'In hoofdzaken eenheid, in bijzaken verdraagzaamheid en in alles de liefde'
Daarbij is het niet van belang dat men Jood is of Griek; daarbij is het niet van belang dat men slaaf is of vrije; daarbij is het niet van belang dat men man is of vrouw; want allen bent u één in Christus Jezus.
Johannes heeft drie verschillende Bijbelboeken mogen schrijven die alle opgenomen zijn in het Nieuwe Testament. Het eerste is ‘zijn’ Evangelie dat over het verleden gaat, namelijk over de tijd dat de Heer Jezus hier op aarde was. De nadruk in dat evangelie ligt op het geloof en hoe je daardoor het eeuwig leven kan ontvangen. ‘Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God en Jezus Christus die U heeft gezonden’ (Joh.17:3). We zien de Heer Jezus daar voorgesteld als de Zoon van God. In zijn drie brieven spreekt Johannes over het geopenbaarde leven, de zekerheid van het geloof en de heiliging. Dat heeft te maken met de tegenwoordige tijd. We zien daar de Heer Jezus als de Priester die voor ons bidt en pleit aan de rechterhand van God. In het derde geschrift, de Openbaring, gaat het over de komende Koning. De Heer Jezus wordt daar voorgesteld als de Rechter die gereed staat de wereld te oordelen om daarna in heerlijkheid te verschijnen om het Vredesrijk op te richten.
Vaak wordt over dit gedeelte gesproken als ‘het Hogepriesterlijk gebed’, maar we vinden hier eerder de relatie tussen de Vader en de Zoon in plaats van de Hogepriester tot God.
Inleiding
Een bekende indeling van het evangelie naar Johannes is die naar het voorbeeld van de tabernakel in het Oude Testament (Ex.35-40). En als we die vergelijking maken, zien we dat de Here Jezus in de hoofdstukken 1–12 leert en spreekt tot alle mensen. We kunnen dat vergelijken met de voorhof van de tabernakel waar ook iedereen mocht komen. In de hoofdstukken 13-16 spreekt de Heer Jezus tot zijn discipelen, en dat gedeelte kunnen we dan vergelijken met het Heilige waar alleen de priesters mochten komen. En tenslotte spreekt Hij tot zijn Vader in de hoofdstukken 17-19, zoals de Hogepriester die alleen het Heilige der Heilige mocht betreden. De laatste hoofdstukken vormen dan de afsluiting van het evangelie en de overgang naar het boek Handelingen. Het is alsof Johannes, ‘de discipel die de Here Jezus liefhad’ en die aan zijn borst leunde, ook de diepste inzichten in de Persoon van de Here Jezus heeft ontvangen. Ik hoop dat u, na het lezen van dit artikel en hoofdstuk 17 van het evangelie naar Johannes, dezelfde ervaring mag hebben en kunt zeggen: ‘Ik ben gegroeid in de genade en de kennis van de Heer Jezus’ (2Petr.3:18).
Jezus bidt voor Zichzelf (17:1-6)
‘Ik heb U verheerlijkt op aarde, terwijl Ik het werk heb voleindigd dat U Mij te doen hebt gegeven’ (Joh.17:4)
Heel belangrijk in deze verzen is dat het gaat over het werk van de verlossing wat de Heer Jezus op zich had genomen en volbracht had op het kruis van Golgotha. Regelmatig vinden we de woorden ‘het uur’ vermeld in het evangelie, waarmee dat moment bedoeld wordt waarop de Heer Jezus zijn leven zou geven in de dood (o.a.: Joh.2:4; 7:30; 8:20). En zo begint ook hoofdstuk 17 dan ook met de woorden: ‘Vader, het uur is gekomen; verheerlijk uw Zoon, opdat uw Zoon U verheerlijkt’ (17:1). ‘De Heer Jezus had eerder gezegd: ‘Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook’ (Joh.5:17), en daarmee doelde Hij op het werk van verlossing dat Hem naar Golgotha had gebracht. Toen de dagen van zijn opneming in vervulling gingen, zette Hij zijn gezicht vastbesloten om naar Jeruzalem te gaan (Luk.9:51), de plaats die Hij van verre had gezien (vgl. Gen.22:4). Daar zou Hij zijn Vader op het hoogst verheerlijken.
Toen de Heer Jezus op aarde verbleef ‘had Hij gestalte noch luister, dat wij hem zouden hebben aangezien, noch gedaante, dat wij hem zouden hebben begeerd (Jes.53:2). Zijn heerlijkheid die Hij bij de Vader had, voordat de wereld was (vs.5), werd tijdens zijn verblijf op aarde niet gezien, op één uitzondering na, namelijk op de berg der verheerlijking (Mat.17; 2Petr.1:16-18). Dat de Heer Jezus zijn heerlijkheid heeft afgelegd, zoals soms wel wordt beweerd, waag ik te betwijfelen. De Heer Jezus is niet opgehouden God te zijn. Ik denk dat we beter kunnen spreken dat Hij zijn heerlijkheid heeft verborgen. (Voor meer uitleg zie rubriek: Serie Christologie – Deel 5 – De ontlediging van Jezus).
De Heer Jezus was ‘alle macht gegeven over alle vlees’ (17:2). Aan de mensen, die God Hem uit de wereld hebt gegeven, heeft de Heer Jezus Gods naam geopenbaard. We denken dan aan de verschillende keren dat Jezus sprak als de ‘Ik Ben’ in het Johannes evangelie. Gods naam is ‘Ik Ben’ (Ex.3:13-14). Zo spreekt de Heer Jezus tot hen die geestelijke honger hebben: Ik ben het brood van het leven’. Tot de verlorenen zegt Hij ‘Ik ben de Weg’ en tot de blinden ‘Ik ben het licht van de wereld.
Jezus bidt voor zijn discipelen (17:7-19)
‘Heilig hen door de waarheid: uw woord in de waarheid’ (17:17)
Aan die mensen die de Heer Jezus van de Vader heeft gekregen, de gelovigen, heeft Hij het Woord van God gegeven; de Bijbel. Deze mensen zijn niet meer van de wereld, zoals de Heer Jezus niet van de wereld is, en aan hen heeft Hij zijn woord geven, met als doel hun heiliging. ‘Heiliging’ is het sleutelwoord in deze verzen; we onderscheiden in Gods woord een principiële heiliging en een praktische heiliging. Hen die in gemeenschap met God willen leven worden ertoe aangezet in hun leven heilig te zijn. Heilig wil in dit verband dan zeggen: afgezonderd of afgescheiden. Afgezonderd voor en tot God, en gescheiden van de zonde. Zo zegt Petrus: ‘Maar wordt, zoals Hij die u geroepen heeft heilig is, ook zelf heilig in al uw wandel; want er staat geschreven: Weest heilig, want Ik ben heilig’ 1Petr.1:16). Uit de verzen die wij voor onze aandacht hebben blijkt overduidelijk dat het woord van God in het streven naar praktische heiliging een belangrijke plaats en invloed kan en dient te hebben. Iets mag ‘heilig’ genoemd worden als het in relatie tot God staat, bijvoorbeeld ‘een heilige plaats’ of ‘het heilige der heiligen’. Iets kan ook heilig genoemd worden als het in een praktische relatie is met God of een goddelijke bestemming heeft, bijvoorbeeld een ‘heilige natie’ of ‘heilige broeders’.
Gelovigen zijn niet (meer) van deze wereld, maar maken er wel deel van uit met het doel om van de Heer Jezus te getuigen. Om in die wereld te leven als gelovige is niet gemakkelijk. Het is niet voor niets dat Johannes ons schrijft: ‘Hebt de wereld niet lief, noch wat in de wereld is’ (1Joh.2:15). Jakobus op zijn beurt zegt ons dat we ‘onszelf onbesmet van de wereld dienen te bewaren (Jak.2:27). De apostel Paulus vermaand ons ‘om niet gelijkvormig aan deze wereld te worden, maar wordt veranderd door de vernieuwing van uw denken’ (Rom.12:2). Een geweldige uitdaging om in deze wereld, die zich steeds verder van God verwijderd en waarin de zonde toeneemt, Christus in ons leven te openbaren!
Jezus bidt voor zijn Gemeente (17:20-26)
‘En Ik vraag niet alleen voor dezen, maar ook voor hen die door hun woord in Mij geloven’ (17:20)
De aankondiging van een toekomstige Gemeente is wel door de Heer Jezus aangekondigd, maar door de apostel Paulus geopenbaard. In het evangelie naar Mattheüs heeft de Heer Jezus daarvan gesproken door te zeggen: ‘Ik zal mijn gemeente bouwen’, waaruit afdoende blijkt dat het om een toekomstige gebeurtenis zal gaan. (Mat.19:18; 18:17). Door de komst van de Heilige Geest is de Gemeente ontstaan, want door één Geest, zijn wij tot één lichaam gedoopt. (1Kor.12:13) God heeft de Heer Jezus als hoofd over alles gegeven aan de Gemeente die zijn lichaam is. (Ef.1:22) Over roeping, doel en toekomst daarvan heeft de apostel daarvan uitleg gegeven in diverse brieven.
De Heer heeft voor de eenheid van zijn Gemeente gebeden. Er is een belangrijk verschil tussen eenheid en uniformiteit. De Bijbel leert geen uniformiteit; Romeinen 14 toont dat voldoen aan. Het is ook ijdele hoop dat we allen exact hetzelfde zouden denken en geloven. De reden is dat we te maken hebben met geestelijke en niet-geestelijke gelovigen, met zwakken en sterken in het geloof, met cultuurverschillen, met kinderen en volwassenen in het geloof. We dienen in hoofdzaken van het Bijbels geloof een eenheid te presenteren, in bijzaken moeten we in verdraagzaamheid met elkaar omgaan, met als grondslag de liefde tot elkaar.
Er worden een aantal geweldige waarheden aan de gelovigen gegeven: (1) Gelovigen zijn de gift van de Vader aan de Zoon (vs.2); (2) De Heer Jezus heeft het verlossingwerk volbracht en vanwege zijn opstanding zijn wij verzekerd van onze verlossing. (3 De Heer Jezus heeft, toen Hij op aarde was, zijn discipelen bewaard, en kan ook ons bewaren voor de boze, want Hij is Dezelfde Heer.
Tenslotte
Het gebed van de Heer Jezus tot zijn Vader beëindigt Hij met de geweldige belofte van een weerzien. Hij bad: ‘Vader, wat u Mij hebt gegeven – Ik wil dat waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, opdat zij mijn heerlijkheid aanschouwen, die U Mij hebt gegeven, omdat U Mij hebt liefgehad voor de grondlegging van de wereld’ (17:24). Van de vervulling van deze belofte mogen zeker zijn omdat (1) de Heer Jezus het ons heeft beloofd: ‘Ik ga heen om u plaats te bereiden. En als Ik ben heengegaan en u plaats heb bereid, kom Ik weer en zal u tot Mij nemen, opdat ook u zult zijn waar Ik ben. (Joh.14:3) De Heer Jezus heeft ervoor gebeden: ‘Vader, wat u Mij hebt gegeven – Ik wil dat waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, opdat zij mijn heerlijkheid aanschouwen.’ (17:24) (3) De Heer Jezus is ervoor gestorven: ‘Want ook Christus heeft eenmaal voor de zonden geleden, de Rechtvaardige voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen.’ (1Petr.3:18)