Oude Testament – Spreuken 8 – De Wijsheid

28 november, 2023

Bijbelboeken: Prediker

Oude Testament

Spreuken 8

De Wijsheid

‘Christus, in Wie al de schatten van de wijsheid en kennis verborgen zijn’

(Kolosse 2:3)

Inleiding

In Spreuken 1:1, 10:1 en 25:1 wordt Salomo gezien als de auteur van de meeste spreuken. 1Koningen 4:32 zegt dat Salomo meer dan 3000 spreuken heeft geschreven, en deze waren vermoedelijk in officiële documenten opgenomen. De mannen van Hizkia (een groep schrijvers in het gevolg van de koning die assisteerden in het overschrijven van de teksten) kopieerden uit het materiaal van Spreuken 25-29 (zie 25:1), terwijl koning Salomo zelf schreef of de spreuken 1-24 dicteerde. In Spreuken 30-31 hebben we materiaal van andere schrijvers, hoewel veel uitleggers geloven dat ‘koning Lemuël’ in 31:1 Salomo is. Salomo was gekend voor zijn wijsheid, zelfs in zijn latere jaren toen hij van de Here afweek. Het sleutelwoord van het boek is ‘wijsheid’. Wij denken bij wijsheid vaak aan het intellectuele vermogen van de mens om praktische problemen op te lossen, maar in de Bijbel betekent wijsheid veel meer dan dat. Wijsheid heeft te maken met het hart en kennis met het verstand. Het is wijsheid om kennis in de praktijk om te zetten. Zo is er een woord van kennis, en een woord van wijsheid (1Kor.12:8). Er is een wijsheid van de wereld (1Kor.2:1-8) en wijsheid van Boven (Jak.3:13-18). In het boek Spreuken wordt de wijsheid uitgebeeld door een lieftallige vrouw die mensen oproept haar te volgen in een leven van voorspoed en succes. Dwaasheid wordt uitgebeeld door slechte vrouw die de dwazen verzoekt en oproept haar te volgen in het slechte. Uiteraard, is voor de gelovigen Jezus Christus de Wijsheid Gods (1Kor.1:24, 30; Kol.2:3). Wanneer je Salomo volgt in zijn beschrijving van de wijsheid in Spreuken 8:22-31, dan gaan je gedachten natuurlijk uit naar Jezus Christus. De wijsheid wordt beschreven in Spreuken 8 als iets goddelijks (vss.22-26), de schepper van alle dingen (vvs.27-29), en de geliefde van God (vss.30-31). Daarbij denk je aan 1 Joh.1:2 en Kol.1:15-19. Je leven toewijden aan God en Hem gehoorzamen is de ware wijsheid.

Roep en oproep van de wijsheid (Spr.8:1-11)

Hoofdstuk 8 is een van de interessantste hoofdstukken uit het hele boek Spreuken. Het begint met de roep en oproep van de wijsheid, net zoals de roep en oproep in het eerste hoofdstuk. Als wijsheid roept, heeft het een stem, dan moet de wijsheid ook een persoon zijn. Wie de gepersonifieerde wijsheid is, leren we later in dit hoofdstuk. Wijsheid roept de mensenkinderen op; wijsheid spreekt over duidelijke en belangrijke dingen; zij spreekt de waarheid; haar woorden zijn woorden van gerechtigheid; wijsheid is beter dan koralen. Toen de Here aan Salomo verscheen en hem vroeg: ‘Wat zal Ik u geven?’ was zijn antwoord: ‘Geef dan uw knecht een opmerkzaam hart, opdat hij uw volk richte, door te onderscheiden tussen goed en kwaad, want wie zou in staat zijn dit uw talrijk volk te richten?’. De Here antwoordde: ‘Zie, Ik geef u een wijs en verstandig hart, zodat uws gelijke voor u niet geweest is, noch na u zal opstaan. En ook wat gij niet gevraagd hebt, geef Ik u, zowel rijkdom als eer, zodat onder de koningen uws gelijke niet zal zijn geweest al uw dagen. En indien gij op mijn wegen wandelt en mijn inzettingen en geboden bewaart, zoals uw vader David gewandeld heeft, dan zal Ik uw leven verlengen.’ (1Kon.3:5,9,12-14). Salomo zocht Gods koninkrijk en kreeg meer dan hij gevraagd had! (Luk.12:31) en zou dat voor u en mij ook niet gelden wanneer we Gods eer de voorrang geven in ons leven?

Wat wijsheid is en wat wijsheid geeft (Spr. 8:12-21)

Dit gedeelte kan heel goed worden gezien als een inleiding tot de bijzondere openbaring die we in de verzen 24-31 vinden. Wijsheid is een persoon die wijsheid geeft, de kracht die wijsheid heeft maakt duidelijk dat wijsheid een goddelijk persoon is. Koningen en prinsen regeren door die persoon, evenals de edelen en rechters van de aarde. ‘Door mij regeren de koningen en verordenen de machthebbers recht. Door mij heersen de vorsten en de edelen, al de rechters der aarde’ (vs.15-16; Dan.2:21). De machten die er zijn, worden bepaald door de wijsheid. En die persoon zegt: ‘Ik heb lief wie mij liefhebben, wie mij ijverig zoeken, zullen mij vinden. Rijkdom en eer zijn bij mij, duurzaam goed en gerechtigheid. Mijn vrucht is meer waard dan goud, ja dan gelouterd goud, mijn opbrengst meer dan uitgelezen zilver. Op de volgende plaats horen we wie die persoon is

Wijsheid: de persoon, wie Hij is (Spr.8:22-31)

Dit is de kern van hoofdstuk 8. De wijsheid is de Zoon van God. De personificatie van wijsheid wordt gevonden in de Persoon van de Heer Jezus Christus. Deze prachtige passage is een geweldige opmaat naar de incarnatie en het verlossingswerk van de Zoon van God waarover het Nieuwe Testament ons uitgebreider informeert. Hier aanschouwd Salomo de grootste van alle mensenkinderen; hij had een visioen van de Messias van Israël, de zoon van David, wiens wijsheid, vrede en koninkrijk van vrede en glorie hij slechts vaag voorzag. Wijsheid bezat de Heer in het begin van Zijn wegen, vóór Zijn oude werken. Maar Hij is God is en heeft net als God geen begin. Vers 22 ‘De Here heeft mij tot aanzijn geroepen’ heeft ook de betekenis van ‘bezat mij’ of ‘heeft mij verworven’ of ‘heeft mij geschapen’ zoals we dat in andere Bijbelvertalingen tegenkomen. De vertaling ‘tot aanzijn geroepen’ is wel aanvaardbaar omdat zij eeuwige generatie kan inhouden, terwijl ‘scheppen’ dit zou uitsluiten. Want hoe kan God een van zijn eigen attributen scheppen? Wil dat zeggen dat Hij gedurende een bepaalde tijd sinds de eeuwigheid niet wijs was en toen zijn eigen wijsheid schiep? Wanner Spreuken 8:22 en 25 spreken van ‘voorgebracht’ of ‘geboren’, moet dit eeuwige generatie zijn, omdat God noodzakelijkerwijs van eeuwigheid wijs was. Deze gepersonifieerde wijsheid wordt terecht op Christus toegepast, wat wil zeggen dat hij van eeuwigheid bestond. Dit wordt door het Nieuwe Testament bevestigd.

Dit woord is een strijdtoneel sinds de dagen van de Ariaanse ketterij. (Arianen zijn aanhangers van Arius (4e. eeuw), die leerde dat Jezus het eerste schepsel van God was en diens eeuwige pre-existentie en wezensgelijkheid met de Vader loochende. Tegenwoordig wordt die leer nog gevonden bij de getuigen van Jehova). Maar het is goed om te bedenken dat het, afgezien van alle theologische vragen, onmogelijk is om het woord, welke weergave ervan we ook aannemen, te begrijpen als een indicatie dat wijsheid ooit een begin heeft gehad, of ooit in de juiste zin is geschapen. Wijsheid is onlosmakelijk verbonden met iedere waardige opvatting van Hem de ‘Christus, die God is over alles, gezegend tot in eeuwigheid’ (Rom.9:5) en daarom gelijk is aan Hem ‘van eeuwigheid tot eeuwigheid’. Wijsheid, de Zoon van God, was altijd bij God, van eeuwigheid af. Voordat er ooit iets werd geschapen, voordat de bergen zich vestigden, of zelfs de aarde werd gemaakt, was Hij dat. En toen de schepping begon, was Hij daar. Hij, de Zoon, was door Hem, zoals iemand met Hem was grootgebracht. Uit de verdere openbaring in het Nieuwe Testament leren we dat alle dingen niet alleen voor Hem geschapen zijn, maar ook door Hem (Kol.1:16). Wijsheid spreekt: ‘Toen was ik een troetelkind bij Hem, ik was een en al verrukking dag aan dag, te allen tijde mij verheugend voor zijn aangezicht’ (vs.30). Dit kan alleen waar zijn voor God de Zoon. En verder zegt Hij: ‘Mij verheugend in de wereld van zijn aardrijk, en mijn vreugde was met de mensenkinderen’ (vs.31). Zijn vreugde was zo groot dat Hij Zijn heerlijkheid verborg toen Hij zijn eeuwige woonplaats verliet om mens te worden en die mens te verlossen door de dood aan het kruis (Fil.2:6-8). Het is interessant om te zien dat deze vooruitblik op de verborgenheid van een grote waarheid, die pas volledig duidelijk zou worden in Christus Jezus, onze Heer, enigszins in helderheid en volledigheid naar voren werd gebracht in het boek Prediker.

Een hernieuwde oproep (Spr.8-32-36)

Daarna volgt en hernieuwde oproep. Wijsheid zegt: ‘Want wie mij vindt, heeft het leven gevonden’ (Vs.35). Hoe waar voor onze Heer; In Hem vinden en hebben wij het leven, het eeuwige leven! Let op de twee keren dat het woord ‘welzalig’ voorkomt in deze paragraaf. ‘Welzalig zijn zij die mijn wegen bewaren’ en ‘Welzalig de mens die naar mij luistert’ (Vs.32,34). In het volgende hoofdstuk worden vrouwe Wijsheid en vrouwe Dwaasheid tegenover elkaar geplaatst: ‘Als gij wijs zijt, zijt gij wijs tot uw eigen welzijn, als gij spot, zult gij dat alleen dragen’ (Spr.9:12). Aan de mensenkinderen de keuze.

Tenslotte

Prediker geeft ons een prachtige beschrijving van de Heer Jezus voordat Hij in deze wereld ingebracht werd. Denken we alleen maar aan de verzen 30-31 ‘Toen was ik een troetelkind bij Hem, ik was een en al verrukking dag aan dag, te allen tijde mij verheugend voor zijn aangezicht, Mij verheugend in de wereld van zijn aardrijk, en mijn vreugde was met de mensenkinderen’. Hierdoor krijgen wee een beeld van hoe de relatie en omgaan met de Vader en de Zoon was, voor dat de wereld was (Joh.17:6). De Vader had de Zoon lief voor de grondlegging van de wereld. De Heer Jezus wilde dat ook wij daar zouden zijn, opdat wij zijn heerlijkheid zouden aanschouwen. (Joh.17:24).

_________________________________________________________________________________________________________________________________________