Serie over koning Saul – Deel 2 – 1 Samuël 11-13 – Biografieën OT

10 augustus, 2023

Bijbelboeken: 1 Samuel

Biografieën – Saul

‘De koning die zijn kroon verloor!’

Sauls oorlogen – Deel 2

1 Samuël 11 en 13

Inleiding

Saul keerde terug naar zijn vaders boerderij in Gibea en zei niemand iets over zijn koningschap. Het leven nam zijn normale loop tot de dag dat een vijand naderde en het volk Israël voor een crisissituatie kwam te staan. Dit was het moment waarop Saul op de proef gesteld werd. Als de nieuwe koning werd van hem verwacht dat hij zijn volk te hulp zou komen.

Sauls overwinning

‘De Ammoniet Nachas trok op en sloeg het beleg voor Jabes in Gilead. Toen zeiden alle mannen van Jabes tot Nachas: Sluit een verbond met ons, dan zullen wij ons aan u onderwerpen. Maar de Ammoniet Nachas zeide tot hen: Op deze voorwaarde zal ik met u een verbond sluiten, dat ik bij ieder van u het rechteroog uitsteek; ik zal dit als een smaad op geheel Israël leggen. De oudsten van Jabes zeiden tot hem: Geef ons zeven dagen de tijd; dan willen wij boden zenden door het gehele gebied van Israël; en indien niemand ons te hulp komt, zullen wij ons aan u overgeven’ (1Sam.11:1-3). De reacties van het volk op deze dreiging waren verdeeld. De mannen van Jabes probeerden eerst aan te sturen op een verbond maar toen ze de vernederende voorwaarden hoorden die de Ammoniet Nahas stelde, was dat voor hen onaanvaardbaar. De oudsten van Jabes probeerden daarom hulp van buitenaf te krijgen. Saul had zich in die tijd nog niet bekendgemaakt als de gezalfde koning van Israël, dus stuurden ze naar alle gebieden boden om hulp. Toen de boden in Gibea kwamen, waar Saul woonde, en de situatie uitlegden waarin de bewoners van Jabes zich bevonden, begon heel het volk luid te huilen. En zie, Saul kwam van achter de runderen van de akker, en Saul zei: ‘Wat heeft het volk, dat het weent? Zij vertelden hem wat de mannen van Jabes gezegd hadden. Toen Saul deze woorden hoorde, greep de Geest Gods hem aan, en hij ontstak in hevige toorn’ (1Sam.11:5-6). Sauls eerste reactie was die van een heilige toorn die over hem kwam (Mark.3:5; Ef.4:26). Saul was niet langer de knappe landman. Nu was hij de koning, de leider van Gods volk, en het was tijd om te handelen. ‘De Geest van God greep Saul aan toen hij deze woorden hoorde’ (1 Sam.11:6). In hoofdstuk 10 hebben we gezien dat de Geest Gods Saul aangreep raakte in geestvervoering en profeteerde in hun midden en hij werd een andere man (1 Sam.10:9-10). We kunnen de oorlogen des Heren niet in eigen kracht strijden. De Geest van God kwam over Saul zoals Hij gekomen was op de richters – mannen zoals Gideon en Simson – en dat bracht de overwinning.

Saul ‘nam een span runderen, hieuw ze in stukken en zond deze met de boden door het gehele gebied van Israël, zeggende: Wie niet uittrekt achter Saul en achter Samuël – met diens runderen zal evenzo gehandeld worden. Toen viel de schrik des Heren op het volk, en zij trokken uit als één man’ (1Sam.11:7). Saul vermeldt Samuël, want je kunt de strijd niet alleen aan, je hebt de ander nodig. In dit geval Samuël, de man van gebed. De oproep resulteerde in een grote opkomst; uit Israël 30.000 man en uit Juda 30.000 (vs.8). Verenigd kwamen ze de bevolking van Jabes-Gilead te hulp. Saul gebruikte dezelfde tactiek als Gideon eerder had gebruikt: hij verdeelde het volk in drie delen en viel de vijand in de morgen aan. God gaf Israël een grote overwinning. De vijandelijke soldaten werden verspreid zodat er zelfs geen twee bij elkaar konden blijven (vs.11)!

Saul was uitgedaagd geweest door de aanval van de vijanden. Hoe antwoordde hij daarop? Hij antwoordde daarop door God toe te laten zijn werk in en door hem te doen. God, op zijn beurt, stelde Saul in staat om zijn taak te kunnen volvoeren. Dit zal een grote bemoediging voor Saul zijn geweest aan het begin van zijn taak als koning, God deed zijn beloften in vervulling gaan door Saul al het benodigde te geven. Dit zou ook een grote bemoediging voor ons moeten zijn. God beloonde Sauls geloof toen hij bereid was God te vertrouwen en de vijand te bestrijden, en God zal het geloof van ieder die in Hem zijn vertrouwen stelt niet beschamen.

Sauls nederlagen

Tot zover was Sauls reputatie er een van gehoorzaamheid en overwinning. Hij had de Ammonieten verslagen en zichzelf gepresenteerd als een held en koning van Israël. Het volk was naar Gilgal gegaan, waar een plechtige kroning van Saul als koning van Israël plaatsvond. Samuël sprak een grote toespraak uit om Saul te bemoedigen en het volk geloofde in de Here hun God.

Maar één overwinning maakt van een man nog geen overwinnaar. Sauls overwinning steekt schril af tegen zijn nederlagen; het waren er drie. De eerste nederlaag wordt vermeld in 1 Samuël 13, de tweede nederlaag in hoofdstuk 14 en de derde in hoofdstuk 15. Jammer genoeg, op dit moment in de geschiedenis merken we een verandering op bij Saul. We zien het begin van zijn geestelijke achteruitgang die uiteindelijk zou leiden tot nederlaag, schande en dood.

Sauls eerste nederlaag

‘De Filistijnen nu hadden zich verzameld om tegen Israël te strijden, drieduizend wagens, zesduizend ruiters en voetvolk even talrijk als het zand aan de oever der zee. Zij trokken op en legerden zich te Mikmas, oostelijk van Bet-Awen. Toen de mannen van Israël zagen, dat zij in het nauw kwamen, dat het volk bedreigd werd, verborg het volk zich in de spelonken, spleten, rotsen, grotten en putten; ook gingen Hebreeën over de Jordaan naar het land van Gad en Gilead, terwijl Saul nog te Gilgal was en al het volk bevende in zijn gevolg bleef. Hij wachtte zeven dagen, tot de tijd die Samuël had bepaald. Maar toen Samuël niet naar Gilgal kwam, begon het volk van hem weg te lopen; daarom zeide Saul: Brengt mij het brandoffer en de vredeoffers. En hij offerde het brandoffer. Nauwelijks was hij gereed met het offeren van het brandoffer, of zie, daar kwam Samuël. Saul ging hem tegemoet om hem te begroeten. Toen zeide Samuël: Wat hebt gij gedaan? Saul antwoordde: Daar ik zag, dat het volk van mij wegliep en gij niet op de afgesproken tijd kwaamt, terwijl de Filistijnen te Mikmas verzameld waren,  dacht ik: nu zullen de Filistijnen op mij afkomen te Gilgal, en ik heb de gunst des Heren nog niet gezocht; toen heb ik mij verstout en heb het brandoffer geofferd. Samuël zeide tot Saul: Gij hebt dwaas gehandeld; gij hebt niet in acht genomen het gebod van de Here, uw God, dat Hij u geboden heeft, anders zou de Here uw koningschap over Israël voor altijd bevestigd hebben. Maar nu zal uw koningschap niet bestendig zijn. De Here heeft Zich een man uitgezocht naar zijn hart en de Here heeft hem tot een vorst over zijn volk aangesteld, omdat gij niet in acht genomen hebt wat de Here u geboden had.’ (1 Sam.13:5-14).

Wat Saul had gedaan, mag in onze ogen misschien een kleinigheid lijken. Hij werd ongeduldig en offerde voordat Samuël was gekomen. Maar eigenlijk was wat hij deed een serieuze overtreding in Gods ogen – zo ernstig dat het Saul zijn koningschap kostte. Die dag nam Saul drie grote stappen weg van God en zo begon de neerwaartse geestelijke spiraal die tot zijn nederlaag leidde. Ook wij kunnen diezelfde drie stappen nemen op de weg naar onze nederlaag. Wat zijn die drie gevaarlijke stappen? Ongeloof, ongeduld en oneerlijkheid. Hoewel Sauls zonde niet zo groot lijkt, was dat het begin van zijn ondergang. Hij gehoorzaamde hij God niet.

Ongeloof

De eerste stap was ongeloof. Samuël zei: ‘Wat heb je gedaan?’ En Saul zei: ‘Omdat ik zag’ (1Sam.13:11). Saul begon te wandelen door wat hij zag, niet langer door geloof, en daardoor raakte hij in moeilijkheden. De vijand was bijeengekomen als het zand aan de oever van de zee. Toen Saul al de strijdwagens en de ruiters zag, wist hij dat het een groot leger was waar hij tegenover kwam te staan. Niet alleen dat, Sauls eigen manschappen deserteerden! Zijn leger was omsingeld en in gevaar. De mannen verborgen zich en staken de rivier over om weg te komen. Ze waren angstig en werden verstrooid. Waar Saul ook keek, hij zag de nabije nederlaag. Zijn leger deserteerde en bovendien beschikten ze niet over geschikte wapens (1Sam.13:19-22). Ook kwam Samuël maar niet, hoewel hij had gezegd: ‘Gij zult u voor mij uit naar Gilgal begeven, en zie, ik zal tot u komen om brandoffers te offeren en vredeoffers te slachten. Zeven dagen zult gij wachten, totdat ik bij u kom en u te kennen geef wat gij doen zult’ (1Sam.10:8). Saul wachtte en wachtte maar Samuël kwam niet. Saul werd het wachten moe en bracht de offers zonder dat Samuël aanwezig was. Ondanks de effectiviteit van Samuëls gebeden en de bemoediging die in het handelen van God met zijn volk lag, werd Saul bang en ongeloof nam bezit van zijn hart. Hij begon te wandelen door hetgeen hij zag en handelde niet langer door geloof. Samuël zei tegen hem: ‘Vrees de Heer’ (vs14, 24). Als je God vreest – ontzag voor Hem hebt – hoef je niets of niemand nog te vrezen. Saul begon bang te worden voor het volk, daarna voor Goliath en nog later voor David. In zijn laatste oorlog werd hij zo bang dat hij een dodenbezweerster raadpleegde.

Ongeduld

Sauls eerste stap op de neerwaartse weg was ongeloof. Zijn tweede stap was ongeduld. Saul was niet in staat om een week te wachten op de komst van Samuël. Geloof en geduld horen bij elkaar. In Hebreeën 6:12 lezen we: ‘Opdat gij niet traag wordt, maar navolgers moogt zijn van hen, die door geloof en geduld de beloften beërven.’ Jesaja 28:16 zegt: ‘Hij die gelooft, haast niet.’ Ongeduld is een teken van onvolwassenheid. ‘Want gij weet, dat de beproefdheid van uw geloof volharding uitwerkt. Maar die volharding moet volkomen doorwerken, zodat gij volkomen en onberispelijk zijt en in niets te kort schiet’ (Jak.1:3-4). We hebben geen aanwijzingen dat Saul erg volwassen was met betrekking tot geestelijke zaken. We herinneren ons dat hij niet eens wist wie Samuël was. Hij had geen idee wat Samuël voor hem had kunnen betekenen. Saul werd ongeduldig en liep daarom voor de Heer uit en verloor zo zijn kroon als gevolg. Jakobus 1:12 zegt: ‘Zalig is de man, die in verzoeking volhardt, want, wanneer hij de proef heeft doorstaan, zal hij de kroon des levens ontvangen, die Hij beloofd heeft aan wie Hem liefhebben’ In plaats van een hemelse kroon te ontvangen, verloor Saul zijn aardse kroon omdat hij ongeduldig werd.

Oneerlijkheid

De derde neerwaartse stap die Saul nam was onoprechtheid. Saul bracht de offers en toen kwam Samuël! Samuël zei: ‘Wat heb gij gedaan!’ (1Sam.13:11). Samuël had kunnen zeggen dat er iets niet klopte, maar deed dat niet. Onmiddellijk begon Saul zich te verontschuldigen. In 1 Samuël 13 verwijt hij Samuël en in hoofdstuk 14 verwijt hij Jonathan, en in hoofdstuk 15 verwijt hij het volk. Maar Saul verwijt zichzelf nooit iets! Hij was goed in het maken van excuses. Saul zei: ‘Daar ik zag, dat het volk van mij wegliep en gij niet op de afgesproken tijd kwaamt, terwijl de Filistijnen te Mikmas verzameld waren, dacht ik: nu zullen de Filistijnen op mij afkomen te Gilgal, en ik heb de gunst des Heren nog niet gezocht; toen heb ik mij verstout en heb het brandoffer geofferd’ (1Sam.13:11-12). Iemand die goed is in het zich verontschuldigen is zelden goed in iets anders. Als je ooit met iemand hebt samengewerkt die voortdurend met een excuus komt, weet je dat hij zijn taak niet goed doet. ‘Vreest slechts de Here en dient Hem trouw met uw ganse hart’ (1Sam.12:24). Saul diende God niet in waarheid. Hij handelde niet oprecht, had een bedrieglijk hart en was niet eerlijk. Hij verweet Samuël maar hij zou zichzelf moeten verwijten. Het heeft iets tragisch wanneer iemand zich van God verwijdert vanwege ongeloof, ongeduld en oneerlijkheid. Samuël zei: ‘U hebt dwaas gehandeld’ (1Sam.13:13). Het is dwaas de vijand te vrezen in plaats van God. Het is dwaas voortijdig te handelen en niet op Gods tijd te wachten. Het is dwaas om niet eerlijk te zijn en te liegen over je zonden. ‘Gij hebt niet in acht genomen het gebod van de Here, uw God, dat Hij u geboden heeft, anders zou de Here uw koningschap over Israël voor altijd bevestigd hebben. Maar nu zal uw koningschap niet bestendig zijn. De Here heeft Zich een man uitgezocht naar zijn hart en de Here heeft hem tot een vorst over zijn volk aangesteld, omdat gij niet in acht genomen hebt wat de Here u geboden had’ (vs.13-14).

Saul verloor zijn koningschap, en later verloor hij zijn kroon en zijn leven.

____________________________________________________________________________________________________