‘Maar hoewel Hij zoveel tekenen in hun bijzijn gedaan had, geloofden zij niet in Hem; opdat het woord van de profeet Jesaja werd vervuld, dat hij heeft gezegd: “Heer, wie heeft onze prediking geloofd? En aan wie is de arm van de Heer geopenbaard?” Daarom konden zij niet geloven, omdat Jesaja opnieuw heeft gezegd: “Hij heeft hun ogen verblind en hun hart verhard, opdat zij niet met hun ogen zien en met het hart begrijpen en zich bekeren, en Ik hen gezond maak.” Dit zei Jesaja omdat hij zijn heerlijkheid zag en van Hem sprak. Toch geloofden ook zelfs velen van de oversten in Hem, maar om de Farizeeën beleden zij Hem niet, opdat zij niet uit de synagoge werden gebannen; want zij hadden de eer van de mensen meer lief dan de eer van God.’ (Joh.12:37-43)
Voorwoord
Veel gelovigen hebben het moeilijk om bovenstaande tekst uit het evangelie naar Johannes te begrijpen. Dat is begrijpelijk, omdat het moeilijk te bevatten is dat men het evangelie zou verkondigen met de bedoeling en/of het resultaat dat de hoorders het niet verstaan en zich niet bekeren. Dat vindt men tegenstrijdig, we verkondigen toch juist het evangelie opdat de hoorders het wél horen en zich wél bekeren? Dat is waar, maar niet in dit geval. In dit artikel doe ik een poging een antwoord te geven.
Inleiding
Jezus had genoeg wonderbaarlijke tekenen verricht om mensen in Hem te laten geloven. Het grootste wonder – de opwekking van Lazarus uit de dood – had voor allen die het hadden gezien of van getuigen gehoord, voldoende moeten zijn om te geloven. Ondanks dat geloofden de Joodse leiders niet dat Jezus de Messias was. Hun ongeloof was voorzegd door de profeet Jesaja in het bekende hoofdstuk over de lijdende dienstknecht des Heren: ‘En aan wie is de arm van de Heer geopenbaard?’ (Jes.53:1). Het moest door God geopenbaard worden dat de Heer Jezus de ‘arm van God’ was, degene waardoor God zijn kracht demonstreerde. Maar bij de Joden ontbrak het aan het verstaan van deze openbaring. Het was voorzegd, en aangehaald door Johannes, die opnieuw Jesaja citeert: ‘Hij heeft hun ogen verblind en hun hart verhard, opdat zij niet met hun ogen zien en met het hart begrijpen en zich bekeren, en Ik hen gezond maak’. Deze tekst van Jesaja 6:9-10 wordt een aantal keren in het Nieuwe Testament aangehaald, wat zijn belangrijkheid aangeeft (Jes.6:9; Ez.12:2; Mat.13:14; Mark.4:12; Luk.8:10; Hand.28:26; Rom.11:8). Hij biedt een profetische verklaring waarom de Joden Jezus’ boodschap niet begrepen en Hem niet verwelkomden als hun Messias (zie ook Mat.13:14; Mark.4:12; Luk.8:10; Hand.28:26). En omdat ze niet wilden geloven, kónden ze eigenlijk ook niet geloven. Het resultaat was dat de Joden niet verlicht werden, maar verhard. Ze hadden niet gezien wat Jesaja had gezien, want hij zei dat hij zijn heerlijkheid zag en van Hem sprak. Jesaja had de Heer der heerlijkheid gezien, dat is niemand anders dan Jezus zelf – Jezus is God, toch is hij ook te onderscheiden in de drie-eenheid en is Jezus ook de Zoon van God. Als resultaat van zijn visioen zag Jesaja het gezicht van Jezus’ heerlijkheid (Jes.6:1-3). Jesaja voorzegde die komende blindheid. Hij sprak veel van Jezus, de komende Messias (zie Jes.4:2; 7:14; 9:6-7; 11:1-5,10; 32:1; 42:1-4; 49:1-7; 52:13-15; 53:12; 61:1-3). Jesaja’s profetieën waren geen excuses voor het volk. Hij voorzegde dat er aanhoudend ongeloof in Israël zou zijn en dat God hun verwerping van Jezus zou gebruiken om de deur naar de volken te openen.
Samenvatting
Wat was er aan de hand, dat deze boodschap gebracht werd? We mogen niet vergeten dat deze boodschap een profetie was die al zo’n vijfhonderd jaar voor haar vervulling werd uitgesproken. Het was een voorzegging van wat er in de toekomst ging gebeuren, en die toekomst was in Jezus’ dagen aangebroken. Tussen Jesaja’s profetie en de boodschap die Jezus aan de leiders van het volk bracht, lag een heel lange tijd – denk aan de zgn. 400 stille jaren; want tot de leiders van het volk was ze in het bijzonder gericht. De tekenen dat Jezus de beloofde Messias was, waren onder hen gedaan, maar zij weigerden Hem te accepteren. ‘Maar hoewel Hij zoveel tekenen in hun bijzijn gedaan had, geloofden zij niet in Hem; opdat het woord van de profeet Jesaja werd vervuld, dat hij heeft gezegd: Heer, wie heeft onze prediking geloofd? En aan wie is de arm van de Heer geopenbaard?’ Hun ongeloof was dus de vervulling van een deel van Jesaja’s profetie, niet dat God dat gewild heeft, maar Hij wist wat er in de toekomst ging gebeuren. Het gevolg was dat de rest van de profetie ook in vervulling ging en dat was dat zij niet konden geloven, omdat Jesaja opnieuw heeft gezegd: ‘Hij heeft hun ogen verblind en hun hart verhard, opdat zij niet met hun ogen zien en met het hart begrijpen en zich bekeren, en Ik hen gezond maak’. Dat wil niet zeggen dat een individuele Jood niet meer tot geloof kon komen, maar voor het volk Israël als geheel was het te laat. We lezen namelijk in hetzelfde Bijbelgedeelte ook dat velen van de oversten in Hem geloofden, maar Hem niet openlijk beleden uit vrees voor de Joden. Tot die leiders behoorden Nicodémus – die ’s nachts bij Jezus was gekomen (3:1-2) – en Jozef van Arimathéa, die samen Jezus in het graf hebben gelegd (19:38-42). En ook na de uitstorting van de Heilige Geest in Handelingen 2 komen nog veel individuele Joden tot bekering. Het hart van het volk is verhard en er ligt een bedekking over het hart van de Joden, waarvan de apostel Paulus spreekt (2Kor.3:14-15). De Joodse leiders wilden niet geloven (Joh.12:37-38), met verwijzing naar de aanhaling van Jesaja ‘ze konden niet geloven’ (Jes.53:1; Joh.12:39), en ze zouden niet geloven (Joh.12:40-41), met vermelding van weer een profetie van Jesaja (6:9-10).
We kunnen dit vergelijken met het zogenaamd ‘spreken in tongen’ (beter: ‘spreken in talen’), want ook dat was door Jesaja geprofeteerd. ‘Ik zal in andere talen en door andere lippen tot dit volk spreken, en ook zo zullen zij Mij niet horen, zegt de Heer’ (1Kor.14:21; Jes.28:11-12). Ook dat was een teken, of liever een waarschuwing, dat er een verandering op komst was.
Door de apostel Paulus wordt ook de profetie van Jesaja aangehaald en toegepast op de Joden die weigerden te geloven. ‘Nadat zij nu voor hem een dag hadden bepaald, kwamen er nog meer bij hem in zijn verblijf, aan wie hij het Koninkrijk van God uitlegde en betuigde, terwijl hij hen trachtte te overtuigen aangaande Jezus, zowel uit de wet van Mozes als uit de profeten, van ’s morgens vroeg tot de avond toe. En sommigen lieten zich overtuigen door wat werd gezegd, maar anderen geloofden niet. En onder elkaar onenig gingen zij weg, nadat Paulus dit ene woord had gezegd: Terecht heeft de Heilige Geest door de profeet Jesaja tot uw vaderen de woorden gesproken: “Ga tot dit volk en zeg: Met het gehoor zult u horen, maar geenszins verstaan, en kijkend zult u kijken, en geenszins zien; want het hart van dit volk is vet geworden en hun oren zijn hardhorend geworden en hun ogen hebben zij gesloten, opdat zij niet misschien met hun ogen zien en met hun oren horen en met hun hart verstaan en zich bekeren en Ik hen gezond maak. Het zij u dan bekend dat deze behoudenis van God tot de volken is gezonden; zij zullen ook horen”.’ (Hand.28:23-28)