Nieuwe Testament – Nieuws uit Rome – Filippenzen 1

8 augustus, 2023

Bijbelboeken: Filippenzen

Nieuw Testament – Filippenzen

‘Nieuws uit Rome’

Filippenzen 1

Inleiding

Stel je voor dat de apostel Paulus in zijn tijd de beschikking zou hebben gehad over de media waarover wij nu de beschikking hebben zoals bijvoorbeeld e-mail of Facebook dan zouden wij de brief aan de gemeente te Filippi waarschijnlijk nooit hebben gekend. Of dat de gemeente in Filippi met gebruik van elektronisch betalingsverkeer een gift had kunnen overmaken naar Paulus in Rome dan hadden we nooit van Epafroditus gehoord en van zijn belevenissen in Rome. Maar gelukkig was dat niet zo en bezitten wij nu de brief die de apostel Paulus vanuit Rome aan de gemeente te Filippi heeft geschreven en kunnen wij er ons voordeel mee doen en genieten van de inhoud.

We schrijven het jaar 62 of 63, de periode waarin de beruchte keizer Nero regeerde. De apostel was in Rome in afwachting van zijn proces. Paulus noemt zichzelf dan ‘een oud man’ (Filemon vs.9), en het moet voor hem niet gemakkelijk zijn geweest om als ‘gevangene van Christus’ in Rome te verblijven. En toch ligt de nadruk in deze brief op blijdschap of verblijden. Paulus verblijdt zich uiteraard niet in zijn omstandigheden, maar in de Heer, en dat houdt hem op de been. We zien een apostel Paulus die heel open is over wat hij voelt en wat zijn situatie is. ’Ik wil dat u weet, schrijft hij, wat mijn omstandigheden zijn’, hij maakt anderen deelgenoot van zijn leven. We zien hier, als in geen andere brief het hart van de apostel.

Paulus’ blijdschap (1-11)

‘Ik heb geen grotere blijdschap dan hierover dat ik hoor dat mijn kinderen in de waarheid wandelen’ (3 Joh. :4)

Uit de eerste verzen van dit hoofdstuk blijkt dat de apostel Paulus vaak terugdacht aan zijn verblijf in Filippi zoveel jaren geleden (Hand.16:11-40). Hoe Lydia de purperverkoopster tot geloof in haar Heer en Heiland was gekomen, hoe hij uit de waarzegster een waarzeggende geest had uitgedreven en aan de bekering van de gevangenbewaarder die hem in de gevangenis had bewaakt. Zij waren nu die ‘heiligen in Christus Jezus’ (Fil.1:1) die mogelijk daarna deel uitmakend van de gemeente in Filippi. Maar de apostel dacht niet alleen aan de Filippiërs hij droeg ze ook op zijn hart en bad voor hen (vs.3,4,7). Dat die liefde wederzijds was bleek wel uit de financiële ondersteuning die de apostel van de gelovigen te Filippi mocht ontvangen. Al enige gemeente steunden zij Paulus in zijn bediening. Daarvoor had hij in Thessalonika een- en andermaal iets ontvangen voor wat hij nodig had (Fil.4:15-16). Het stemde Paulus tot grote blijdschap te horen en te ervaren dat de gemeente in Filippi gemeenschap had aan het evangelie. De vrucht van Paulus’ arbeid kwam op hun rekening!

De apostel was door God geroepen en aangesteld ‘als dienaar en getuige zowel van de dingen die u gezien hebt als van die waarin Ik nog aan u verschijnen zal’ (Hand.26:16-18, 20). In die hoedanigheid had hij eerst aan hen die in Damascus, Jeruzalem en in heel het land van Judea woonden, en later aan de heidenen verkondigd dat zij tot inkeer moesten komen, zich tot God moesten bekeren en werken doen die in overeenstemming zijn met de bekering (Hand.26:20). Die opdracht had hem dan uiteindelijk ook in Filippi gebracht. Maar hij was niet alleen geroepen om het Evangelie te verkondigen maar ook ter verdediging en bevestiging ervan (vs.7,17). Paulus was een apostel die streed ‘voor het geloof dat eenmaal aan de heiligen overgeleverd is’ (Judas vs.3). We zouden zeggen in onze tijd een apologeet.

Paulus’ omstandigheden (12-13)

‘En ik wil dat u weet, broeders, dat mijn omstandigheden, veeleer tot bevordering van het evangelie hebben gediend’ (1:12)

Dat de apostel Paulus altijd al de wens en het voornemen had gehad om Rome te bezoeken is bekend. Daarover sprak hij al toen hij nog naar Macedonië en Achaje moest vertrekken om dan naar Jeruzalem te reizen (Hand.19:21) maar hij was telkens verhinderd geweest (Rom.1:10,13,15, 15:23). Over de gebeurtenissen in Jeruzalem die tot zijn arrestatie leiden tot aan zijn aankomst in Rome, met een tussenstop van twee jaar als gevangene in Caesarea, kunt u lezen in het boek Handelingen vanaf hoofdstuk 21. Paulus’ wens om Rome te bezoeken ging in vervulling maar of de apostel het op deze manier had gedacht zal wel niet het geval geweest zijn. Wat hij wel wist was ‘dat voor hen die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede’ (Rom.8:28). De vervulling van deze tekst zien we vaak pas achteraf maar Paulus kon zeggen: ‘dat wat er met mij is gebeurd, heeft veeleer tot bevordering van het Evangelie

gediend’ (vs.12) en daar ging het de apostel om, opdat Christus werd verkondigd! Zijn omstandigheden hadden er voor gezorgd dat ‘in het hele pretorium en aan alle overigen duidelijk was geworden dat hij in gevangenschap was om Christus’ wil, en dat het meesten van de broeders in de Heer door zijn gevangenschap vertrouwen had gekregen om het Woord nog overvloediger onbevreesd te durven spreken’ Hij stelde de gelovigen in Filippi in kennis van zijn omstandigheden, niet om te klagen maar om hen duidelijk te maken dat: ‘het Woord van God niet gebonden is’ (2 Tim.2:9).

Paulus’ tegenstanders (14-18)

‘Wel prediken ook sommigen Christus uit afgunst en twist, maar sommigen ook met goede bedoelingen. …maar anderen verkondigen Christus uit partijzucht, niet zuiver, met de bedoeling verdrukking een mijn gevangenschap toe te voegen’ (1:17)

Tegenstand of vervolging van de kant van ongelovigen is vervelend maar is gemakkelijker te verdragen dan zulke dingen te ondervinden van gelovigen. Van de Joden heeft Paulus veel tegenstand ervaren zoals hij de gelovigen in Thessalonika liet weten: ‘Joden, die zowel de Heer Jezus als de profeten gedood en ons verdreven hebben. Ook behagen zij God niet en zijn tegen alle mensen. Terwijl zij ons verhinderen tot de volken te spreken opdat zij behouden worden; zodat zij altijd de maat van hun zonden vol maken. Maar de toorn is over hen gekomen tot het einde toe’ (1Thes.2:15-16). In zijn afscheidstoespraak aan de oudsten van de gemeente te Efeze haalt Paulus dit ook aan: ‘U weet hoe ik van de eerste dag af dat ik Asia betrad, al die tijd bij u ben geweest, terwijl ik de Heer diende met alle nederigheid, onder tranen en met beproevingen die mij overkwamen door de aanslagen van de Joden’ (Hand.20:18-19).

Hier, in de brief aan de Filippenzen schrijft Paulus over broeders die Christus wel verkondigen uit eigenbelang, niet zuiver, maar met bijbedoelingen namelijk om aan Paulus’ gevangenschap verdrukking toe te voegen. De kerkgeschiedenis leert ons dat gelovigen veel vaker tegenover elkaar stonden in plaats van naast elkaar. Het ‘ik ben van Paulus, ík van Apollos, ík van Kefas, en ík van Christus’ vinden we helaas de eeuwen door in de praktijk gebracht (1Kor.1:12). Gelukkig waren er ook andere gelovigen die de apostel steunden uit liefde, omdat zij wisten dat hij tot verdediging van het Evangelie aangesteld was’ (vs.17). Gelukkig is het niet altijd negatief en het is dan ook een verademing te lezen dat er broeders Paulus tegemoet kwamen in Italië toen hij was aangekomen bij de Appiusmarkt en de Drie Tabernen. We lezen dan deze opmerking van Paulus: ‘Toen Paulus hen zag, dankte hij God en vatte hij moed’ (Hand.28:15). Een zucht van verlichting!

Paulus’ toewijding (19-24)

‘Want te leven is voor mij Christus en het sterven is winst’ (1:21)

Sommige mensen hebben uitgerekend dat de apostel Paulus voor de verspreiding van het evangelie tijdens zijn leven om en nabij 9000 km te voet heeft afgelegd en 6000 km op zee heeft doorgebracht. Over toewijding gesproken! Paulus was bereid zijn leven af te leggen voor het evangelie. Op weg naar Jeruzalem verbleef Paulus vele dagen in Caesarea in het huis van Filippus de evangelist toen er een zekere profeet uit Judea kwam, van wie de naam Agabus was. En hij kwam naar hem toe, pakte de gordel van Paulus, en nadat hij zijn eigen handen en voeten daarmee gebonden had, zei hij: ‘Dit zegt de Heilige Geest: de man van wie deze gordel is, zullen de Joden zó binden in Jeruzalem en overleveren in handen van de volken. Toen wij dit hoorden, smeekten zowel wij als de plaatselijke gelovigen erop aan, dat hij niet zou opgaan naar Jeruzalem. Toen antwoordde Paulus: Wat doet u, dat u weent en mijn hart week maakt? Want ik ben bereid niet alleen gebonden te worden, maar ook te sterven in Jeruzalem voor de naam van de Heer Jezus’ (Hand.21:13). Paulus was bereid de uiterste consequentie op zich te nemen en zijn leven te geven; hij telde zijn leven niet en achtte het niet kostbaar voor zichzelf (1Joh.3:17; Hand.20:24). Paulus leefde in de overtuiging dat zijn lichaam een tempel van de Heilige Geest was en dat zijn lichaam en geest van God was en dat het niet zijn eigendom was met het doel om God te verheerlijken Zijn verlangen was dat Christus grootgemaakt zou worden in zijn lichaam (1Kor.6:19-20). Evenals Paulus zal elke gelovige ‘voor de rechterstoel van Christus openbaar worden, om te ontvangen voor wat hij door middel van zijn lichaam gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad’ (2Kor.5:10). Hoe ver wil ik gaan voor Christus?

Paulus’ verlangen (vs.23)

‘Want ik word door deze twee gedrongen: ik heb de begeerte of verlangen om heen te gaan en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste, maar in het vlees te blijven is noodzakelijker voor u’

Ook hier zien we dat Paulus zijn eigen verlangen ondergeschikt maakte aan de noodzaak om de gelovigen te blijven dienen. Het kan zeer goed mogelijk zijn dat de gevangenschap waarin de apostel zich bevond hem zwaar viel en hij uitzag naar die dag dat hij bij de Heer Jezus zou zijn. Omdat deze brief geschreven is kort voor zijn terechtstelling onder Nero moet de apostel ook al op een respectabele leeftijd zijn gekomen en zal hij de moeiten die het ouder worden met zich meebrengt aan den lijve ondervonden hebben. Hij schrijft hiervan in de brief aan de Korinthiërs met de volgende woorden: ‘Want wij weten, dat als onze aardse tent waarin wij wonen, afgebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, een eeuwig huis in de hemelen. Immers, in deze tent zuchten wij, terwijl wij vurig verlangen met een woning die uit de hemel is, overkleed te worden; als wij namelijk, hoewel bekleed, niet naakt bevonden worden. Immers, wij die in deze tent zijn, zuchten bezwaard, omdat wij niet ontkleed maar overkleed willen worden, opdat het sterfelijke door het leven verslonden wordt. Hij nu die ons hiertoe heeft bereid, is God, die ons het onderpand van de Geest gegeven heeft. Daarom hebben wij altijd goede moed en weten dat wij, zolang wij in het lichaam wonen, niet bij de Heer wonen, want wij wandelen door geloof, niet door aanschouwen; maar wij hebben goede moed en willen liever ons verblijf in het lichaam verlaten en bij de Heer inwonen. Daarom stellen wij er ook een eer in, hetzij inwonend, hetzij uitwonend, Hem welbehaaglijk te zijn. Want wij allen moeten geopenbaard worden voor de rechterstoel van Christus, opdat ieder ontvangt wat in het lichaam is gedaan heeft, naardat hij heeft bedreven,hetzij goed, hetzij kwaad’ (2Kor.5:1-10).

Paulus’ slotwoord (24-29)

‘En dit vertrouw en weet ik dat ik zal blijven leven en bij u allen zal blijven tot uw vordering en blijdschap van het geloof’ (1:25)

In de overtuiging dat hij nog bij hen mag blijven besluit Paulus zijn inleiding van de brief met de volgende woorden: ‘Alleen, wandelt waardig het evangelie van Christus, opdat, hetzij ik kom en u zie, hetzij ik afwezig ben, uw omstandigheden hoor, dat u vaststaat in één geest, terwijl u één van ziel meestrijdt met het geloof van het evangelie en u in geen enkel opzicht door de tegenstanders laat afschrikken. Voor hen is dit een bewijs van verderf, maar voor u van behoudenis, en dat van Godswege. Want u is het geschonken ten aanzien van Christus, niet alleen in Hem te geloven, maar ook voor Hem te lijden, daar u dezelfde strijd hebt die u in mij hebt gezien en nu van mij hoort’ (1:27-30).

______________________________________________________________________________________________________________________________