Een verborgenheid dat eeuwenlang verborgen was bij God stond op het punt geopenbaard te worden. Een lange periode van handelen van God met het volk Israël liep ten einde, de Gemeente, die al aangekondigd was door de Heer Jezus (Mat.16:18), zou ervoor in de plaats komen (Kol.1:26; Ef.3). Niet dat God Israël aan haar lot had overgelaten, maar voor een onbepaalde tijd werd ze terzijde gesteld. Of zou het volk Israël zich tot nog bekeren en tot berouw komen en de Heer Jezus aannemen als hun Messias nu ze al de dingen die gebeurd waren in een juist perspectief konden plaatsen? Er zijn teksten die aan die gedachte aanleiding hebben gegeven, zoals de vraag naar de komst van het koninkrijk voor Israël (Hand.1:6). En in aansluiting daaraan de aanstelling van een plaatsvervanger van Judas (Hand.1:21; vgl. Mat.19:28). En wat te denken van de oproep van de apostel Petrus tot het volk om zich alsnog te bekeren op de tijden van de herstelling van alle dingen zou aanbrengen? (Hand.3:19-21). En wat zou dat dan betekent hebben voor het heilsplan van God met deze wereld?
Maar goed, wij die weten dat het volk Israël is blijven volharden in de verwerping van hun Messias weten dat de Gemeente ontstaan is door de komst van Heilige Geest. Wat die Gemeente was en zou betekenen was nog niet bekend, dat zou later door de apostel Paulus worden geopenbaard. Het eerste wat moest gebeuren wat stond te gebeuren was de hemelvaart van de Heer Jezus en daarna de komst van de Heilige Geest.
Nu zo’n tweeduizend jaar later weten wij wat God met en door de Gemeente in deze wereld heeft bewerkt. De kerkgeschiedenis geeft daarvan getuigenis. Het is voor veel christenen duidelijk dat de taak van de Gemeente binnenkort ten einde loopt en God de draad met het volk Israël weer zal opnemen. Het omgekeerde van wat zo’n tweeduizend jaar geleden gebeurde staat ook nu weer te gebeuren. Maar voordat het volk Israël de plaats zal overnemen van de Gemeente moet de Opname van die Gemeente plaatsvinden. Dat is de eerste gebeurtenis in het eschatologisch handelen van God in de eindtijd.
Het boek Handelingen is een overgangsboek en vormt de verbindende schakel tussen de Evangeliën en de Brieven van het Nieuwe Testament. Het Jodendom wordt vervangen door het Christendom; de Wet door de Genade. De bevoorrechte positie van het Joodse volk gaat over naar de Gemeente, die bestaat uit gelovigen uit de Joden en de heidenen. Het aangekondigde Koninkrijk is uitgesteld en de Gemeente neemt haar plaats in. Van dat prille handelen van de Gemeente geeft het boek de Handelingen van de apostelen getuigenis, het tweede boek Lukas, de discipel van de Heer Jezus.
Een nieuw boek (1:1-2)
‘Het eerste boek heb ik gemaakt, o Theófilus, over alles wat Jezus begonnen is te doen én te onderwijzen’ (Hand.1:1)
Het eerste boek verwijst naar het evangelie van Lukas, waarin hij vertelt wat de Heer Jezus was begonnen te doen en te leren toen Hij hier op aarde was. Handelingen neemt de draad op door verslag te doen wat de Heer verder zou gaan doen door de Gemeente op aarde. Het evangelie naar Lukas, maar ook de andere Evangeliën, geven verslag van de dienst van de Heer Jezus in zijn fysiek lichaam, maar in het boek Handelingen wordt verslag gedaan van zijn dienst vanuit de hemel door zijn geestelijk lichaam, de Gemeente. Bijvoorbeeld, in Hand.1:24 vragen de discipelen de naar de hemel opgevaren Heer, wie de plaats zou moeten innemen als apostel in de plaats van Judas. In 24:7 is het de Heer die gelovigen toevoegt aan de Gemeente. In 13:1-3 is het Christus die door zijn Geest gelovigen uitzend voor de verspreiding van het evangelie. In 14:27 geven Paulus en Barnabas verslag wat God door hen had gedaan.
Elke gelovige zou na het lezen van het evangelie naar Lukas door moeten gaan met het boek Handelingen. Kennis hebben van de geboorte, leven dood, en opstanding is voldoende voor de verlossing maar niet voor een Geest vervuld leven. We dienen onszelf met Hem vereenzelvigen als de opgestane Heer en Hem toelaten zijn werk in ons te voltooien. De Gemeente is geen organisatie betrokken in geestelijk werk; het is een geestelijk organisme, het Lichaam van Christus op aarde, door wie Hij met zijn leven en kracht moet werken. Hij stierf voor een verloren wereld; wij leven om de mensen van de verloren wereld tot Christus te brengen. ‘En Hij is voor allen gestorven, opdat zij die leven, niet meer voor zichzelf leven, maar voor Hem die voor hen is gestorven en opgewekt’ (2Kor.5:15).
Een nieuwe ervaring (1:3-8)
‘Immers, wij allen zijn door één Geest tot één Lichaam gedoopt, hetzij Joden hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen, en ons allen is van één Geest te drinken gegeven’ (1Kor.12:13)
‘U zult met de Heilige Geest gedoopt worden, niet vele dagen hierna’, dat is wat de Heer Jezus aankondigde wat zou gebeuren. Deze doop van de Geest was al aangekondigd door Johannes de Doper (Mat.3:11; Mark.1:8; Luk.3:16 en Joh.1:33). De Heer Jezus had niet gezegd ‘U zult met vuur worden gedoopt’ want dat zou oordeel betekenen, waarvan vuur een metafoor is. De doop met de Geest zou alle gelovigen tot één lichaam vormen, de Gemeente van Christus (1Kor.12:13). Maar de Heilige Geest zou de gelovigen ook de kracht geven om van Hem te getuigen in een wereld verloren in zonde en schuld. ‘Getuigen betekent niet: laten zien wat wij voor God kunnen doen, maar vertellen en laten zien wat God voor ons gedaan heeft’ Ook zou de Geest de gelovigen in staat stellen te spreken in talen en geweldige daden verrichten opdat de Joden tot verandering van gedachten en handelen zouden komen (1Kor.1:22 – De Joden begeren tekenen). We vinden twee vermeldingen van de doop met of in de Heilige Geest in het boek Handelingen. In hoofdstuk 2 voor de Joden en in hoofdstuk 10 toen de Geest op de heidenen viel. In overeenstemming met Efeze 2vv. bestaat het Lichaam van Christus, de Gemeente, uit gelovigen uit de Joden en de heidenen die door de Geest totdat ene Lichaam zijn gedoopt. Het is niet juist om te bidden voor een doop van de Heilige Geest, wel mogen we God vragen om vervuld te worden met zijn Geest (Ef.5:18) of om bekrachtigd te worden voor een speciale opdracht (Hand.10:38), maar niet om gedoopt te worden met de Geest. Trouwens, de doop met de Geest, of zoals u wilt de uitstorting van de Heilige Geest, zoals dit gebeurde op die Pinksterdag, is een éénmalige historische gebeurtenis en kan niet herhaald worden. Uitgezonderd daarvan is de uitstorting van de Heilige Geest die in de laatste dagen nog zal plaatsvinden en dus nog toekomstig is, zoals gesproken is door de profeet Joël: ‘En het zal gebeuren in de laatste dagen, zegt God, dat Ik van mijn Geest zal uitstorten op alle vlees, enz.) (Hand.2:16-18; Joël 2:28-32).
De komst van zijn koninkrijk (1:9-11)
‘U zult Mij van nu aan geenszins zien, totdat u zegt: Gezegend Hij die komt in de naam van de Heer’ (Mat.23:39)
De belofte van de wederkomst, zoals in Handeling 1 aangekondigd door de Heer Jezus, is bedoeld voor Israël, dat blijkt duidelijk uit de context (zie ook vs.6). De vraag is niet of de Heer zou terugkomen, ook niet wanneer maar voor wie! Ze kenden de Schriften (Luk.24:45) ze hadden juist veertig dagen onderricht gehad (1:3). De Schrift spreekt duidelijk over een zichtbare wederkomst van de Heer Jezus voor het toekomstig volk Israël, en een onzichtbare wederkomst, waarmee bedoeld is de zgn. Opname van de Gemeente (1Thes.4:13-18; 1Kor.15:51-52; Joh.14:1-3). De twee engelen verwezen naar die zichtbare komst van Christus in heerlijkheid wanneer zijn voeten zullen staan op de Olijfberg (o.a. Zach.14:4; Luk.21:27). Dat er een herstel en toekomst voor Israël aanstaande is, daarvan spreekt ook de Schrift in Handelingen door de mond van Petrus die zei: ‘Daarna zal Ik terugkeren en de tent van David weer opbouwen die veervallen is; en wat daarvan is omvergehaald, zal Ik weer opbouwen en Ik zal haar weer oprichten, opdat de overigen van de mensen de heer zoeken, en alle volken waarover mijn naam is uitgeroepen, zegt de Heer Die deze dingen doet’ (15:16-17; Hos.3:4). De Opname was een verborgenheid waarvan het onderwijs later door de apostel Paulus is gegeven. Zoals in de inleiding al aangestipt, kunnen we zeggen, dat als het volk Israël de boodschap van de apostelen alsnog hadden aanvaard, dan zou Christus teruggekeerd zijn op de Olijfberg en zijn koninkrijk hebben opgericht (Hand.3:19-21). Het volk Israël zou dan het evangelie van het koninkrijk hebben verkondigd (vgl. Mat.24:14) tot aan de einden van de wereld. Israël zou dan de bron van zegen zijn geweest voor de hele wereld, zoals we dan zien in Jesaja 35:1-6 en 65:19-23. Maar door hun volharden in het ongeloof is dat uitgesteld tot in de nabije toekomst. Nu mag de Gemeente de verkondiging van het evangelie van Gods genade op zich nemen. ‘Maar door hun overtreding is de behoudenis topt de volken gekomen’ (Rom.11:11; Hand.28:28).
Een nieuwe apostel (1:12-25)
‘Voorwaar, Ik zeg u, dat u die Mij gevolgd bent, in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des mensen zal zitten op de troon van zijn heerlijkheid, u ook op twaalf tronen zult zitten om de twaalf stammen van Israël te oordelen’ (Mat.19:28; Luk.22:28-30)
Waarom nog een nieuwe apostel aanstellen in de plaats van Judas die was afgevallen om naar zijn eigen plaats te gaan (Hand.1:25)? Heeft het alleen te maken met de verre toekomst, wanneer de Heer Jezus zal zitten op de troon van zijn heerlijkheid, na de Opname van de Gemeente? Of kan het ook zo zijn dat de mogelijkheid nog openstond voor bekering en berouw van het Joodse volk en dat dan alsnog de tijden van herstelling zouden aanbreken (Hand.319-21)? Hun beslissing om nog een twaalfde apostel te kiezen was gebaseerd op het Woord van God (Ps.109:8; 69:25) en op hun gebed (vs. 14 en 24). De keuze van Matthias werd bekrachtigd door God om dat deze, evenals de anderen, vervuld was met de Geest op de Pinksterdag.
Petrus nam de leiding in dit samenkomen. Dit is mogelijk in verband met een toepassing van het ‘binden en ontbinden’ waarvan gesproken is door de Heer Jezus in Mattheüs 16:19. Hun beslissing was door God ingegeven en bekrachtigd. Paulus had niet de twaalfde apostel kunnen zijn, want hij voldeed niet aan de vereisten van de verzen 21-22 waar staat dat het iemand moest zijn ‘die met ons samen kwamen al de tijd dat de Heer Jezus onder ons inging en uitging, te beginnen bij de doop van Johannes tot op de dag dat Hij van ons werd opgenomen’. Tevens had de (toekomstige) dienst van de apostel Paulus te maken met de Gemeente en niet met het Koninkrijk.
Daarmee was alles gedaan wat gedaan moest worden en kon de Heilige Geest worden uitgestort. Het was slecht een kwestie van tijd, en die tijd werd gebruikt om te bidden terwijl ze samen waren in de bovenzaal.