‘Want wij die leven, worden altijd aan de dood overgegeven om Jezus’ wil, opdat ook het leven van Jezus openbaar wordt in ons sterfelijk vlees’ (2Kor.4:11).
Inleiding
Nadat de apostel Paulus in hoofdstuk 1 heeft beschreven waaruit de gelovige leeft, namelijk door geloof dat alle dingen meewerken ten goede voor hen die God liefhebben, gaat hij verder in het tweede hoofdstuk waarin hij duidelijk maakt dat Christus ons voorbeeld is en vermeld dan ook Paulus, Timotheüs en Epafras als zodanig. In dit hoofdstuk 3 bouwt hij daarop voort en wil ons duidelijk maken dat Christus ons doel moet zijn willen we standhouden en ons geloof verrijken. Het waren niet echt slechte dingen die Paulus van Christus afhielden maar hij moest er wel afstand van nemen. We krijgen in dit hoofdstuk drie beelden te zien waardoor de Heilige Geest wil duidelijk maken waar het werkelijk om gaat in het leven van een gelovige, dat van Paulus maar ook in ons leven, namelijk dat het leven van Christus in ons openbaar wordt (2Kor.411).
Er kan door allerlei oorzaken een stilstand in ons geestelijk leven ontstaan. In de gelijkenis van de zaaier en het zaad lezen we er een aantal: ‘de zorg van het leven’, ‘het bedrieglijke van de rijkdom’, ‘de begeerten naar de overige dingen’ en ‘genietingen van het leven’. En als het spreekwoord ‘stilstand is achteruitgang’ ergens waar is, dan is dat wel met het geestelijk leven van een gelovige, denkt u maar aan Jona, Abraham, David en veel anderen.
Voordat we iets voor de Heer kunnen en willen betekenen ‘in ons sterfelijk vlees’, zullen we moeten weten ‘Wie’ Hij is! De reden dat de Heer Jezus de twaalf apostelen riep was ‘opdat ze bij Hem zouden zijn’ en pas ná die ontmoeting kon Hij hen ‘uitzenden om te prediken en omdat ze macht (anderen: gezag) zouden hebben de demonen uit te drijven’ (Mark.3:14). De discipel moet worden als de Meester (Mat.10:25) en het is in die gezindheid die ook in Christus Jezus was (Fil.2:5) dat wij naar anderen toe kan gaan. We zullen bereid moeten zijn om alles achter ons te laten om Christus te winnen!
Paulus’ verleden (3:1-11)
‘Ik reken alles schade’
Religie is een meestal al eeuwenlang bestaand stelsel van rituelen en gedragsvoorschriften, gebaseerd op een geloof in een God. Paulus was religieus voordat hij tot geloof kwam, maar zijn religie kon hem niet redden. Hij moest zijn religie verliezen om het eeuwige leven te vinden. Geen religie, maar een relatie en dat was het waaraan het hem ontbrak! In dit hoofdstuk begint hij de gelovigen te waarschuwen voor een religie zonder Christus. Als we de werkelijke rijkdom zouden willen bezitten dan vinden we die in Christus, want ‘in Hem zijn al de schatten van wijsheid en kennis verborgen’ (Kol.2:3).
Paulus kon zich op veel dingen beroemen: Hij was besneden op de achtste dag, uit het geslacht van Israël, van de stam Benjamin, een Hebreeër uit de Hebreeën, wat de wet betreft een Farizeeër, wat ijver betreft een vervolger van de gemeente, wat de rechtvaardigheid betreft die in de wet is, onberispelijk (Fil.3:5-7). Maar waar Paulus voordeel mee meende te hebben heeft hij om Christus’ wil als schade beschouwd. Wat verloor Paulus en wat kreeg hij ervoor terug? Hij beschikte over de gerechtigheid die uit de wet is, die hem toegang tot de tempel verleende. Wat kreeg hij ervoor terug? De gerechtigheid die uit God is en die hem toegang tot de hemel – Christus – verleende! Ik denk daarbij aan de blindgeborene die van Jezus getuigde en door de farizeeën naar buiten werd gegooid, buiten het religieus centrum (Joh.9:34). Dat kan het gevolg zijn van het volgen van Jezus en met Hem in een relatie te treden, maar wat word je daardoor rijk! De discipelen, bij monde van Petrus, stelde de Heer Jezus ook de vraag: Zie, wij hebben alles verlaten en zijn u gevolgd; wat zal dan voor ons zijn? (Joh.19:27). Het antwoord van de Heer Jezus was dat zij zouden zitten op twaalf tronen om de twaalf stammen van Israël te oordelen. Wat zal voor ons zijn? Ik denk dat wat de Heer Jezus voor ons als beloning heeft, onze verwachting ver te boven zullen gaan. In ieder geval zullen engelen oordelen (Kor.6:3) en we zullen met Hem heersen de aarde de duizend jaren en de eeuwigheid (Op.5:10; 20:6; 22:5).
Eeuwig leven betekent niet kennis hebben over Christus, maar Christus kennen (Joh.17:3). ‘En wij weten dat de Zoon van God gekomen is en ons het verstand gegeven heeft, opdat wij de Waarachtige kennen, en wij zijn in de Waarachtige, in zijn Zoon Jezus Christus. Deze is de waarachtige God en het eeuwig leven’ (1Joh.5:20).
Paulus’ heden (3:12-17)
‘Ik jaag neer het doel’
Veel gelovigen kunnen het verleden niet achter zich laten en dat belemmert hun groei in het heden. Ze idealiseren het verleden soms en misschien komt dat doordat ze beschikken over een rijke fantasie en een slecht geheugen. Met andere woorden ze idealiseren het verleden. We kunnen de geschiedenis niet veranderen, maar er wel van leren. Anderen zijn te veel met de toekomstige dingen bezig en ‘vergeten’ het heden. Paulus wil het verleden vergeten en strekt zich uit naar wat voor hem ligt, en op weg daar naartoe is de verheerlijking van Christus zijn doel.
‘Een ding doe ik!’ Hoeveel gelovigen zijn er niet die zich met allerlei dingen bezighouden en daardoor nooit tot volle ontplooiing komen? ‘Bedenkt de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn’ (Kol.2:3) ‘Zoekt eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u erbij gegeven worden’ (Mat.6:33). Wat zei de Heer tegen Petrus? ‘Ga weg, achter Mij, satan, je bent Mij een aanstoot, want bedenkt niet de dingen van God, maar de dingen van de mensen.’ (Mat.16:23). Het doel van het leven als gelovige – tussen het verleden en de toekomst – is God te verheerlijken door te wandelen in goede werken die God tevoren heeft bereid (Ef.2:10).
Daar joeg Paulus naar, in de richting van het doel naar de prijs van de hemelse roeping van God in Christus Jezus. Maar er is een hele nieuwe generatie christenen opgestaan die gelooft dat het mogelijk is Christus ‘aan te nemen’ zonder de wereld vaarwel te zeggen (Tozer) maar dat is niet mogelijk. Tussen de gelovige en deze wereld staat het kruis van Golgotha! Weest samen mijn navolgers, broeders, en ziet op hen die zo wandelen als u ons tot voorbeeld hebt’ (3:17)
Paulus’ verdriet (3:18-20)
‘Totdat ik op het einde lette’
Niets houdt ons meer geestelijk actief dan de verwachting van de komst van de Heer. Paulus waarschuwt zijn lezers ‘niet te wandelen als vijanden van het kruis van Christus’. Hij drukt hier grote droefheid uit in een brief die overvloeit van blijdschap. Je relatie met Christus is bepalend voor je leven als gelovige, vroeg of laat wordt het duidelijk waar je ‘wortels’ zitten. Paulus is bedroefd over belijdende christenen die de vruchten produceren van een werelds persoon. Deze mensen bestempelt Paulus als vijanden van het kruis van Christus. Hij beschrijft ze als mensen die aardse dingen bedenken, wat betekend dat ze alleen denken aan wat de wereld hun te bieden heeft. Zij leven niet voor Christus maar voor het vlees, want ‘hun god is de buik’. En tenslotte is hun einde de ondergang. Hun heerlijkheid is in hun schande, zij bedenken aarde dingen. In de brief aan de gelovigen te Kolossen schrijft de apostel: ‘Als u met Christus opgewekt bent, zoekt dan de dingen die boven zijn… bedenkt de de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn’ (Kol.3:2-3). Het kruis verslaat de wereld en het vlees; het kruis spreekt van offers en lijden, en toch leven deze mensen voor de wereld en zoeken naar dingen voor hun eigen genoegen. Wat vreselijk, een vijand van het kruis van Christus te zijn, en toch een belijdend christen! Tit.1:16).
Paulus’ verlangen (3:21)
‘Ik verlang ernaar heen te gaan en met Christus te zijn, want dit is verreweg het beste’
Ons burgerschap is in de hemelen. ‘We zijn hemelburgers (geestelijke mensen) en geen hamburgers (vleselijke mensen)! Dit zegt Paulus met het oog op de komst van de Heer Jezus die het lichaam van onze vernedering zal verandering tot gelijkvormigheid aan het lichaam van zijn heerlijkheid. Nu wandelen wij door geloof, maar dat zal eenmaal bij de komst van de Heer Jezus overgaan in aanschouwen (2Kor.5:7). Wij horen hier niet thuis, we zijn vreemdelingen en bijwoners en zijn op weg naar ons hemels vaderland, want God heeft ons een stad bereid (Heb.1116).
‘Met Christus te zijn is verreweg het beste’ had Paulus eerder geschreven (1:28), daar ging zijn hart naar uit! Het ‘Hem te kennen’ zal werkelijkheid worden en Paulus, maar ook wij, zullen verzadigd worden met zijn beeld (Ps.17:15). Wanneer de Heer Jezus als Heiland zal verschijnen voor de gelovigen zullen de doden die in Christus zijn, het eerst opstaan. Daarna zullen wij, de levenden, samen met hen in de wolken opgenomen worden, de Heer tegemoet in de lucht; en zó zullen wij altijd met de Heer zijn’ (1Thes.4:16-17). Naar die ontmoeting ging Paulus’ hart uit want in deze tent zuchten wij ook, en verlangen wij er vurig naar met onze woning die uit de hemel is, overkleed te worden (2Kor.5:2). Ook van de gelovigen uit het Oude Testament lezen we over hun verlangen: ‘Maar nu verlangen zij naar een beter, dat is naar een hemels vaderland’ (Heb.11:16). Zelfs de schepping verlangt reikhalzend het openbaar worden van de kinderen van God (Rom.8:19).
Dat verlangen naar Christus mag ook niet werkeloos laten, juist tegenovergesteld want: ‘Wie deze hoop op Hem heeft, reinigt zich zoals Hij rein is’ (1Joh.3:3). ‘Laat dan uw lendenen omgord en uw lampen branden zijn! (Luk.12:35).