Nieuw Testament – Raak Mij niet aan – Johannes 20:16-18 – Nummer 34

9 augustus, 2023

Rubrieken: Vraag en Antwoord

Vraag en Antwoord

‘Raak Mij niet aan’ (Joh.20:16-18)

Nummer 34

‘Jezus zei tot haar: Maria! Zij keerde zich om en zei tot Hem in het Hebreeuws: Rabboeni – dat wil zeggen: Meester! Jezus zei tot haar: Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opgevaren naar mijn Vader; maar ga heen naar mijn broeders en zeg hun: Ik vaar op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God’

Eerste antwoord

De woorden: ‘Raak mij niet aan want ik ben nog niet opgevaren naar mijn Vader’ (Joh.20:17) lijken in tegenspraak te zijn met de ontmoeting die Thomas had met de Heer Jezus die wel toestemming kreeg om de Hem aan te raken (zie vs.27).

De Heer bedoelde met zijn woorden aan Maria niet te zeggen: ‘Maria, je mag me nu nog niet aanraken, want Ik ben nog niet opgevaren en teruggekomen… dat had er dan wel bij mogen staan, maar als ik teruggekomen ben dan mag het wel.’ Het zou toch op zichzelf genomen al erg vreemd zijn, dat Maria het lichaam waarmee de Heer Jezus op aarde geleefd had, niet mocht aanraken, maar wel zijn verheerlijkt lichaam dat Hij in de hemel ontvangen zou hebben. De zaak is eenvoudig deze, dat Maria meende de Heer weer in dezelfde zin bij zich te hebben als vroeger. Ze besefte niet wat het inhield dat Hij was opgestaan en dat er voortaan een andere verhouding met de Heer zou bestaan. Een verhouding waarvan 2Korinthiërs 5:16 zegt: ‘En als we ook Christus naar het vlees gekend hebben, dan kennen wij Hem toch nu niet meer zo.’

De Heer wil in feite dit zeggen: ‘Raak mij niet aan, Maria, hoewel je dat kunt en je me bij je hebt, omdat ik nog niet opgevaren ben naar mijn Vader. Ik ben hier nog wel, maar mijn plaats is bij mijn Vader. Ik ben niet bij je en blijf niet bij je zoals vroeger.’ De Heer verbood haar dat niet omdat zijn lichaam te heilig zou zijn, maar omdat Maria moest leren, dat Hij voortaan op een nieuwe wijze met de zijnen zou verbonden zijn.

Nu blijft natuurlijk nog de vraag, waarom volgens Mattheüs 28:9 de vrouwen de Heer wel mochten aanraken en Thomas dat volgens Johannes 20: 27 ook mocht. De oplossing voor deze schijnbare tegenstrijdigheid is eenvoudig deze: het gaat niet om het aanraken zelf, maar om het motief en de achtergrond van het aanraken. Thomas zou juist door aanraking overtuigd kunnen worden dat Hij die levend voor hem stond werkelijk dezelfde Jezus was die stierf aan het kruis. En de vrouwen vielen alleen maar aan zijn voeten neer om Hem te huldigen als de Opgestane. Bij Maria Magdalena was het een andere zaak. Zij had gezegd: ‘Ik zal Hem wegnemen.’ Zij wilde de Heer bij zich houden. Daarom antwoordde Hij haar met de woorden: ‘Raak Mij niet aan’, die meer betekenen dan een simpel verbod tot aanraking. De bedoeling is eigenlijk: ‘Houd Mij niet tegen’. Zo kan het trouwens vertaald worden. Zie de NBG-vertaling: ‘Houd Mij niet vast’. Hetzelfde Griekse woord dat hier gebruikt wordt, vinden we elders vertaald door ‘vat hebben op’ (1Joh.5:18). In Johannes zien we de christelijke positie: wij zijn geestelijk verbonden met de verheerlijkte Heer. Dat moest Maria leren inzien, zij moest de Heer niet bij zich willen houden zoals vroeger, want Hij zou opvaren naar de Vader. In Mattheüs, waar we profetisch de lichamelijke tegenwoordigheid van de Heer in het koninkrijk zien, mochten de vrouwen zijn voeten wel grijpen.

Tweede antwoord

De woorden van Jezus in Johannes 20:17 zijn dikwijls verkeerd begrepen. De Statenvertaling zegt: ‘Raak Mij niet aan’ (Joh.20:17). Jezus zei echter niet dat Hij niet mocht aangeraakt worden, alsof er iets vreselijks zou gebeuren wanneer Maria Hem zou aanraken met zelfs maar één vinger. Wat Jezus in feite zei wordt beter vertaald in de Herziene Statenvertaling door: ‘Houd Mij niet vast’ [= aanhoudend vasthouden]. Blijkbaar was Maria zo vervuld met vreugde dat zij de Heer vastgreep, misschien aan de voeten (vgl. Mat.28:9). Jezus maakte haar duidelijk ‘Houd Mij niet vast, want Ik ben nog niet opgevaren naar Mijn Vader’ (Joh.20:17). Jezus was in feite nog steeds in het proces van ‘overgaan naar de Vader’ (Joh.13:1). Voordat Hij zou terugkeren naar de hemel verscheen Hij echter aan bepaalde mensen als bewijs van Zijn opstanding, en Maria was een van dezen. Maria kan gedacht hebben: ‘Jezus is hier! Hij leeft! Alles is nu OK want de Heer is hier lichamelijk aanwezig!’ Maar betekent dit dan dat wanneer Hij weg is van de aarde alles niet OK is? Eerder had Jezus de discipelen geleerd dat het noodzakelijk was voor Hem om terug te keren naar de Vader (Joh.16:7). De verhouding van een gelovige tot de Heer hangt niet af van Zijn lichamelijke aanwezigheid, en Maria moest dit begrijpen. Liet de Heer mensen toe Zijn lichaam aan te raken of vast te grijpen? Jazeker, zie Mattheüs 28:9, Johannes 20:27 en Lukas 24:39. Vandaag echter is dat niet meer mogelijk. Jezus is vandaag in de hemel (Ef.1:20-21). Gelovigen kunnen Hem vandaag niet aanraken en zelfs niet zien, maar ze kunnen Hem liefhebben en zich verheugen ‘met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde’ (1Petr.1:8). De Heer heeft beloofd dat Hij met de gelovigen zou zijn alhoewel Hij niet meer in het lichaam bij hen zou zijn (Mat.28:20; Mark.16:20). Vandaag kunnen wij Jezus niet meer aanraken of vastgrijpen zoals Maria deed, maar we kunnen wel Zijn getrouwe en ware Woord vastgrijpen en geloven, ‘want wij wandelen door geloof, niet door aanschouwing’ (2Kor.5:7). Volgens Johannes 20:17 (‘Houd Mij niet vast’) en 20:18, werd de opstanding van Christus bevestigd aan Maria door drie van haar zintuigen: zij zag Hem, hoorde Hem, raakte Hem aan! Zij ging onmiddellijk naar de andere discipelen het goede nieuws vertellen (Joh.20:17)

_______________________________________________________________________________