“Ik ben de goede herder; de goede herder legt zijn leven af voor de schapen.” (Joh.10:11)
Voorwoord
De gebeurtenissen beschreven in de eerste helft van dit hoofdstuk (Vs.1-21) vonden plaats onmiddellijk nadat de blindgeborene uit de tempel werd verbannen (9:34), terwijl het onderwijs in de laatste helft (Vs.22-42) ongeveer drie maanden later plaats vonden. Het hele hoofdstuk is met elkaar verweven door de symbolen van de herder en zijn kudde.
De blindgeborene die genezen was door de Heer Jezus en van die genezing voor de tweede keer getuigenis gaf aan de Farizeeën, werd door hen uit de synagoge verbannen: “Zij antwoordden en zeiden tegen hem: U bent geheel in zonden geboren, en onderwijst u ons? En zij wierpen hem de synagoge uit.” (Joh.9:34) Uit de synagoge maar in de armen van de Heer Jezus! Uit de invloed van een vijandig systeem gebracht aan de liefdevolle zorg van Jezus!
Inleiding (10:1-6)
De eerste zes verzen zijn een beeld van de relatie tussen de, herder en zijn schapen. Vers 6 spreekt van een gelijkenis, maar we kunnen beter spreken van een beeldspraak. De Heer Jezus wil eigenlijk duidelijk maken hoe de herder en de kudde met elkaar omgaan. Later in dit hoofdstuk maakt Hij een meer directe toepassing.
Een schaapskooi in het Midden-Oosten was heel eenvoudig: een stenen muur die het omringde, misschien en paar meter hoog en een opening die diende als deur. De herders in het dorp brachten tegen de avond hun kudden in de kooi en lieten iemand achter om ze in de nacht te bewaken. ’s Ochtends riep elke herder zijn eigen schapen, die de stem van de herder kenden en kwamen uit de kooi. De wachter, een van de herders, sliep in de opening van de muur van de kooi werd eigenlijk de ‘deur’’. Niets of niemand kon naar binnen of buiten zonder medeweten van de herder.
De Heer Jezus maakte duidelijk dat de ware herder door de deur komt (Vs.1), zijn schapen bij hun naam roept, en ze volgen hem omdat ze zijn stem kennen (Vs.3-5). Valse herders en vreemden, die dieven en rovers waren, trachten de kooi binnen te dringen, maar de schapen kenden en volgden ze niet.
Drie deuren
Jezus Christus is de deur, en daarom leidt Hij de kudde ‘in en uit’. De blinde man in hoofdstuk 9 was ‘buitengeworpen’ door de valse herders omdat Hij in Christus geloofde, maar hij werd de kudde van Christus binnengeleid. Er wordt van drie deuren gesproken in dit hoofdstuk:
(1) ‘De deur die in de schaapskooi leidt’ (vs.1)
De schaapskooi is hier niet de hemel maar het volk Israël (zie Ps.100). Christus kwam tot Israël door de weg die de Schrift aangaf; de deurwachter (Johannes de doper) opende de deur voor Hem.
(2) ‘De deur van de schapen’ (vs.7)
Dit is de deur die de mensen uit hun huidig verblijf leidt; hier het Judaïsme. Christus opende de weg voor de menigte om het oude religieuze systeem te verlaten om een nieuw leven te vinden.
(3) ‘De deur tot behoudenis’ (vs.9)
De schapen die deze deur nemen gaan in en uit, wat van vrijheid spreekt; ze hebben eeuwig leven; ze genieten van de rijkdommen van Gods Woord. Satan, door middel van de valse leiders (dieven en rovers), wilden stelen, doden en de schapen vernietigen; maar Christus geeft leven in overvloed en zorgt voor de schapen.
De herder
Er is een tegenstelling tussen de farizeeën (de huurlingen) die geen bekommernis voor de schapen hadden (zie hoofdstuk 9), en Jezus Christus, de Goede Herder. De huurlingen vluchten en zorgden voor hun eigen veiligheid als de vijand zou komen: maar Christus gaf zijn leven voor de schapen (Hand.20:29). Christus als de Goede Herder gaf zijn leven op het kruis (Ps.22); als de Grote Herder draagt Hij zorg voor de schapen (Heb.13:20 en Ps.23); en als de Overste Herder komt Hij spoedig terug in heerlijkheid voor zijn schapen (Ps.24 en 1Petr.5:4). In vers 18 spreekt Hij van beide zaken, zijn dood en opstanding.
De kudde
De ‘andere schapen’ zijn de heidenen, die niet van de joodse kudde deel uitmaakten. Jezus moest ze erbij brengen, en Hij doet dat door zijn stem, zijn Woord. Dat zien we in de praktijk in Handelingen 10 als Petrus naar de heidenen gaat en het Woord predikt; zij geloofden en werden behouden. Verse 16 kan als volgt gelezen worden: ‘En er zal één kudde zijn (de Gemeente) en één Herder (Christus).’ De Gemeente bestaat gelovigen uit de Joden en de heidenen, en er is één lichaam, één kudde, één gemeenschappelijk leven (Zie Ef.2:11-22; 3:1-13; 4:1-5).
Christus is de Goede Herder die stierf voor de schapen. (In het Oude Testament stierven de schapen ten behoeve van de herder!) Hij riep ze tot Hem door zijn Woord en zij geloofden kwamen binnen door de deur. Uit hun religieus verblijf, in de ware kudde van Christus, de Gemeente.
Kenmerken
Zo’n twee á drie maanden later (10:22-42) discuteerden de joden nog steeds met Jezus over wat Hij zei! Christus legde hen uit dat zij niet ‘zijn schapen’ waren omdat ze niet in Hem geloofden.
We geven hierna een aantal kenmerken van de ware gelovigen, zijn schapen:
(1) Ze horen naar zijn stem, wat wil zeggen dat ze zijn Woord horen en eraan beantwoorden. De ongelovigen hebben geen of weinig interesse in de Bijbel; echte schapen leven door het Woord.
(2) Ze kennen Christus en zijn door Hem gekend (vs.14, 27), zodat ze geen valse herder zullen volgen. Kerkgangers die van de ene naar een andere religieuze groep of denominatie gaan laten zien dat ze geen echte schapen zijn.
(3 Ze volgen Christus, wat spreekt van gehoorzaamheid. Niemand heeft het recht te claimen dat hij één van Christus schapen is ’als hij of zij volhardend, openlijke ongehoorzaam zijn en weigeren daarin te veranderen. Zoals er valse herders zijn, zo zijn er ‘geiten’ die voor schapen willen doorgaan. Er zal een dag komen waarin Christus tot hen zal zeggen: “Ik heb u nooit gekend!” (Mat.7:23)
(4) Ze hebben eeuwig leven en zijn veilig. De verzen 28–29 verklaren de wonderlijke zekerheid die ware gelovigen in Christus bezitten. We hebben ‘eeuwig’ leven, niet slechts leven ‘zolang we niet zondigen.’ We zijn aan Christus’ zorg onderworpen en in de hand van de Vader, een dubbele zekerheid van eeuwig behoud voor zijn schapen. We zijn de gift van de Vader aan de Zoon, en de Vader zal die gave niet terugeisen.
Schapen zijn een prachtige illustratie van gelovigen. Schapen zijn reine dieren, en gelovigen zijn van hun zonden gereinigd. Schapen drommen tezamen, en dat doen ware gelovigen ook. Schapen zijn onschadelijk, en gelovigen zouden ook onberispelijk en onschadelijk moeten zijn. Schapen hebben de neiging om te dwalen, en daartoe zijn wij ook geneigd! Schapen hebben een herder nodig voor bescherming, leiding en voedsel, en wij hebben Christus nodig voor ons geestelijk leven, geestelijke bescherming, dagelijkse leiding en geestelijk voedsel. Schapen zijn nuttig en productief; dat zijn ware gelovigen ook. Tenslotte, schapen werden gebruikt voor offers; en gelovigen willen zichzelf aan Christus weiden als een ‘levende offerande’ (Rom.12:1).
Tenslotte
De joden gaven blijk van hun ongeloof omdat ze Jezus wilden doden. Hij weerlegde hen door Psalm 82:6 aan te halen. Als Jehova aardse rechters ‘goden’ noemt, dat mocht Hij zich zeker de Zoon van God noemend! Voorzichtig, Zichzelf niet in onnodig gevaar brengend, verliet Christus de plaats; velen kwamen tot Hem en geloofden in Hem. Door geloof, gingen ze de deur binnen, verlieten het joods religieus systeem, en gingen in de vrijheid verzekerd van eeuwig leven die alleen Christus kon geven.