Serie: Het boek Prediker 9-10 – Deel 10

22 juli, 2023

Prediker

Deel 10

Hoofdstuk 9 – 10

De dood is onvermijdelijk (9:1-10)

Inleiding

‘De laatste vijand die tenietgedaan wordt, is de dood’ (1Kor.15:26)

‘En zoals het de mensen beschikt is, éénmaal te sterven en daarna het oordeel’ (Heb.9:27)

In onze maatschappij wordt meestal in bedekte termen over de dood gesproken. ‘Hij of zij is ingeslapen’, ‘Hij of zij is niet meer’ of ‘Hij of zij is heengegaan’. Van alle schijnbare problemen die de mens plagen is er één altijd het lastigst, interessants en belangrijkst geweest: het probleem van de dood. De moderne mens accepteert dat niet zo gemakkelijk meer zoals dat in vorige eeuwen het geval was, toen met het als iets onvermijdelijks zag. Vooruitgangsdiscipelen delen die defaitistische houding niet. Voor mannen en vrouwen van de wetenschap is de dood geen onvermijdelijk noodlot, maar een simpel technisch probleem. Ze ontwikkelen nieuwe medicamenten, revolutionaire behandelingen en kunstmatige organen die ons leven verlengen en wie weet op een dag ‘Magere Hein’ zelf zullen verslaan. We zullen zien…! Omdat we in voorgaande hoofdstukken het onderwerp van de dood als eerder onder de loep hebben genomen, laat ik hier een verslag uit de antieke wereld volgen.

Het oudste verslag dat het onderwerp van de dood behandeld is het Gilgamesj-epos uit het oude Soemerië van omstreeks 2100 v.Chr. De held van dit verhaal is de sterkste, meest capabele man ter wereld, koning Gilgamesj van Uruk, die eenieder kon verslaan. Op een dag stierf Enkidu, de beste vriend van Gilgamesj. Gilgamesj zat bij diens lichaam en observeerde het dagenlang tot hij een worm uit een van de neusgaten van zijn vriend zag komen. Op dat moment werd Gilgamesj bevangen door een gruwelijke angst en nam zich voor om nooit te sterven. Hij zou een manier vinden om de dood te verslaan. Vervolgens ondernam Gilgamesj een reis naar het einde van het heelal. Hij doodde leeuwen, vocht met schorpioenmannen en vond de weg naar de onderwereld. Daar verbrijzelde hij de stenen reuzen van Urshanabi en de veerman van de dodenrivier, en hij Utnapishtim, de laatste overlevende van de oervloed. Maar Gilgamesj bereikte zijn doel niet. Hij kwam met lege handen thuis, even sterfelijk als voorheen, maar met een nieuwe wijsheid. Toen de goden de mens schiepen, zo had Gilgamesj geleerd, bepaalde ze dat de dood zijn onvermijdelijk lot zou zijn, en de mens moest daarmee leren leven. Tot zover het verslag van Gilgamesj. We hebben allen dezelfde aardse bestemming: dood en graf! Maar we hebben niet allen dezelfde eeuwige bestemming! Jezus zegt: Wie in Mij geloofd heeft eeuwig leven! Dus, denk aan je sterfdag en bereid je voor om God te ontmoeten! (Amos 4:12).

Het leven is onvoorspelbaar (9:11-18)

‘Zeg dan niet bij uzelf: mijn kracht en de sterkte mijner hand heeft mij dit vermogen verworven.’ (Deut.8:17; 1Kor.4:7; Rom.9:16)

Als het leven onvoorspelbaar is en de dood onvermijdelijk, laten we dan van het leven genieten en maken wat ervan te maken valt. Maar dan moeten we wel bedenken dat onze capaciteiten echter geen garantie zijn tot succes (vs.11-12), noch onze gelegenheden die we krijgen (vs.13-18). De westerse mens gaat ervan uit dat hij alles in de hand heeft, van de wieg tot het graf. Maar zo simpel is het leven niet, dat hebben we gezien met de komst van het coronavirus. Onze capaciteiten, de wetenschap is geen garantie voor succes. Jakobus heeft ingezien dat de mens afhankelijk moet zijn van God. ‘Komaan dan u die zegt: Vandaag of morgen zullen wij naar die stad gaan en daar een jaar doorbrengen en handeldrijven en winst maken; u die niet weet wat er morgen zal gebeuren. Want hoe is uw leven? Want u bent een damp, die een korte tijd gezien wordt en daarna verdwijnt. In plaats dat u zegt: Als de Heer het wil en wij leven, zullen wij dit of dat doen. Nu roemt u echter in uw hoogmoedigheden; al zulk roemen is boos’ (Jak.4:13-16). Uit het: ‘Wij zullen dit of dat’, blijkt de trots van de mens; in plaats van te zeggen: ‘Als de Heer het wil, en wij leven!

Onze capaciteiten bieden geen garantie tot succes, maar de gelegenheden die we krijgen ook niet (vs.13-18). We zien dat hier geïllustreerd in die arme, wijze man die de belegerde stad had kunnen redden, door zijn wijsheid (9:15), maar men luisterde niet naar hem. Dat één zondaar veel goed kan bederven kunnen we onder andere opmerken in het leven van Adam (Rom.5:12); Achan (Joz.7); David (2Sam.24) en Absalom (2Sam.15vv.). Omdat de dood onvermijdelijk is en het leven onvoorspelbaar is het beste wat we kunnen doen, ons leven toevertrouwen aan God.

Pas op voor dwaasheid (10:1-20)

‘De onverstandigen krijgen dwaasheid als hun deel, maar de schranderen worden gekroond met kennis’ (Spr.14:18)

Dode vliegen doen de zalf stinken, en een weinig onverstand, of dwaasheid heeft meer invloed dan wijsheid en eer, dat hebben we in de verzen 13-18 gezien. Hoe komt het dat de ene persoon wijs is en de ander dwaas? Dat heeft te maken welke ‘weg’ hij neemt: de geest van de wijze richt zich naar rechts, die van de dwaas naar links. Wie links of rechts gaat zien we ook in het oordeel over de volken vermeld (Mat.25:33, 41). ‘Links’ komt van het woord sinister wat ongunstig betekent. Sinister, ontleend aan het Latijnse woord sinistra dat, afhankelijk van de context van de zin, zwart of links kan betekenen. In het Nederlands een uitdrukking voor ‘geheimzinnig en tegelijk bedreigend’. In de heraldiek is sinister de benaming voor links. Omdat de dwaas geen ‘wijsheid van boven’ kent, is hij altijd geneigd naar de verkeerde kant te gaan, links.

Dwaze heersers (1-7). Koningen en hooggeplaatsten hebben veel wijsheid nodig en het is dan ook niet voor iets dat Paulus vraagt om voorbede voor hen te doen (1Tim.2:1-3). Koning Salomo vroeg om wijsheid (1Kon.3:9-12). Het is niet alleen maar zaak om goed te doen, maar om te weten wat goed is, en daarvoor heb je wijsheid nodig. Een machthebber die geen wijsheid bezit, maakt verkeerde keuzes: de dwaas werd op de hoogste posten gesteld, aanzienlijken en rijken zaten in vernedering; slaven zag ik te paard en vorsten te voet gaan als slaven (10:6-7).

Dwaze werkers (8-11). Salomo geeft een aantal voorbeelden van hoe het niet moet! Men gaat aan de slag maar niet met wijsheid. Het voornaamste middel om te slagen in echter wijsheid (10:10). Dat geldt voor heel praktische zaken zoals in deze verzen worden vermeld, maar ook voor geestelijk werk; evangelisatie, in de verkondiging van het Woord of in herderlijk werk.  Jakobus geeft ons in zijn brief daarvan enige voorbeelden (1:16-27) en raadt ons aan om wijsheid te vragen als we daarin tekortschieten (Jak.1:5).

Dwaze sprekers (12-15). De tong is een vuur, een onberekenbaar kwaad, vol dodelijk venijn. Hoeveel kwaad is daardoor al aangericht in de loop van de tijd. Het is daarom goed Jakobus 3:1-13 er nog eens op na te lezen. Van de Heer Jezus lezen we ‘dat er woorden van genade uit zijn mond kwamen, geen oordeel!’ (Luk.4:22; Ps.45:3)

Dwaze vorsten of officieren (16-20). Je kunt een hoge positie hebben en veel macht, maar dat wil niet zeggen dat je als een volwassene handelt. Geestelijke volwassenheid bereik je niet door oud in jaren te worden of doordat je een hoge positie bezit, maar door gehoorzaamheid aan het Woord van God.’ In deze verzen vinden we vier verschillende gebreken vanwege tekort aan wijsheid en een overvloed aan dwaasheid: Toegeeflijkheid, onbekwaamheid, onverschilligheid en onbetrouwbaar.

_______________________________________________________________________________