Dogmatiek
Christologie
Deel 1 – Pre-existentie van de Heer Jezus
Inleiding
We kunnen het leven van de Heer Jezus in drie perioden verdelen: (1) zijn pre-existentie; (2) Zijn vernedering – (incarnatie c.q. vleeswording) en (3) zijn verhoging. In dit artikel houden we ons bezig met de pre-existentie van de Heer Jezus. Pre-existentie wil zeggen vóórbestaan van de Zoon vóór diens incarnatie, eigenlijk van eeuwigheid af. Incarnatie wil zeggen de vleeswording van Christus. Een paar titels voor de pre-incarnate Christus zijn: (1) Het eeuwige Woord, de Logos (Joh.1:1-14); (2) de eeuwige Zoon van God (Joh.17:1-5); (3) God (Joh.1:1,18; Rom.9:5; Tit.2:13; 1Joh.5:20); (4) de wijsheid van God (Spr.8:22-31; 1Kor.1:24).
Jezus eeuwige herkomst volgens het OT
Een bekende tekst waarin gewezen wordt op de pre-existentie van de Heer Jezus vinden we in het Bijbelboek Micha. ‘En gij, Betlehem Efrata, al zijt gij klein onder de geslachten van Juda, uit u zal Mij voortkomen die een heerser zal zijn over Israël en wiens oorsprong is van ouds, van de dagen der eeuwigheid’ (Mi.5:1). ‘Oorsprong’, ook wel gelezen als ‘uitgangen’, maar dan wel in het meervoud, zou kunnen wijzen op de aardse afstamming van David van de Heer Jezus, anderzijds op zijn eeuwige oorsprong.
De eeuwige Zoon van God
Hij eeuwig als Zoon van God, in de schoot van de Vader, zelfs vóór de grondlegging van de wereld? (Joh.1:8, 17:5, 24). Dat is de vraag die ik hieronder probeer te beantwoorden.
Het was door de Zoon dat alle dingen werden geschapen
-
‘Alle dingen zijn door Hem en voor Hem geschapen. En Hij is vóór alle dingen, en alle dingen bestaan tezamen door Hem’ (Kol.1:16-17).
Hier wordt gezegd dat het door de Zoon was dat alle dingen werden geschapen. Alle dingen werden geschapen door de Zoon van Zijn liefde! De Zoon van God moet daarom bestaan hebben als Zoon in de tijd van vóór de schepping, lang vóór Hij vlees werd.
-
‘Nadat God vroeger vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten, heeft Hij in het laatst van deze dagen tot ons gesproken in de Zoon, die Hij gesteld heeft tot erfgenaam van alle dingen, door Wie Hij ook de werelden gemaakt heeft’ (Heb.1:1-2).
Dit vers identificeert de Schepper als de Zoon van God, net zoals de passage in Kolossenzen 1 dat doet. Het was door de Zoon dat God de wereld maakte en daarom mogen wij ook spreken van de Zoon als dat Hij bestond vóór de wereld’. Het woord ‘Zoon’ in Hebreeën 1:1-2 draagt niet de idee dat God tot ons gesproken heeft in diegene die zijn Zoon werd, maar dat Hij tot ons gesproken heeft in diegene wiens relatie tot Hem als Zoon vanouds bestond, vóór zowel de schepping als Zijn vleeswording. Niet enkel heeft God tot ons gesproken in Hem die Zijn Zoon is, maar door Hem maakte hij de wereld. De volle implicatie is dat Hij, door Wie God de wereld maakte, in een relatie stond met Hem als Zijn Zoon.
De eniggeborene van de Vader
-
‘En wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene van de Vader’ (Joh.1:14).
We stellen vast dat Johannes 1:14 moet verwijzen naar Christus’ zoonschap, dat wil zeggen: naar het feit dat Hij de Zoon van God is van alle eeuwigheid. Dit wordt aangegeven door de context (Joh.1:1 en 1:18) en door zulke passages als Johannes 3:16, 18, ‘de Zoon die in de schoot van de Vader is’, die bewijzen dat de Zoon reeds de eniggeborene was vóór Zijn vleeswording, het zoonschap dat hier wordt aangegeven was er al van eeuwigheid. We zouden de volgende retorische vraag kunnen stellen aan hen die leren dat Christus niet de Zoon van God was vóór de vleeswording: ‘Had de Vader geen schoot voordat de baby Jezus geboren werd in Bethlehem?’ Deze vraag kan als volgt beantwoord worden: ‘Inderdaad, ik ben ten volle zeker, zoals de vraagstelling al aangeeft, had Hij die van in alle eeuwigheid. De schoot van de Vader was een eeuwige bewoning, genoten door de Zoon, in de onuitsprekelijke vreugde van de Vader’.
God zond zijn Zoon
-
‘En wij hebben gezien en getuigen dat de Vader de Zoon gezonden heeft als Zaligmaker van de wereld’ (1Joh.4:14). ‘Hierin is de liefde, niet dat wij God lief hebben gekregen, maar dat Hij ons liefhad en Zijn Zoon zond als verzoening voor onze zonden’ (1Joh.4:10). ‘Jezus dan zei opnieuw tegen hen: Vrede zij u! Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u’ (Joh.20:21). ‘Maar toen de volheid van de tijd gekomen was, zond God Zijn Zoon uit, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet’ (Gal.4:4).