Biografie over koning Saul
‘De koning die zijn kroon verloor
Deel 1 – Saul tot koning geroepen
1 Samuël 8 – 10
Inleiding
Het is altijd droevig wanneer een gelovige niet meer met de Heer wandelt (Joh.6:66). Samuël was diepbedroefd over Saul omdat de Here hem verworpen had om nog langer koning over Israël te zijn. Is er ooit iemand geweest die uw hart gebroken heeft omdat hij of zij ongehoorzaam werd tegen de Here? Je hebt je best gedaan om zo iemand te waarschuwen, voor die persoon gebeden en hem of haar bemoedigd, en toch is die doorgegaan op de verkeerde weg en zo van de Heer afgeweken. Dat doet pijn, is het niet? Als u zo iets ervaren hebt, dan weet u hoe Samuël zich gevoeld moet hebben toen Saul ongehoorzaam handelde tegenover de Here. ‘Samuel begaf zich naar Rama, maar Saul ging naar zijn huis, naar Gibea Sauls. Samuel zag Saul niet meer tot de dag van zijn dood, maar Samuel droeg leed over Saul. En de Here had berouw, dat Hij Saul tot koning over Israël aangesteld. De Here zeide tot Samuel: Hoelang zult gij nog leed dragen over Saul?’ (1Sam.15:34-35; 16:1). Het is altijd triest en een oorzaak van verdriet wanneer een gelovige zijn kroon verliest.
De biografieën van belangrijke mannen en vrouwen in de Bijbel zijn geschreven tot bemoediging en waarschuwing. ‘Al wat namelijk tevoren geschreven is, werd tot ons onderricht geschreven, opdat wij in de weg der volharding en van de vertroosting der Schriften de hoop zouden vasthouden’ (Rom.15:4). De eerste brief aan de Korinthiërs zegt ons dat het: ‘hun is overkomen tot een voorbeeld voor ons, en het is opgetekend ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is’ (1Kor.10:11). Het is niet nodig dat we wijs moeten worden uit eigen ervaring en fouten. We kunnen leren van de tekortkomingen van anderen, zoals van koning Saul, maar dan wel in het besef dat wij niet beter zijn en dat ‘wie meent te staan, toe ziet, dat hij niet valle’ (1Kor.10:12).
De roep om een koning
Het leven van Saul, de eerste koning van Israël, is een studie van contrasten. Saul begon zijn regering met een overwinning en hij eindigde het met een beschamende nederlaag. Hij verloor zijn karakter, kracht en tenslotte ook zijn kroon en leven. Koning Saul is een voorbeeld tot waarschuwing voor ons allemaal in die zin dat we beseffen dat we ons niet straffeloos tegen Gods wil kunnen verzetten, in welke situatie van het leven we ons ook bevinden. Openbaring 3:11 zegt het duidelijk: ‘Houd vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme.’ Paulus waarschuwt ons in 1 Korinthe 10:12: ‘Daarom, wie meent te staan, zie toe, dat hij niet valle.’ Wat een drama wanneer een gelovige valt en zijn kroon verliest.
Sauls geschiedenis begint met Israëls roep om een koning: ‘Toen Samuël oud geworden was, stelde hij zijn zonen aan tot richters over Israël… Maar zijn zonen wandelden niet in zijn wegen; zij waren op winstbejag uit, namen geschenken aan en bogen het recht. Daarom kwamen alle oudsten van Israël bijeen; zij gingen naar Samuël in Rama en zeiden tot hem: Zie, gij zijt oud geworden en uw zonen wandelen niet in uw wegen; stel nu een koning over ons aan om ons te richten, als bij alle andere volken. Toen zij zeiden: Geef ons een koning om ons te richten, mishaagde dat aan Samuël, en hij bad tot de Here. De Here zeide tot Samuël: Luister naar het volk, in alles wat zij tot u zeggen, want niet ú hebben zij verworpen, maar Mij hebben zij verworpen, dat Ik geen koning over hen zou zijn. (1Sam.8:1, 3-7).
Het volk verkeerde in een slechte geestelijke toestand: ze wilden een koning om gelijk te zijn aan de andere volken. Maar ze waren niet gelijk aan de andere volken! Had Bileam het niet gezegd dat ‘het volk afgezonderd woont en het zich onder de heidenvolken niet rekent?’ En Mozes zei tegen de Here: ‘Waaraan zal anders geweten worden, dat ik en uw volk genade in uw ogen gevonden hebben, dan doordat Gij met ons medegaat? Immers daardoor zijn ik en uw volk afgezonderd uit alle volken, die op de aardbodem zijn’ (Ex.33:16). Israëls kenmerk was dat ze niet waren als de andere volken maar dat ze van hen afgezonderd waren. Toch kun je wel begrip opbrengen voor hun wens om een koning. Als je de toenmalige situatie in ogenschouw neemt, kun je begrijpen waarom het volk om een koning vroeg. Lees hoofdstuk acht in zijn geheel, en je kunt een aantal redenen ontdekken waarom ze om een koning vroegen. Ten eerste was er onderlinge verdeeldheid van het volk. We lezen in het boek Richteren: ‘In die dagen was er geen koning in Israël: ieder deed wat goed was in zijn ogen’ (Richteren 17:6; 21:25). Zoals beschreven in het boek Richteren was Israël niet echt een land maar meer een confederatie van stammen, een samenwerkingsverband zou je kunnen zeggen tussen de afzonderlijke stammen. Ten tweede was er gevaar van buitenaf. 1 Samuël 12:12 zegt: ‘Toen gij echter zaagt, dat Nachas, de koning der Ammonieten, tegen u optrok, zeidet gij tot mij: Neen, een koning zal over ons regeren – terwijl toch de Here, uw God, uw koning is.’ Met een vijand van buitenaf en verdeeldheid binnenin beseften de Israëlieten dat er een eenheid moest komen om aan de gevaren het hoofd te kunnen bieden. Een derde reden was het geestelijk verval. Evenals Eli’s zonen wandelden ook de zonen van Samuël niet in de voetstappen van hun vader (vs.8). Het is mogelijk dat de oudsten van het volk bang waren voor een familiedynastie en dat Samuëls zonen aan de macht zouden komen. Nog een reden waarom God het toeliet dat het volk een koning kreeg zoals het vroeg is vanwege hun geestelijke achteruitgang. Ze wilden gelijk aan de andere volken zijn.
De keuze van het volk
In hun hardnekkige opstand tegen God vroegen de Israëlieten om een koning, en God gaf het hun. ‘Ik geef u een koning in mijn toorn, en Ik neem hem weg in mijn verbolgenheid’ (Hos.13:11). God gaf hen een koning niet alleen om aan hun noden tegemoet te komen maar ook om hen te tuchtigen. Hij wilde hun een aantal lessen leren betreffende zijn soevereiniteit en hun verantwoordelijkheid. In 1 Samuël 9 zien we de menselijke kant van Saul (wat en wie hij als mens was), terwijl we in hoofdstuk 10 zien wat God door Saul heen werkte (wat God deed voor hem). Het is belangrijk om die twee aspecten te zien.
De roeping van Saul verliep als volgt: ‘Er was een man uit Benjamin, Kis geheten, de zoon van Abiël, de zoon van Seror, de zoon van Bekorat, de zoon van Afiach, een Benjaminiet, een vermogend man’ (1Sam.9:1). Saul kwam uit een familie van leiders. De stam Benjamin was geen grote stam, eerder was het een van de kleinste. Zijn vader Kis schijnt een succesvol man te zijn geweest, en omdat Saul voor zijn vader werkte, genoot hij van de voordelen van dat succes. ‘Deze had een zoon, Saul geheten, jong en schoon; onder de Israëlieten was er niemand schoner dan hij: hij stak een hoofd uit boven al het volk’ (1Sam.9:2). Door zijn voorkomen maakte hij wellicht nogal indruk bij de mensen. Saul was fysiek sterk en attractief. Daar is op zich niets mis mee. Psalm 139 zegt dat God ons geschapen heeft en dat we daarom mogen zijn wie we zijn. God kan elke persoon in zijn dienst gebruiken, ongeacht iemands fysieke voorkomen.
Saul was gehoorzaam aan zijn vader. ‘Nu waren van Kis, de vader van Saul, de ezelinnen zoekgeraakt. Toen zeide Kis tot zijn zoon Saul: Neem toch een van de knechten mee en ga heen, zoek de ezelinnen’ (1Sam.9:3). Op zich lijkt dit een onbeduidende gebeurtenis. Enkele waardevolle dieren waren zoek en Saul probeert ze te vinden. Toch kan zo’n ‘kleine’ gebeurtenis tot grote dingen leiden. Saul zal nooit gedacht hebben dat hij Samuël zou ontmoeten, dat hij tot koning gezalfd zou worden en later de leider van het volk Israël zou worden. We weten nooit welke grote deuren geopend kunnen worden door kleine gebeurtenissen! (Openb.3:8). Hetzelfde gold voor David. Hij droeg zorg voor de schapen toen zijn vader hem opdroeg om zijn broers die in het leger van Saul dienden te voorzien van het nodige. Daar kwam hij in aanraking met Goliath en behaalde een grote overwinning. Wanneer je een kleine opdracht hebt ontvangen die op het eerste gezicht niet zoveel voorstelt, doe die toch maar, je weet nooit tot welke grote zaken het kan leiden!
Saul gehoorzaamde zijn vader. Hij zei niet: ‘Ik heb belangrijkere dingen te doen. Vraag me niet om een paar schapen te zoeken!’ Hij gehoorzaamde zijn vader en hij ging vol ijver op zoek. Hij en zijn knecht gingen door de heuvels van Efraïm en ook trok hij door het land van Salisa, maar zij vonden ze niet. Daarna trokken zij door het land van Sahalim, maar ze waren er niet. Verder trok hij door het land van Benjamin, maar zij vonden ze niet. Ze konden ze niet vinden maar toch bleven ze zoeken. Uiteindelijk gaf Saul het op uit bezorgdheid voor zijn vader. ‘Kom, laten wij terugkeren. Anders Zal mijn vader niet meer aan de ezelinnen denken, maar zich over ons bezorgt over maken’ (1Sam.9:5). Saul was bezorgd om anderen en wilde niet de oorzaak zijn voor zijn vaders bezorgdheid. Hierin toonde zich toch een goede kant van zijn karakter. Saul was afkomstig van een belangrijke familie, hij was fysiek sterk, hij had een goed voorkomen, hij was gehoorzaam, hij was volhardend en ijverig in de taak die hem was opgedragen en hij had zorg voor anderen. Dat was niet alles, want hij was ook bereid om goede raad te aanvaarden. Zijn knecht raadde hem namelijk aan om de man Gods te zoeken: ‘Zie toch, er is in deze stad een man Gods; en die man is hoog in aanzien; al wat hij zegt, komt stellig uit. Laten wij daar terstond heen gaan, misschien kan hij ons inlichten over de tocht die wij ondernomen hebben’ (1Sam.9:6). Hieruit blijkt dat Saul Samuël niet kende en wist wie hij was, terwijl Samuël toch een grote bekendheid genoot. Hij was de profeet van God, een grote gebedsheld; en toch kende Saul hem niet. Saul en zijn knecht ontmoeten Samuël en in 1 Samuël 9 lezen we hoe die ontmoeting plaatsvond; ze werden uitgenodigd voor de maaltijd. Aan het einde daarvan nam Samuël – waaraan God had verteld dat hij de aanstaande koning zou zenden – Saul mee buiten de stad en zalfde hem tot koning.
Wat God voor Saul deed lezen we in hoofdstuk 10. Saul was Gods keuze. Hij was degene die God had aangewezen om koning te worden. ‘Toen nam Samuël de oliekruik, goot haar uit over zijn hoofd, kuste hem en zeide: ‘Heeft de Here u niet tot vorst over zijn erfdeel gezalfd?’ (1Sam.10:1). God deed dat omdat het volk een koning had gevraagd en omdat hij hen een aantal geestelijke lessen wilde leren. In 1 Samuël 10:2 zien we dat God Saul verzekert dat zijn zoektocht ten einde was; de dieren waren gevonden. Als je in Gods weg en wil wandelt, mag je erop vertrouwen dat God je problemen zal oplossen. Na de zalving van Saul tot koning verzekerde God hem dat hem zou helpen in de dingen die hij nodig had, namelijk voedsel. ‘Als gij dan verder trekt en bij de terebint van Tabor komt, zullen u daar drie mannen ontmoeten op weg naar God in Betel; één van hen draagt drie bokjes, een ander drie broden en de derde een kruik wijn. Zij zullen u begroeten en u twee broden geven, die gij van hen zult aannemen’ (1Sam.10:3-4). De derde verzekering dat Saul op de hulp van God kon rekenen was de voorzegging van Samuël dat hij op de heuvel Gods profeten zou ontmoeten. ‘Dan zal de Geest des Heren u aangrijpen; gij zult met hen in geestvervoering geraken en tot een ander mens worden’ (vs.6). God veranderde Saul van een gewone landbouwer in een leider van het volk en Hij zou met hem zijn: ‘wanneer deze tekenen aan u geschieden, doe dan wat uw hand vindt, want God is met u’ (vs.6).
Een koning moet dienaren, assistenten en soldaten ter beschikking te hebben, ook daar zorgde God voor: ‘Saul ging naar zijn huis, naar Gibea, en de dapperen, aan wie God dit in het hart gegeven had, gingen met hem’ (vs.26). Wanneer je God dient, dan zal Hij je alles geven wat je nodig hebt. Hij lost problemen op, zorgt voor dat wat je nodig hebt, geeft je de kracht van de Heilige Geest en zal de juiste mensen op je weg brengen.
Toen Saul thuiskwam vertelde hij aan niemand wat er gebeurd was. Toen zijn oom hem ernaar vroeg vertelde hij hem niets. Hij beroemde zich er niet op dat hij door Samuël gezalfd was als de nieuwe koning van Israël. Hij bleef nederig. Zelfs toen hij door het lot was aangewezen, vonden ze hem niet. ‘Daarom stelde men nogmaals de Here een vraag: Is de man wel hier gekomen? De Here nu zeide: Zie, hij houdt zich ergens tussen het pakgoed schuil’ (1Sam.10:22).
____________________________________________________________________________________________________