Gelijkenissen – Rijke man, arme Lazarus – Lukas 16

28 juli, 2023

Rubrieken: Gelijkenissen

Bijbelboeken: Lukas

Gelijkenissen

Gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus

Lukas 16:19-31

Voorwoord

We moeten voorzichtig zijn te zeggen dat bovenvermeld Bijbelgedeelte een gelijkenis is. Ik geloof dat het ook een werkelijke gebeurtenis geweest kan zijn. Wanneer de Heer Jezus een gelijkenis gebruikt om een geestelijke waarheid te verduidelijken, lezen we vaak: ‘Hij nu sprak tot hen deze gelijkenis en zei…’ of soortgelijke woorden. (Luk.15:3 Mat.13:18 e.a.). Ook in de gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester (Luk.16:1vv.) ontbreken deze woorden. Het is waar dat in een gelijkenis nooit namen worden vermeld, wat hier wel het geval is. Maar ik plaats het Schriftgedeelte toch maar bij de gelijkenissen.

In hoofdstuk 16 ligt de nadruk op geld, het verspillen ervan, de zucht ernaar en het misbruik dat ervan gemaakt kan worden. Maar ook in het voorgaande hoofdstuk 15, in de gelijkenis van de verloren zoon, gaat het ook over geld (Luk.15:11-32). In de gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester wordt de aandacht gevestigd op een rentmeester die de bezittingen van zijn meester niet goed beheerd (vs.1-13), in het daaropvolgende gedeelte (vs.13-17) gaat het over de zucht naar geld zoals de farizeeën geldzuchtig waren en in de gelijkenis die volgt, de rijke man en de arme Lazarus gaat het over het misbruik maken van geld. De les van de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus is dat geld tot doel dient te hebben om het op een juiste manier een plaats in het leven geven.

Inleiding

Lukas zegt niet dat dit gedeelte of het gedeelte van de rentmeester een gelijkenis was; het kan wel zijn dat het onlangs gebeurd was. De rijke man gebruikte zijn rijkdom alleen voor zijn eigen genoegen om zijn luxueuze leefstijl in stand te houden. Hij gebruikte het niet om de nood van de armen te lenigen, zelfs niet de bedelende Lazarus die aan zijn voordeur lag. Lazarus gaf later wel gehoor aan de rijke man (vs.27-28) maar vertrouwend in zijn valse zekerheid, bekeerde de rijke man zich niet. Voor hem leek de dood ver weg. Toen de dood kwam, veranderde alles: de rijke was arm en in een plaats van pijn, en de arme man was rijk en in het paradijs. Let er wel op dat geloof het verschil uitmaakte. De rijke man ging niet naar een plaats van pijniging (Hades = het dodenrijk) vanwege zijn rijkdom, evenals de bedelaar niet naar het paradijs ging omdat hij arm was. De bedelaar was een gelovige, en de rijke man een ongelovige. Het was niet slechts dat de rollen waren omgekeerd, maar ze waren ook definitief en konden niet meer veranderd worden. Het is aangrijpend te lezen dat mensen in het dodenrijk vragen dat er iemand naar hun familie gaat om ze te waarschuwen! Mensen kunnen niet gedwongen of bang gemaakt worden om op Christus te vertrouwen: ze moeten overtuigd worden van hun zondigheid en van de noodzaak om een Verlosser te aanvaarden. (Vs.31; 2Kor.5:11; Hand.18:4).

De rijke man en de arme Lazarus

We lezen: ‘Nu was er een rijk mens, en hij ging gekleed in purper en fijn linnen en vierde elke dag schitterend feest. Nu lag er ook een arme, genaamd Lazarus, aan zijn voorpoort, vol zweren, begerig zich te verzadigen met wat van de tafel van de rijke viel; zelfs de honden kwamen zijn zweren likken. Het gebeurde nu dat de arme stierf en door de engelen werd gedragen in de schoot van Abraham. De rijke nu stierf ook en werd begraven. En toen hij in de hades zijn ogen opsloeg, terwijl hij in pijnen verkeerde, zag hij Abraham uit de verte, en Lazarus in zijn schoot. En hij riep de woorden: Vader Abraham, erbarm u over mij en zend Lazarus, om de top van zijn vinger in water te dopen en mijn tong te verkoelen, want ik lijd smart in deze vlam. Abraham echter zei: Kind, bedenk dat u het goede hebt ontvangen in uw leven, en Lazarus het kwade; en nu wordt hij hier vertroost, maar u lijdt smart. En bij dat alles is er tussen ons en u een grote kloof gevestigd, zodat zij die van hier naar u willen overgaan, niet kunnen, en zij vandaar niet naar ons kunnen overkomen. Hij echter zei: Ik bid u dan, vader, dat u hem zendt naar het huis van mijn vader, want ik heb vijf broers, opdat hij ernstig tot hen kan getuigen, zodat ook zij niet komen in deze plaats van pijn. Abraham echter zei: Zij hebben Mozes en de profeten; laten zij naar hen luisteren. Hij echter zei: Nee, vader Abraham, maar als iemand van de doden naar hen toe gaat, zullen zij zich bekeren. Hij echter zei tot hem: Als zij naar Mozes en de profeten niet luisteren, zullen zij ook, al stond iemand uit de doden op, zich niet laten overtuigen.’ Tot zover de gelijkenis.

Rijken en Armen

‘Rijken en armen ontmoeten elkander; hun aller Maker is de Here’ (Spr.22:2). Hier in dit leven is er een groot verschil tussen de mensen, maar de dood, die we allemaal zullen ondergaan, maakt ons allemaal gelijk. Waarom de een rijk is en de ander arm blijft een mysterie, maar wat we wel zeker weten is dat we allen stervelingen zijn, op weg naar… ja, waar zijn u en ik eigenlijk naar op weg? De eindbestemming van elk mens heeft niets te maken met rijkdom of armoede, dat wordt in deze gelijkenis wel duidelijk. ’Waarom zou ik vrezen in de dagen des kwaads, als de ongerechtigheid van mijn belagers mij omringt; Van hen, die op hun vermogen vertrouwen, en op hun grote rijkdommen zich beroemen? Niemand kan ooit een broeder loskopen, noch Gode zijn losprijs betalen. Te hoog immers is de prijs voor hun leven, en voor altoos ontoereikend. Dat hij voor immer zou voortleven, de groeve niet zou zien’ (Ps.49:6-9). De dood vindt plaats wanneer de ziel of geest het lichaam verlaat (Jak.2:26; Pred.12:7). Maar de dood is niet het einde, dat is de tweede, eeuwige, dood (Op.20:14). Voor een gelovige betekent de dood ‘bij de Heer’ te zijn (2Kor.5:1-8; Fil.1:21). Voor de ongelovige betekent de dood ‘het eeuwig verderf, verwijderd te worden van het aangezicht van de Heer en van de heerlijkheid van zijn sterkte’ (2Thes.1:9).

Het hiernamaals

De gelijkenis leert ons ook dat er na de dood verandering meer mogelijk is. In de gelijkenis wordt in veel vertalingen het woordje ‘hel’ gebruikt in vers 23, maar eigenlijk staat er ‘hades’. Hades is net als ‘sjeool’ in het Oude testament, een zeer vage aanduiding voor de verblijfplaats van de geesten der doden wel te onderscheiden van de ‘hel’ (gehenna), de plaats van het uiteindelijke en eeuwige oordeel (vgl. Mat.10:28; 25:41). We zien in deze gelijkenis dat (1) de hades of dodenrijk uit twee afdelingen bestaat, het paradijs, metaforisch genoemd ‘de schoot van Abraham’ en (2) een plaats van oordeel en daartussen is een ‘grote kloof’ gevestigd, zodat zij die van hier naar u willen overgaan niet kunnen, en zij vandaar naar niet naar ons kunnen overkomen’ (16:26). Het is ook geen vagevuur zoals dat in de RK-kerk geleerd wordt. In de katholieke traditie is het vagevuur, ook wel purgatorium of louteringsberg genoemd, een toestand waarin de zielen van personen die gestorven zijn in vriendschap met God, zonder dat ze volledig zuiver waren, gereinigd worden. Het is een tussentoestand waarin de zielen bestaan totdat ze de hemel kunnen binnengaan. De gelijkenis leert ons ook niets zoals de ‘zielenslaap’ een onbewust voortbestaan. Zielenslaap is een leer in het christendom dat de doden niet naar de hemel gaan maar in het stof slapen, tot de dag des oordeels en de opstanding van de doden. Maar onze gelijkenis leert het tegenovergestelde, namelijk dat er wel degelijk bewustzijn is.

Besef

Verder leert deze gelijkenis ons ook dat er besef is van waar men verblijft, maar ook een herinnering aan het voormalig aards bestaan. Toen hij stierf en in de hades zijn ogen opsloeg, terwijl hij in pijnen verkeerde, zag hij Abraham uit de verte, en Lazarus in zijn schoot. Hij leed smart in deze vlam en deed een beroep om hulp, maar hij kreeg geen ander antwoord dan alleen de mededeling ‘dat hij het goede (al) had ontvangen in zijn leven’. Het volgende dat de rijke man deed, hij was nog niet uitgepraat, zei tot Abraham: ‘Maar als iemand van de doden naar hen toe gaat zullen zij zich bekeren! Maar zelfs zo’n wonder zou hen niet kunnen helpen; zij zouden zich niet laten overtuigen! De inspanning van de rijke in de hades om zijn broers te waarschuwen, geeft wel aan dat hij zich terdege bewust was van zijn ellende. Het is nog maar het begin, want het uiteindelijk oordeel zal leiden tot het werpen in de hel, de poel van vuur. De Heer Jezus zeg daar onder meer over dat dat een ‘plaats’ is ‘waar hun worm niet sterft en het vuur niet uitgeblust wordt’ (Mark.9:44).

Hoe is dat te rijmen met een God van liefde, vraagt u zich mogelijk af. Zo’n vraag laat ons zien dat de vraagsteller weinig of geen idee heeft van wie God is en van de zondigheid van de mens. God is niet alleen maar een God van liefde (1Joh.4:8,16; Ef.2:4), maar ook een heilige God, die te rein van ogen is om het kwaad te zien en het onrecht te aanschouwen (Hab.1:13). ‘God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis’ (1Joh.1:5). Daar tegenover staat de in zonde gevallen mens (Rom.3:10vv.), die daardoor gescheiden is van God. De profeet Jesaja zegt het zo: ‘Het zijn uw ongerechtigheden, die scheiding brengen tussen u en uw God, en uw zonden doen zijn aangezicht voor u verborgen zijn, zodat Hij niet hoort. Want onze overtredingen zijn talrijk voor U en onze zonden getuigen tegen ons.’ (Jes.59:2,12). Maar God is liefde en wil niet dat er ook maar iemand verloren gaat en die liefde van God is ten opzichte van ons geopenbaard doordat Hij zijn eniggeboren Zoon in de wereld heeft gezonden, opdat wij zouden leven door Hem’ (1Joh.4:9). Vandaar de oproep aan de mens om zich te bekeren tot God en Jezus Christus in zijn leven te aanvaarden als Middelaar tussen de mens en God. God is niet in oorlog met de mens, maar de mens is in oorlog met God, vandaar de oproep: ‘Laat u met God verzoenen’ (2Kor.5:21). Het evangelie van de genade van God is nu al zo’n tweeduizend jaar lang verkondigd en nog is het tijd voor de mens om te beslissen. God zendt geen mensen zomaar naar de hel, maar als de mens weigert zich te bekeren dan veroordeelt hij zijn zichzelf.

Geloof in Gods Woord nodig

‘Als zij naar Mozes en de profeten niet luisteren, zullen zij, ook al stond iemand uit de doden op, zich niet laten overtuigen’ (Luk.16:31; vgl. Joh.5:47). Hieruit kunnen we concluderen dat de Heer Jezus slechts een beperkte waarde hechtte aan wonderen en tekenen. Veel meer ligt ook in het Nieuwe Testament de nadruk op het Woord van God als middel om tot geloof te komen. In Joh.10:41 lezen we: ‘Johannes (de Doper) deed wel geen enkel teken, maar alles wat Johannes van Hem zei, was waar. En velen geloofden daar in Hem’. Wonderen en tekenen zijn door God gegeven ter ondersteuning van de prediking van het evangelie, speciaal in die tijden waarin de christenen nog niet beschikten over de bijbel zoals wij die nu kennen. Daarom dat de schrijver van de brief aan de Hebreeën zegt: ‘Dat God bovendien meegetuigde zowel door tekenen als wonderen en allerlei krachten en uitdelingen van de Heilige Geest naar zijn wil’ (Heb.2:4; vgl. Rom.15:19). Wonderen en/of tekenen kunnen een aanzet geven tot een levendmakend geloof in de Heer Jezus, maar dat geloof komt door het Woord van God. ‘Hoe zullen zij horen indien niemand predikt’ (Rom.10:14) en ‘u die wedergeboren bent, niet uit vergankelijk maar uit onvergankelijk zaad, door Gods levend en blijvend woord’ (1Pet.1:23). Wonderen, tekenen en krachten hadden dus een ondersteunende en tijdelijke functie bij de verkondiging van het Evangelie.

__________________________________________________________________________________________________________________________