'In hoofdzaken eenheid, in bijzaken verdraagzaamheid en in alles de liefde'
Wat buigt u zich neer, mijn ziel, en wat bent u onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem weer loven; Hij is de volkomen verlossing van mijn aangezicht en mijn God.
We dienen rekening te houden met het de realiteit dat we leven in een gebroken wereld, waarin niets perfect is. Dus mogen onze verwachtingen niet al te hoog gespannen zijn. De mens is van ‘nature’, misschien beter gezegd, ‘vanwege de zonde’ altijd geneigd tot het kwaad. ‘De HERE zag, dat de boosheid des mensen groot was op de aarde en al wat de overleggingen van zijn hart voortbrachten te allen tijde slechts boos was’ (Gen.6:5; 8:21). Dat was in de tijd van Noach zo en dat is het nu nog; de kranten staan er vol van en het nieuws via radio en TV hebben vaak maar één onderwerp: geweld en onrecht! Hoe ga je daar als mens mee om? Hoe ga je daar als gelovige mee om? We zijn wel in deze wereld, maar niet van deze wereld (Joh.17:14). Dat maakt het alles nog gecompliceerder want vanuit Gods Woord beschikken wij ook over geheel andere normen dan die in de wereld gehanteerd worden. We worden, als gelovigen, geacht gehoorzaam te zijn aan de overheid (Rom.13:1), maar hoe ver moet je daarin gaan? Wanneer moet je meer gehoorzaamheid geven aan God dan aan de overheid (Hand.5:29)? Hoe gaan de mens om met recht en gerechtigheid in de rechtszaal, de arbeidsmarkt, in het dagelijks leven, aan de hoven van koninklijke hoofden en tenslotte, maar niet minder belangrijk, in de kerken?
Vier verschijnselen die we in onze maatschappij tegenkomen. Het laatste is uiteraard alleen van toepassing voor de samenkomsten van de gelovigen.
In de rechtszaal (Pred.3:16-17; 4:1-3)
‘Tranen der onderdrukten, en zij hadden geen trooster; maar aan de zijde hunner onderdrukkers was macht’ (Pred.4:1)
Onrecht op de plaats des rechts! (3:16). Zoals bekend is de overheid door God ingesteld (Rom.13:1; 1Tim.2:1), maar wat als die overheid zelf corrupt wordt? Het is bekend dat het volk Israël over een adequaat juridisch systeem beschikte, gebaseerd op Goddelijke beginselen (Ex.18:13-27; Deut.17:19). Maar opdat deze beginselen en het juridisch systeem goed zouden worden toegepast werden door hen die daarmee belast waren, werden ze opgeroepen die regels eerlijk toe te passen: ‘Gij zult bij het rechtspreken geen onrecht doen; gij zult de arme niet begunstigen en de aanzienlijke niet voortrekken: op rechtvaardige wijze zult gij uw naaste berechten’ (Lev.19:15; Deut.1:17). Daartoe worden ze opgeroepen bijvoorbeeld in Psalm 90 ‘God staat in de vergadering der goden, Hij houdt gericht te midden der goden. Hoelang zult gij onrechtvaardig richten, en de goddelozen gunst bewijzen? Richt de geringe en de wees, doet recht de ellendige en de behoeftige, bevrijdt de geringe en de arme, redt hem uit der goddelozen hand’ (Ps.90:1-4; Jes.56:1, 59:1vv.; Amos 1-2). Salomo was wijs en onpartijdig in zijn rechtspraak (1Kon.3:16-28), maar kon dat uiteraard niet garanderen voor iedereen betrokken bij de rechtspraak. ‘Zo priester, zo volk’ luidde het in Hosea 4:4. ‘Indien openbaring ontbreekt, verwildert het volk, maar heil hem die de wet bewaart’ (Spr.29:18). Dat gevolgen bij misbruik van het recht niet kunnen uitblijven is evident, Prediker noemt er drie: (1) Uitbuiting. ‘Voorts aanschouwde ik onder de zon de plaats des rechts: daar heerste het onrecht; en de plaats der gerechtigheid: daar heerste het onrecht. Ik zeide bij mijzelf: Over de rechtvaardige en de onrechtvaardige zal God gericht oefenen, want er is voor elke zaak en voor elk werk een bestemde tijd’ (3:16-17). (2) Verdriet. ‘Daarna keek ik naar alle verdrukking en verdriet op aarde, ik zag de tranen van de onderdrukten, er was niemand die hen hielp’ (4:1) (3) Wantrouwen t.o.v. hen die macht hebben. Hun onderdrukkers gebruikten veel geweld, maar er was niemand die de onderdrukten hielp‘ (4:1).
Op de arbeidsmarkt (Pred.4:4-8)
‘Wat u ook doet, doet het van harte, als voor de Heer en niet voor mensen’ (Kol.3:23)
Adam en Eva hadden de taak gekregen om de hof van Eden te bewerken en te bewaren (Gen.2:15), door te werken konden ze hun creativiteit uiten en zichzelf ontplooien. Dat gold ook voor ná de zondeval, maar toen was het met veel moeite, ‘al zwoegende’ en ‘in het zweet uws aanschijns’. Maar werken dient er ook voor dat we onszelf en onze gezinnen kunnen onderhouden. ‘Als iemand niet wil werken, zal hij ook niet eten’. Let op de woordjes ‘niet wil’ er staat niet ‘niet kan’! Er waren er in de gemeente sommigen die ongeregeld wandelden door niet te werken en Paulus beveelt hen om rustig werkend hun eigen brood te eten. (2Thes.3:10-12). In de voor ons liggende verzen kunnen we vier verschillende ‘arbeiders’ ontdekken en we beginnen met de ijverige werker van vers 4. Want ijverig was hij en bekwaam, maar zijn motivatie deugde niet, hij wilde ander aftroeven! Als dat het motief is met wat je doet dan is het werk niet meer een lust maar een last en is het ijdelheid en najagen van wind! De tweede persoon (vs.5) op de arbeidsmarkt is het tegenovergestelde van de eerste, hij is namelijk een luiaard, die met zijn armen over elkaar afwacht op de dingen die komen. We weten uit het boek Spreuken dat Salomo niet veel op had met luiaards en de gevolgen die daarmee gepaard gingen armoede. ‘Ik ging langs de akker van een luiaard en langs de wijngaard van een verstandeloos mens, en zie, hij was geheel begroeid met distels, met onkruid bedekt, zijn stenen muur was neergehaald. Toen ik dit aanschouwde, nam ik het ter harte, toen ik het zag, trok ik een les daaruit: nog even slapen, nog even sluimeren, nog even liggen met gevouwen handen, daar komt uw armoede aangelopen en uw gebrek als een gewapend man’ (Spr.24:30-34; 18:9). De volgende (vs.6) is een arbeider die zijn leven en werk in balans heeft. Dat is tegenwoordig een zeldzaamheid, de mensen jagen en zijn zo druk dat ze geen rust meer kunnen vinden, het gevolg is depressiviteit en ontevredenheid. ‘Laat uw wandel zonder geldzucht zijn en weest tevreden met wat u hebt’ (Heb.13:5; 1Tim.6:6). Tenslotte besteden we nog aandacht aan de alleenstaande, of de zelfstandige, maar workaholic! (vs.7-8). Hij zwoegt, wordt rijk en ontzegd zich van alles om nog meer te krijgen, maar vraagt zich dan af voor wie doe ik dat eigenlijk? Ok dat is ijdelheid en een kwaad ding!
In het dagelijks leven. (Pred.4:9-12)
‘Maar de leden voor elkaar gelijke zorg dragen’ (1Kor.12:25)
‘Een goede buur is beter dan een verre vriend’, in de maatschappij hebben we elkaar als mens nodig, we noemen dat een samenleving en of dat nu op micro- of macroniveau is maakt niet uit. In onze westerse cultuur hebben we elkaar steeds minder nodig en viert het individualisme hoogtij. In landen waar men, door armoede of andere omstandigheden, op elkaar aangewezen is ziet men meer, wat wij zouden aanduiden als een ‘wij-cultuur’. In het dagelijkse leven ervaren we allen toch dat ‘twee beter is dan één’. Hoe makkelijk is het niet wanneer je ergens mee bezig, bijvoorbeeld je huis of tuin opknappen, dat er een ‘helpende hand’ aanwezig is; even iets vasthouden of aanreiken kan al belangrijk zijn (vs.8). We hebben elkaar nodig in onze (levens-) wandel. Want gedurende die wandel kun je struikelen en vallen, en wie richt je weer op als je alleen bent? (vs.10). Wanneer iemand een put openlaat of wanneer iemand een put graaft en die niet afdekt, en een rund of ezel valt daarin, of een mens… (Ex.21:33). Maar ook geestelijk kun je vallen en is hulp gewenst (Gal.6:1-2). We hebben elkaar nodig bij koude, hoe zou je anders warm worden als je alleen bent (vs.11). En we hebben elkaar nodig in tijd van nood (vs.12). Hoe gevaarlijk is het niet om bij bergwandelingen alleen te gaan. Uit al die voorbeelden blijkt duidelijk dat we geen ‘eilandjes’ zijn maar dat we elkaar nodig hebben. ‘Het is niet goed dat de mens alleen zij’ (Gen.2:18) hoeven we niet uitsluitend toe te passen op het huwelijk, maar geldt ook voor de samenleving in haar geheel. Het is opvallend en niet voor niets hoe vaak we in het NT, het woordje ‘elkaar’ tegenkomen!
In het paleis. (Pred.4:13-16)
‘Toen dan de mensen het teken hadden gezien dat Jezus had gedaan… wilden ze Hem koning maken’ (Joh.6:14)
‘Geprezen zij de naam Gods van eeuwigheid tot eeuwigheid, want Hem behoort de wijsheid en de kracht! Hij toch verandert tijden en stonden, Hij zet koningen af en stelt koningen aan’ (Dan.2:21). En nog: Door mij regeren de koningen en verordenen de machthebbers recht. Door mij heersen de vorsten en de edelen, al de rechters der aarde’ (Spr.8:15). Rijken komen op en gaan weer ten onder, maar dat gebeuren staat onder controle van God. Hij regeert en heeft een plan en een doel op het oog, namelijk dat alle knie zich eenmaal zal buigen voor de Heer Jezus dé Koning der koningen en Heer der heren! Intussen zien we in deze wereld wat ook al het geval was in de dagen van Salomo. Een oude dwaze koning die zich niet laat gezeggen en een arme jongeling die ambities heeft. Die oude koning is mogelijk ook eens arm en ambitieus geweest maar dat is geen garantie voor blijvend succes, zoals blijkt. Hij nam de waarschuwingen niet ter harte en ging zijn eigen weg en kwam ten val (vgl. 2Kron.35:22; Jer.44:15-vv.). ‘Houd maar op, mijn zoon, naar vermaning te luisteren als gij toch afwijkt van verstandige woorden’ (Spr.9:27). Wie niet horen, moet voelen! De arme jongeling had een verkiezingsactie opgestart en dat met resultaat, want er was geen einde aan al het volk waar hij het hoofd van was. Maar in latere dagen minderde dat enthousiasme en herhaalde de geschiedenis zich. Vertrouw niet op mensen, want de ene keer schreven ze ‘halleluja’, om dat op te volgen door ‘Kruisig Hem!’ (Mat.21:9; Luk.23:21). Dus is ook dat ijdelheid en najagen van wind!
In de Kerk. (Pred.4:17-5:1-6)
‘Ziet, hoe goed en hoe liefelijk is het, als broeders ook tezamen wonen’ (Ps.133 :1)
Gelet op de context reken ik de eerste zes verzen van hoofdstuk 5 bij het voorgaande hoofdstuk.
Het thema van dit gedeelte is ‘Het leven is niet eerlijk’ en dat kan ook het geval zijn in Gods huis, toen de tempel, nu de Gemeente of kerk zoals u wilt. Het is fijn en een voorrecht als broeders en zusters (gelovigen) samen komen om God te prijzen voor zijn weldaden (Ps.116:12v.) maar ook daar is er mogelijk onrecht, en worden er misschien verkeerde beslissingen genomen, dat zou niet mogen vandaar de oproep van Prediker om behoedzaam te zijn als je naar het huis van God gaat. Behoedzaam in het brengen van offers, gebeden en geloften. (1) Mattheüs adviseert ons als volgt: ‘Als u dan uw gave op het altaar offert en u zich daar herinnert dat uw broeder iets tegen u heeft, laat uw gave daar bij het altaar achter en ga heen, verzoen u eerst met uw broeder en kom dan terug en offer uw gave’ (Mat.5:23). En wat het gebed betreft, wat worden er vaak gebeden uitgesproken voor Gods aangezicht die volstrekt niet in overeenstemming zijn met het onderwijs van de Schrift. Soms bidden we verkeerd vanuit onze hartstochten. Jakobus zegt daarover: ‘U hebt niet, omdat u verkeerd bidt. U bidt en ontvangt niet, omdat u verkeerd bidt, om het in uw hartstochten te verkwisten’ (Jak.4:3). We weten soms niet wat we vragen, zoals de moeder van de zonen van Zebedeüs, die de Heer Jezus vroeg: Zeg, dat deze twee zonen van mij mogen zitten, één aan uw rechter- en één aan uw linkerhand in uw koninkrijk’ (Luk.20:21). Daarom zou ons eerste gebed eigenlijk moeten zijn: ‘Heer, leer ons bidden’ (Luk.11:1). Petrus zwakte lag daarin dat hij soms ondoordachte uitspraken deed, zoals bijvoorbeeld: ‘Al zullen allen over U ten val komen, Ik zal nooit ten val komen’ en ‘Ook al moest ik met U sterven, Ik zal u geenszins verloochenen’. We zullen deze voorbeelden maar ter harte nemen en voorzichtig zijn met onze tong om ondoordachte beloften te doen, want wat we beloven moeten we inlossen (Ps.15:4).