David wordt ons in Handelingen 13:22 door de Heilige Geest bij monde van de apostel Paulus, voorgesteld als ‘David, de zoon van Isai, een man naar Gods hart, die Gods hele wil zal doen’. Zeker een prachtig getuigenis en dat geeft aanleiding tot grote verwachtingen! Maar als we een ander getuigenis over David gaan lezen zoals in 1 Koningen 15:5 dan lezen we iets anders: ‘…omdat David gedaan had wat recht is in de ogen des Heren, en zolang hij leefde niet was afgeweken van iets, dat Hij hem geboden had, behalve in de zaak van de Hethiet Uria.’ Want de zaak, die David gedaan had, was kwaad in de ogen des Heren (1Sam11:27).
Je kunt je natuurlijk afvragen wat de reden is geweest dat God deze ‘zwarte bladzijde’ uit het leven van David heeft laten opschrijven. Ik denk dat we het antwoord daarop vinden in 1 Korinthiers 10:6 waar staat: ‘En deze dingen gebeurden tot voorbeelden voor ons, opdat wij geen begeerte in het kwade zouden hebben, zoals zij er begeerte in hadden.’ En gelijk David, zo hebben wij immers ook dezelfde strijd in ons eigen leven, de strijd tegen de zonde! Vandaar dat we maar niet te gauw met ons vingertje moeten wijzen naar David (of anderen), want ‘laat hij die meent te staan, uitkijken dat hij niet valt’ (1Kor.10:12). Evenals David hebben ook wij met verzoekingen en beproevingen te maken, of is er iemand die kan zeggen ‘ik ben zonder zonde?’ (Pred.7:20; Spr.20:9). De Heer Jezus zegt: “dat ieder die een vrouw aanziet om haar te begeren, al overspel met haar gepleegd heeft zijn hart.” (Mat.5:28)
Zonde
De zonde is een onderwerp waarover we liever niet zo graag spreken, en vooral niet wanneer het gaat om zonde in het leven van een gelovige. Want we moeten niet vergeten dat de ‘zaak tegen de Hethiet Uria’ door een volwassen gelovige is begaan! David was geen kleine jongen meer toen hij in zonde viel; hij was een volwassen man die regeerde over een koninkrijk en daarom volledig verantwoordelijk was voor zijn daden. Hij ongeveer 50 jaar oud zijn geweest. We zouden nu, ter verontschuldiging misschien zeggen dat hij in een zgn. ‘midlifecrisis’ verkeerde. Maar hoe kwam David ertoe dat hij zijn naaste ’s vrouw nam, overspel pleegde, haar echtgenoot dronken voerde en ervoor zorgde dat hij gedood werd? Het eerste wat opvalt is dat David thuisbleef in plaats van mee te gaan in de strijd; hij nam rust (2Sam.11:1). We lezen in (Spr.8:8; 6:27-29) dat ‘er is geen verlof tijdens de strijd is’. Was David meegegaan met zijn legeraanvoerder Joab om op te trekken tegen de vijand, dan zou hij niet tot deze zonde zijn gekomen. De tweede reden waar we rekening mee moeten houden is, het feit dat de duivel op de loer ligt “zoekende wie hij zou verslinden.” (1Petr.5:8) om het slechtste in de mens naar boven te halen! David had zijn wapenrusting afgelegd, en daarom hield hij geen stand (Ef.6:13). Ten derde beschrijft Jakobus in hoofdstuk 1:14-15 het proces waardoor de zonde in ons leven zijn werk kan doen: (1) Er is een verlangen, (2) dan volgt een bevruchting, (3) die leidt tot ongehoorzaamheid, en tenslotte (4) eindigt het in de (geestelijke) ‘dood’. Het begint vaak met een kleinigheid (Heb.12:1) die we toelaten in ons leven, maar dat voortwoekert als een kankercel en ons uiteindelijk kan vernietigen. Satan verzoekt ons om het slechtste in ons naar boven te halen, God beproeft ons om het beste in ons naar boven te halen!
Genade
Psalm 51, is het ‘belijdenislied’ van David en begint met de woorden: “Wees mij genadig, o God naar uw goedertierenheid.” (Vs.3; 2Sam.12:12:22) David doet een beroep op de genade van God, maar hij had toch eenvoudig een offer kunnen brengen zoals de Wet dat voorschreef en de zaak zou dan toch ‘opgelost’ zijn geweest? Maar de Wet kende geen offers voor zonden zoals deze door David begaan. Wat David had gedaan waren immers daden die met opzet waren gepleegd en daarop stond de doodstraf! (Zie: Lev.4:22; 20:10; Num.35:15,31). Om die reden kon David alleen maar beroep doen op de genade en barmhartigheid van God! Hij kon er niets tegenoverstellen!
De genade van God kreeg eeuwen later nog een diepere dimensie. Want de genade van God is in de Persoon van onze Heer Jezus Christus, verschenen aan alle mensen (Tit.2:11). Daarom kon Paulus aan de gelovigen in Korinthe ook schrijven: “Want u kent de genade van onze Heer Jezus Christus, dat Hij, terwijl Hij rijk was, ter wille van u arm is geworden, opdat u door zijn armoede rijk zou worden.” (2Kor.8:9) Wat op David van toepassing was, gaat op voor elk mens. Want er is geen mens die niet gezondigd heeft, we staan allemaal schuldig voor God, niemand is rechtvaardig (Rom.3:10vv.). Wanneer we ons daarvan bewust zijn en weten dat we nooit aan God eisen kunnen voldoen, beseffen we mogelijk wat het betekent ‘door genade behouden te zijn’ (Ef.2:8). Er is niets wat we aan onze behoudenis kunnen toevoegen.
En… toen kwam Nathan!
Voor hen die zich bezighouden met pastoraat is dit hoofdstuk een aanrader om te bestuderen (Gal.6:1; Jak.5:19-20). Het heeft ongeveer een jaar geduurd voordat David, na het bezoek van Natan tot belijdenis kwam. We moeten daar niet te licht over denken want we weten allemaal hoe moeilijk het is om te zeggen ‘ik heb gezondigd’. O ja, tegenover God gaat dat nog wel, maar tegenover onze broeders, zusters of naaste? Zonder overdrijving kunnen we wel stellen dat dit het meest onaangename jaar in Davids leven moet zijn geweest! Maar niet alleen voor David ook voor Davids God! Vandaar dat Hij Natan de profeet naar David toezond om deze zonde uit wereld te helpen.
God zond Natan naar David omdat David, na zo lange tijd (ongeveer een jaar) niet in staat bleek om zijn schuld te belijden, hoewel hij daarnaar verlangde (Psalm.51). Natan werd door de Here naar David toegezonden. Hij ging niet uit eigen initiatief, hoewel hij vermoedelijk van de gebeurtenissen op de hoogte was! Hoe zou hij worden ontvangen door David? Let op een aantal zaken vermeld in 2 Sam.12 – Natan werd na enige tijd door God gezonden en let op de manier waarop hij probeert bij David ingang te krijgen. Hij hoopt door middel van een gebeurtenis te vertellen, te bereiken dat David zelf tot inzicht komt. Als David positief reageert op zijn verhaal dat is Natan ook zo moedig om te zeggen: “Gij zijt die man!” Hij gaat dan door met David erop te wijzen hoe goed God voor hem is geweest en kondigt daarop de straf aan. David hoort Nathan aan en komt tot de belijdenis: “Ik heb tegen de Here gezondigd.” David zag in Natan een boodschapper van God en geen bemoeial. Natan mocht David zeggen: “De Here heeft uw zonden vergeven.” (Vs.13) David werd in zijn gemeenschap met God herstelt. De geschiedenis, wat gebeurd was, kon hij niet veranderen, maar de geschiedenis kon hem wel veranderen!
Geen belijden zonder nalaten
“Als wij onze zonden belijden, God is getrouw en rechtvaardig om ons de zonde te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid.” (1Joh.1:9) Prachtig, dat is volkomen waar. Maar waaraan kunnen wij zien of die belijdenis werkelijk oprecht was, en of de belofte van de vergeving dus inderdaad op David van toepassing kon zijn? Salomo zegt: “Wie zijn overtredingen (…) belijdt en nalaat, die vindt ontferming.” (Spr.28:13) Wie zijn zonden belijdt, maar er vervolgens gewoon in blijft volharden, alsof er niets gebeurd is, hoeft niet op Gods vergeving te rekenen. Ik heb het er niet over dat een gelovige toch weer in een bepaalde zonden kan vallen, en dan na belijdenis opnieuw vergeving ontvangt, maar ik heb het over mensen die hun zonden wel belijden, maar gewoon blijven doorleven in die zonden alsof er niets veranderd is. En misschien is er bij hen ook wel niets veranderd…
Het loon van de zonde is de dood, maar God zij dank is er ook de genade van God die de walmende vlaspit niet uitdooft en het geknakte riet niet verbreekt! (Mat.12:20) Die handelswijze van God kunnen we terugvinden in het leven van David; de man naar Gods hart. Natan mocht tegen David zeggen: ‘de Here heeft uw zonde vergeven!’ (2Sam.12:13).
Tenslotte
Op de achtste dag werden de jongetjes besneden en ontvingen zij tevens hun naam (Lev.12:3; Luk.1:59; 2:21). Omdat we niet weten hoe het eerste kind noemde dat uit de relatie van David en Bathseba geboren werd, hoewel we weten dat het een jongetje was (2Sam.11:27), mogen we ervan uitgaan dat hij gestorven is voordat de besnijdenis had plaatsgevonden. “Daarna troostte David zijn vrouw Bathseba; hij kwam tot haar en had gemeenschap met haar, zij baarde een zoon en hij noemde hem Salomo. De Here nu had hem lief: Hij zond een boodschap door de profeet Nathan en noemde hem Jedidja, om des Heren wil. Jedidja wil zeggen ‘bemind door Jahwe’ of ‘lieveling van Jahwe’.