Nieuwe Testament – Handeling 1-7 – Overgang van Koninkrijk naar Gemeente

9 september, 2023

Nieuwe Testament

Handelingen 1-7

Overgang van Koninkrijk naar Gemeente

Inleiding

Het Bijbelboek Handelingen is terecht een ‘overgangsboek’ genoemd. Een overgang van de Evangeliën naar de Brieven geschreven door diverse apostelen. Een overgang van Jodendom naar Christendom, van Wet naar genade, van het volk Israël naar de volkeren en tenslotte, en daarover gaat dit artikel, van Koninkrijk naar de Gemeente van Jezus Christus. Het zal voor iedereen duidelijk zijn dat die overgang niet van de een op de andere dag is gebeurd. Je kan niet een systeem dat eeuwenlang heeft gefunctioneerd van de een op andere dag aan de kant schuiven, daar is tijd voor nodig. Het is niet zo dat nadat de Heilige Geest was uitgestort op de Pinksterdag, zoals beschreven in Handelingen 2, opeens alles veranderd was, integendeel. Ik denk dat op die Pinksterdag niemand dacht aan de Gemeente, ook al was de Heilige Geest uitgestort om de gelovigen uit Jood en heidenen tot één Lichaam te vormen, dat is de Gemeente (1Kor.12:13). De Gemeente was door de Heer Jezus wel aangekondigd, maar dan wel als iets toekomstigs. ‘En ook Ik zeg je dat jij Petrus bent, op deze rots zal Ik mijn Gemeente bouwen’ (Mat.16:18). Alleen in Mattheüs 16 en 18 wordt er over een toekomstige Gemeente gesproken en dan ook nog heel summier.

Handelingen 1-7

Hierna volgen een aantal Schriftplaatsen vermeld in Handelingen 1-7, die duidelijk maken dat de toenmalige dienst van de apostelen gericht was naar het Joodse volk en dat het de boodschap het evangelie van het koninkrijk betrof.

(1)     De discipelen verwachten de oprichting van het Koninkrijk (1:6), en Christus bestrafte hun vraag niet. Hij had hun immers beloofd dat ze zouden zitten op twaalf tronen (Mat.19:28)?

(2)     Het was nodig dat ze een twaalfde apostel verkozen (1:22), naar het aantal stammen van Israël, als vervanger van Judas, zodat Christus’ belofte (zie pt.1) in vervulling zou kunnen gaan. Het lot viel op Matthias en hij werd aan de elf apostelen toegevoegd.

Let wel: Paulus kon die nieuwe apostel niet zijn, ten eerste omdat hij nog niet door de Heer Jezus geroepen was, dat zou eerst later plaatsvinden (Hand.9). Ten tweede omdat de dienst van de apostel Paulus hoofdzakelijk gericht was tot de heiden volkeren (Gal.2:7), en, ten derde, omdat hij niet voldeed aan de genoemde voorwaarden gesteld in Handelingen 1:21. Paulus’ dienst had te maken met het ene Lichaam de Gemeente.

(3)     Petrus sprak tot de mannen van Juda, Jeruzalem en Israël in zijn boodschap op Pinksteren (2:14, 22). Hij richtte zich in zijn boodschap niet tot de heidenen. Het was in de eerste plaats een Joodse boodschap aan een Joodse vergadering op een Joodse religieuze dag. ‘Eerst voor de Jood, en ook voor de Griek’ (Rom.1:16).

(4)     De profetie van Joël over de dag des Heren (2:16vv) staat hoofdzakelijk in verband met Israël, niet met de Gemeente.

(5)     Petrus schildert het kruis als misdadig gebruik, niet als een middel van Gods genade voor de zonde (2:22-23). Vergelijk dit met Paulus’ boodschap in 2Korinthe 5.

(6)     Petrus’ centrale boodschap op die Pinksterdag is de opstanding van Christus (Hand.2:22-31). De Heer Jezus had het Joodse volk een teken beloofd – het teken van de profeet Jona – hetgeen de dood, begrafenis en opstanding betekende (Mat.12:38vv). Over dit teken sprak Petrus. God bood het volk Israël alsnog een mogelijkheid om de Messias te accepteren en gered te worden (Hand.3:19-21).

(7) De apostelen en de eerste bekeerlingen aanbaden in de tempel (2:46vv) en onderhielden deze dienst van de tempel totdat ze er werden uitgezet.

(8) Petrus verkondigde dat de dagen van zegen die ze hadden ervaren, voorzegt waren door de oudtestamentischische profeten (3:21, 24). De Gemeente was nog een geheimenis verborgen bij God en werd niet eerder ten volle bekend gemaakt dan door de dienst van de apostel Paulus (Ef.3). De profeten spraken over een Joods koninkrijk, niet over de Gemeente. Dit te verwarren schept problemen.

(9) Jeruzalem was het centrum van de zegen; iedereen kwam er (5:16). Het was zeker koninkrijksgrond; zie Jes.66:5vv.

(10) Petrus vertelde de Raad duidelijk dat de boodschap gericht was op de bekering van het volk Israël. ‘Om aan Israël bekering en vergeving van zonden te geven’ (5:31).

(11) In hoofdstuk 7 geeft Stéfanus een overzicht van de geschiedenis van het volk en laat zien hoe het volk de jaren door het aanbod van God had afgewezen.

Het is zal duidelijk zijn dat de eerste zeven hoofdstukken zich bijna uitsluitend richten tot het volk Israël, niet tot de Gemeente. De hoofdstukken 1-12 vormen een overgangsperiode. In hoofdstuk 8, gaat het Evangelie van de Joden naar de Samaritanen. In hoofdstuk 9 wordt de apostel Paulus op een wonderlijke manier gered, en bereid God de apostel voor op zijn bediening voor de Gemeente. In hoofdstuk 10 gaat het Evangelie naar de volkeren, en Petrus verdedigd deze nieuwe wending in hoofdstuk 11. In hoofdstuk 12 zien we Petrus voor de laatste keer als leider te midden van de gelovigen. In hoofdstuk 13 neemt de apostel Paulus de leiding tot aan het eind van het boek.

Paulus

De roeping van de apostel Paulus moet ongeveer in het jaar 36 zijn geweest, terwijl we de uitstorting van de Heilige Geest rond het jaar 33 moeten plaatsen. Algemeen wordt aangenomen dat hij rond het begin van onze jaartelling geboren is in de stad Tarsus. Het is mogelijk dat Paulus aan het einde van zijn studie tot rabbijn gewijd is. Uit Handelingen 26:10.b kan men afleiden dat hij al op jonge leeftijd lid van de Joodse raad is geworden en daar dus zijn stem kon uitbrengen bij vonnissen. Om die reden moest hij dan minstens 30 jaar zijn geweest en gehuwd. Omdat wij over een mogelijk huwelijk verder niets weten blijft het gissen of hij al vroeg weduwnaar is geworden omdat we over een mogelijke echtgenote niet horen (vgl. 1Korinthe 9:5 ‘Hebben wij niet het recht een zuster als vrouw mee te nemen, evenals de andere apostelen en de broers van de Heer, en Kefas?’ Omdat hij een leidende rol heeft gespeelt bij de steniging van Stéfanus moet hij dan ook 30 jaar of ouder zijn geweest (Hand.7:58; 8:1). De eerste van de door Paulus geschreven brieven zijn 1 en 2 Thessalonicenzen die gedateerd worden rond de jaren 51/52 vanuit Korinthe. Het eerste onderwijs met betrekking tot de Gemeente vinden we in de brief van 1 en 2 Korinthe, geschreven rond 56 vanuit Efeze. Maar de eigenlijke openbaring betreffende het ontstaan, taak en toekomst van de Gemeente vinden we in de brief aan de gelovigen te Efeze, geschreven omstreeks het jaar 62/63. Daaruit mogen we de conclusie trekken dat de praktische transitie van het Koninkrijk naar de Gemeente, toch enige jaren in beslag heeft genomen. De definitieve breuk met het Jodendom is de verwoesting van de tempel geweest, die plaatsvond in het jaar 70 n.Chr.

Paulus’ onderwijs over de Gemeente

Paulus’ onderwijs met betrekking tot de Gemeente vinden we voor een groot deel in de brieven aan de gemeenten te Efeze en Kolosse. Aanvullend onderwijs vinden we bij de apostel Petrus bijvoorbeeld in 1Petrus 2::1-10. In de brief aan de Efeziërs schrijft Paulus… ‘dat mij door openbaring de verborgenheid is bekend gemaakt… die in andere geslachten van de mensen niet bekend is, gemaakt zoals zij nu in de Geest geopenbaard is… de verborgenheid die van alle eeuwen verborgen was in God, die alle dingen geschapen heeft; opdat nu aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten door de gemeente de veelvoudige wijsheid van God bekend gemaakt wordt, naar het eeuwig voornemen dat Hij heeft opgevat in Christus Jezus onze Heer’ (Ef.3:1-13). De Gemeente, waarvan Christus het Hoofd is (Kol.1:18; Ef.4:15) was dus een verborgenheid, of in andere vertalingen, een geheimenis. Uit de hier vermelde Schriftgegevens blijkt duidelijk dat Israël niet gelijk is aan de Gemeente, dat de Gemeente ook geen voortzetting is van Israël, maar dat het geheel nieuwe situatie is. Een volk van God met een eigen ontstaansgeschiedenis en plaats in het heilshandelen van God met de mens. Het verdere onderwijs van de apostel Paulus verstrekken ons nog meer ‘openbaringen van verborgenheden’. Ten eerste de openbaring van een verborgenheid dat de Heer Jezus het Middelpunt van Gods plannen is (Rom.16:25; 1Kor.2:7). Verder de openbaring betreffende Jezus’ komst, verschijning en eeuwige heerschappij (1Kor.15:51; Ef.1:9-11; 1Thes.4:13-18). En tenslotte de openbaring met betrekking tot Gods raad met betrekking tot het volk Israël (Rom.11:25-36).

_________________________________________________________________________________________________