door de verhevenheid van de leer van het christelijk geloof. Het gevoel kan worden aangesproken, zonder dat er wedergeboorte plaatsvindt.

‘De krachten van de komende eeuw’. In het begin van de prediking werd het Evangelie bevestigd door tekenen en wonderen, de zgn. ‘tekengaven’. In de toekomende eeuw zal dat weer het geval zijn, daarom heten het krachten der toekomende eeuw.

 

Tenslotte

Welke benadering u ook kiest, houd er rekening mee dat de bedoeling van de schrijver niet was om de lezers bang te maken, maar om hen gerust te stellen. Als hij ze bang had willen maken, zou hij de zonde (of zonden) hebben genoemd die ervoor zouden hebben gezorgd dat ze Jezus Christus te schande maakten; maar dat deed hij niet. In feite vermeed hij het woord afvalligheid en gebruikte in plaats daarvan ‘terzijde schuiven’ (zie Gal.6:1 voor een soortgelijk woord). Christenen kunnen ‘tot de dood zondigen’ (1Kor.11:30-32; 1Joh.5:16-17). Maar dan treedt Gods tuchtiging in werking, maar dat is een onderwerp dat de schrijver van Hebreeën in hoofdstuk 12 behandelt.

Het is moeilijk om hier een definitief sluitend antwoord te geven. Wat wel duidelijk is dat een werkelijk wedergeboren gelovige niet verloren kan gaan, daarover is de Schrift duidelijk. Waar ook duidelijkheid over bestaat is het feit dat er vergeving is voor alle zonden.

____________________________________________________________________________________________________