Serie Leven van Jezus – Het leven van Jezus – deel 3 – Jezus’ doop

20 juli, 2023

Hoogtepunten uit Jezus’ leven

Deel 3

‘Jezus’ doop’

Inleiding

Zoals je van een medaille ook maar een kant tegelijk bekijken kunt bekijken, zo is dat ook met de Persoon van de Heer Jezus. Op het ene moment zie je Hem als de volmaakte Mens en op het andere moment als de Zoon van God. Deze beide kanten tegelijk willen zien is niet alleen onmogelijk, maar brengt ook verwarring met zich mee. Daarom: ‘Ongetwijfeld, groot is de verborgenheid van de godsvrucht: Hij die geopenbaard is in het vlees, gerechtvaardigd in de Geest, gezien door de engelen, gepredikt onder de volken, geloofd in de wereld, opgenomen in heerlijkheid’ (1Tim.3:16).

We volgen in deze studie het leven van de Heer Jezus daar waar we Hem hebben achtergelaten na zijn terugkeer van het bezoek aan de tempel als twaalfjarige jongen, in Nazareth. Het leven nam weer zijn normale loop, die daarin zal hebben bestaan dat de Heer Jezus zijn vader hielp in de timmermanswerkplaats, zijn moeder hielp in het gezin, en vooral toen Jozef er niet meer was hoofd van het gezin was, en de synagoge bezocht. Gewone alledaagse dingen.

Voorbereiding

Voorbereiding, mits goed gebruikt, is geen verloren tijd. God roept niemand onvoorbereid in zijn dienst. Dit vinden we duidelijk geïllustreerd bij Mozes. Zijn leven kunnen we opdelen in drie periodes van veertig jaar, waarvan de tweede veertig jaar voorbereiding waren op zijn echte taak, namelijk het volk Israël uit het land Egypte te leiden en te brengen naar het beloofde land. In die voorbereidingsperiode hoedde hij de schapen van zijn schoonvader Reüel. De Heer Jezus vergelijkt mensen met schapen (Mat.9:36) en Mozes’ voorbereiding als herder van een kudde zou een goede leerschool blijken te zijn toen hij veertig jaar lang een grote groep mensen moest hoeden en leiden door de woestijn. Een ander voorbeeld vinden we in Elia die zich drie-en-een-half jaar moest verbergen voordat hij mocht optreden tegen Achab (1Kon.17:3,9; 18:1). De voorbereiding van de Heer Jezus duurde achttien jaar, want zijn openbare dienst begon omstreeks zijn dertigste jaar (Luk.3:23). Dat was de tijd door God bepaald (Gal.4:2-4). Deze tijd heeft de Heer Jezus goed benut want, zo lezen we: ‘Jezus nam toe in wijsheid en in grootte en in genade bij God en de mensen (Luk.2:52).

Jezus verlaat het huis

Het zal wel opzien gebaard hebben in het gezin toen de Heer Jezus zijn vertrek aankondigde om weg te gaan. Wat hebben ze ervan begrepen? We lezen in het evangelie dat: ‘Maria de dingen in haart hart bewaarde’, met andere woorden ze gaf er niet gelijk een oordeel over maar dacht erover na en wachtte tot het haar duidelijk werd (Luk.2:19, 51). Wat Jezus later tegen de mensen zegt brengt Hij hier zelf in de praktijk: ‘Wie vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mij niet waard; en wie zoon of dochter liefheeft boven mij, is mij niet waard; en wie zijn kruis niet opneemt en Mij navolgt, is Mij niet waard’ (Mat.10:37). Hij was ervoor bestemd en geroepen om de wil van zijn Vader ten uitvoer te brengen en dat ging vóór alles. Hij ging op weg naar Johannes de doper die al enige tijd bezig met de mensen op te roepen tot bekering en te dopen bij de Jordaan, toen de Heer Jezus arriveerde.

Johannes de doper

Het leven en optreden van Johannes de Doper heeft niet lang mogen duren want kort na zijn optreden is hij door Herodus gevangengenomen en terechtgesteld (Mat.14:1-12). Hij werd dan ook de eerste martelaar voor de naam van de Heer Jezus. Maar we lopen op de zaken vooruit, want wie was Johannes eigenlijk en wat zijn plaats in het handelen van God met zijn volk? Zijn geboorte was op zich al heel bijzonder want zijn moeder Elizabeth was onvruchtbaar en kreeg op hoge leeftijd toch nog een kind, deze Johannes. De Heer Jezus getuigde van hem: ‘Dat onder hen die uit vrouwen geboren zijn, geen groter is opgestaan dan Johannes de doper; maar dat de geringste in het koninkrijk der hemelen groter is dan hij’ (Mat.11:11). We weten weinig of niets van Johannes tot de dag van zijn optreden, dat ondanks zijn grote positie als voorloper van de komende Messias. We lezen dat: ‘Het kind nu groeide op en werd gesterkt in de geest, en was in de woestijnen tot de dag van zijn optreden tegenover Israël’ (Luk.1:80). Het moet een bijzondere verschijning zijn geweest want: ‘Johannes was gekleed in kameelhaar en een leren gordel om zijn lendenen en hij at sprinkhanen en wilde honing’ (Mark.1:6). Hij was de ‘stem van een roepende in de woestijn’ en de bode die voor de Messias uitging en diens weg bereidde. Johannes leek op de profeet Elia want die ging op gelijke wijze gekleed als Johannes (2Kon.1:8). Maar die gelijkenis was niet alleen gericht op het uiterlijke ook in zijn positie was hij Elia! De Heer Jezus zegt daarvan tegen de mensen: ‘En als u het wilt aannemen, hij is Elia die zou komen’ (Mat.11:14; 17:12; Mark.9:12). Dat was geheel overeenkomstig van wat een engel aan Zacharias, de vader van Johannes over hem had gezegd: ‘En hij zal velen van de zonen van Israël doen terugkeren tot de Heer, hun God. En hij zal voor Hem uitgaan in de geest en de kracht van Elia, om de harten van de vaders te doen terugkeren tot de kinderen en de ongehoorzamen in de wijsheid van de rechtvaardigen, om de Heer een toegerust volk te bereiden’ (Luk.1:17; Mal.4:5v.).

Twee bijzondere uitspraken van Johannes de doper vinden we in het evangelie van Johannes. Het eerste in 1:15: ‘Johannes getuigt van Hem en heeft geroepen en gezegd: Deze was het van Wie ik zei: Hij die na mij komt, is mij vóór, want Hij was eerder dan ik’. Bedoelde Johannes de doper dat de Heer Jezus zes maanden ouder was dan hij? (Luk.1:36), of gaat het dieper en spreekt hij over zijn ‘neef’ als de Zoon van God? Hij is zich in ieder geval bewust van ‘hoge afkomst’ want hij vindt zichzelf niet waard om zijn schoonriem los te maken (Joh.1:28). Een tweede uitspraak vinden we in 1:31 waar Johannes zegt: ‘En ik kende Hem niet’. We mogen ervan uitgaan dat hij Jezus wel kende, in elk geval heeft hij ervan gehoord want ze waren toch familie. Ik denk dat we het zo moeten lezen dat hij de Heer Jezus niet kende als het Lam van God. Dit is te vergelijken met wat koning Saul over David zei na diens overwinning op Goliath: ‘Wiens zoon zijt gij, jongeling?’ Hij kende David wellicht van zijn verwantschap met zijn broers en als herder, maar niet als strijder. Denk ook aan wat de God tegen Mozes zei: ‘Maar met mijn naam, Here, ben Ik hun niet bekend geweest’ (Ex.6:2). Mijn naam Here wil zeggen: Jehova, God redt en in die hoedanigheid als Verlosser was hij aan het volk nog niet bekend, maar dat zou komen in de Exodus. Zo staat in Jesaja 63:8 ‘Hij werd hun tot een Verlosser’.

 Jezus wordt gedoopt

De oproep van Johannes de doper tot de mensen om zich te laten dopen vond een groot gehoor; de Schrift spreekt van menigten die tot hem kwamen (Luk.3:7). En verder: ‘Toen liepen Jeruzalem en heel Judéa en de hele omstreken van de Jordaan uit naar hem toe en zij werden door hem gedoopt in de rivier de Jordaan terwijl zij hun zonden beleden’ (Mat.3:5). En ook de Heer Jezus kwam naar hem toe om gedoopt te worden (Luk.3:21; Mat.3:13). Alleen er was een groot verschil tussen de Heer en de andere mensen die gedoopt werden want de Heer Jezus hoefde zich niet te bekeren of te laten dopen vanwege zijn zonden. Hij was immers de enige Mens die kon zeggen: ‘Wie van u overtuigt Mij van zonde?’ (Joh.8:46). De zondeloosheid van de Heer Jezus wordt in het Nieuwe Testament op meerdere plaatsen duidelijk belicht (2Kor.5:21; 1Petr.2:22; 1Joh.3:5). Johannes protesteerde toen de Heer Jezus tot hem kwam om gedoopt te worden en zei: Ik heb nodig door u gedoopt te worden en U komt tot mij? (Mat.3:14). Maar er moest aan de gerechtigheid tegemoet gekomen worden en een begin gemaakt worden met Gods verlossingswerk voor het volk (Mat.3:15). Trouwens de Heer Jezus doopte Zelf niet (Joh.4:2).

Maar waarom dan toch die doop? Door zich door Johannes te laten dopen maakte de Heer Jezus zich voor de eerste keer aan zijn volk bekend. Hij maakte zich één met die mensen die zich al hadden bekeerd en laten dopen. Zo hadden in het Oude Testament ook anderen zich één gemaakt met het volk, zoals bijvoorbeeld Ezra (hdfst.9) en Nehemia (hfdst.9). Meerdere keren maakte de Heer Jezus Zich één met anderen, in zijn dagelijkse dienst (Mat.9:9-13), en in het bijzonder in zijn dood op het kruis (Mat.27:38), Hij werd gerekend onder de overtreders (Jes.53:12). Dat de Geest in de gedaante van een duif op de Heer Jezus neerdaalde maakte het voor Johannes duidelijk dat deze Jezus de Messias was (Joh.1:33v.); het Lam van God dat de zonde der wereld zou wegnemen (Joh.1:29). De doop gaf ook het begin van zijn openbare dienst aan (Hand.1:21-22; 10:37-38). Jezus was toen omstreeks dertig jaar (Luk.3:23) gelijk aan het begin van de dienst van de Levieten (Num.4:3, 35).

Jezus wordt verheerlijkt

Toen Jezus gedoopt was en bad, werd de hemel geopend en een duif daalde op Hem neer. De Geest daalde niet allen neer in de gedaante van een duif de Geest bleef er ook (Joh.1:33), om die reden kon de Heer Jezus later in de synagoge in Nazareth ook zeggen: ‘De Geest van de Heer is op Mij, doordat Hij Mij heeft gezalfd’ (Luk.4:18). Met andere woorden wat Jesaja had voorzegt, de tijd van de profeten (Jes.61:1) was gekomen.

Alle drie Personen van de Godheid zijn betrokken bij de doop van Jezus: (1) de stem van de Vader, (2) de Geest die neerdaalt van God en (3) Jezus, die opsteeg uit het water (Mat.3:16). Het woord drie-eenheid komt in de Bijbel niet voor, maar hen die dat loochenen kunnen hier toch moeilijk omheen. Zoals gezegd de Geest daalde neer maar de Vader sprak; het was de eerste van drie gebeurtenissen waar op deze wijze tot de Heer Jezus gesproken werd. De tweede keer was op de berg der verheerlijking (Luk.9:28-36) en de derde keer was vlak voor de kruisiging (Joh.12:28). ‘U bent mijn geliefde Zoon, in U heb Ik welbehagen gevonden’ (Luk.3:32), dat was het wat de Vader tot de Zoon sprak. Woorden waarvan op gelijke wijze is gesproken door God tot Abraham toen Hij zei: ‘Abraham, en deze zeide: Hier ben ik. En Hij zeide: Neem toch uw zoon, uw enige, die gij liefhebt, Isaak, en ga naar het land Moria en offer hem daar tot een brandoffer, op een der bergen die Ik u noemen zal’ (Gen.22:1-2). En wat te denken van de tweede Psalm waar de Messiaanse Koning wordt voorgesteld: ‘Ik wil gewagen van het besluit des Heren: Hij sprak tot mij: Mijn Zoon zijt gij; Ík heb U heden verwekt’ (Ps2:7). En de profeet Jesaja zegt: ‘Zie, mijn knecht, die Ik ondersteun; mijn uitverkorene, in wie Ik een welbehagen heb. Ik heb mijn Geest op hem gelegd: hij zal de volken het recht openbaren. Hij zal niet schreeuwen noch zijn stem verheffen, noch die op de straat doen horen. Het geknakte riet zal hij niet verbreken en de kwijnende vlaspit zal hij niet uitdoven; naar waarheid zal hij het recht openbaren. Hij zal niet kwijnen en niet geknakt worden, tot hij op aarde het recht zal hebben gebracht; en op zijn wetsonderricht zullen de kustlanden wachten’ (Jes.42:1-4). Zelfs Petrus, die aanwezig was op de berg der verheerlijking spreekt ervan: ‘Want Hij ontving van God de Vader eer en heerlijkheid, toen van de luisterrijke heerlijkheid zo’n stem tot Hem kwam: Deze is mijn geliefde Zoon, in Wie Ik welbehagen heb gevonden. En wij hoorden deze stem, uit de hemel komen, toen wij met Hem op de heilige berg waren’ (2Petr.1:17-18).

We verlaten de Jordaan en volgen de Heer Jezus naar de woestijn waar Hem een grote uitdaging wacht!

_________________________________________________________________________________________________________________________________________