Bijbel – Nieuwe Testament – Tussen Pasen en Pinksteren – Handelingen 1:1-11

7 augustus, 2023

Bijbel – Nieuwe Testament

Handelingen 1:1-11

Tussen Pasen en Pinksteren

Inleiding

Een verborgenheid dat eeuwenlang verborgen was bij God stond op het punt geopenbaard te worden. Een lange periode van handelen van God met het volk Israël liep ten einde, de Gemeente, die al aangekondigd was door de Heer Jezus (Mat.16:18), zou ervoor in de plaats komen (Kol.1:26; Ef.3). Niet dat God Israël aan haar lot had overgelaten, maar voor een onbepaalde tijd werd ze terzijde gesteld. Of zou het volk Israël zich tot nog bekeren en tot berouw komen en de Heer Jezus aannemen als hun Messias nu ze al de dingen die gebeurd waren in een juist perspectief konden plaatsen? Er zijn teksten die aan die gedachte aanleiding hebben gegeven, zoals de vraag naar de komst van het koninkrijk voor Israël (Hand.1:6). En in aansluiting daaraan de aanstelling van een plaatsvervanger van Judas (Hand.1:21; vgl. Mat.19:28). En wat te denken van de oproep van de apostel Petrus tot het volk om zich alsnog te bekeren op de tijden van de herstelling van alle dingen zou aanbrengen? (Hand.3:19-21). En wat zou dat dan betekent hebben voor het heilsplan van God met deze wereld?

Maar goed, wij die weten dat het volk Israël is blijven volharden in de verwerping van hun Messias (Hand.7:51) weten dat de Gemeente ontstaan is door de komst van Heilige Geest. Wat die Gemeente was en zou betekenen was nog niet bekend, dat zou later door de apostel Paulus worden geopenbaard. Het eerste wat moest gebeuren wat stond te gebeuren was de hemelvaart van de Heer Jezus en daarna de komst van de Heilige Geest.

Nu zo’n tweeduizend jaar later weten wij wat God met en door de Gemeente in deze wereld heeft bewerkt. De kerkgeschiedenis geeft daarvan getuigenis. Het is voor veel christenen duidelijk dat de taak van de Gemeente binnenkort ten einde loopt en God de draad met het volk Israël weer zal opnemen. Het omgekeerde van wat zo’n tweeduizend jaar geleden gebeurde staat ook nu weer te gebeuren. Maar voordat het volk Israël de plaats zal overnemen van de Gemeente moet de Opname van die Gemeente plaatsvinden. Dat is de eerste gebeurtenis in het eschatologisch handelen van God in de eindtijd.

Het boek Handelingen is een overgangsboek en vormt de verbindende schakel tussen de Evangeliën en de Brieven van het Nieuwe Testament. Het Jodendom wordt vervangen door het Christendom; de Wet door de Genade. De bevoorrechte positie van het Joodse volk gaat over naar de Gemeente, die bestaat uit gelovigen uit de Joden en de heidenen. Het aangekondigde Koninkrijk is uitgesteld en de Gemeente neemt haar plaats in. Van dat prille handelen van de Gemeente geeft het boek de Handelingen van de apostelen getuigenis, het tweede boek van Lukas, de discipel van de Heer Jezus.

Een nieuw boek (1:1-2)     

‘Het eerste boek heb ik gemaakt, o Theófilus, over alles wat Jezus begonnen is te doen én te onderwijzen’ (Hand.1:1)

Het eerste boek verwijst naar het evangelie van Lukas, waarin Lukas vertelt wat de Heer Jezus was begonnen te doen en te leren toen Hij hier op aarde was. Handelingen neemt de draad weer op door verslag te doen wat de Heer verder zou gaan doen door de Gemeente op aarde. Het evangelie naar Lukas, maar ook de andere evangeliën, geven verslag van de dienst van de Heer Jezus in zijn fysiek lichaam, maar in het boek Handelingen wordt verslag gedaan van zijn dienst vanuit de hemel door zijn geestelijk lichaam, de Gemeente. Bijvoorbeeld, in Hand.1:24 vragen de discipelen de naar de hemel opgevaren Heer, wie de plaats zou moeten innemen als apostel in de plaats van Judas. In 2:47 is het de Heer die gelovigen toevoegt aan de Gemeente. In 13:1-3 is het Christus die door zijn Geest gelovigen uitzend voor de verspreiding van het evangelie. In 14:27 geven Paulus en Barnabas verslag wat God door hen had gedaan.

Elke gelovige zou na het lezen van het evangelie naar Lukas door moeten gaan met het boek Handelingen. Kennis hebben van de geboorte, leven dood, en opstanding is voldoende voor de verlossing maar niet voor een Geest vervuld leven. We dienen onszelf met Hem te vereenzelvigen met de opgestane Heer en Hem toelaten zijn werk in ons te voltooien. De Gemeente is geen organisatie betrokken in geestelijk werk; het is een geestelijk organisme, het Lichaam van Christus op aarde, door wie Hij met zijn leven en kracht moet werken. Hij stierf voor een verloren wereld; wij leven om de mensen in die verloren wereld tot Christus te brengen. ‘En Hij is voor allen gestorven, opdat zij die leven, niet meer voor zichzelf leven, maar voor Hem die voor hen is gestorven en opgewekt’ (2Kor.5:15).

De realiteit van de opstanding (1:3a)

De opstanding van de Heer Jezus uit de doden was onloochenbaar en was het motief voor de apostelen om die boodschap te verkondigen, zoals we dat veelvuldig in het boek Handelingen kunnen lezen. Het is de hoeksteen van het christelijk geloof, want: ‘Als Christus niet is opgewekt, dan is uw geloof inhoudsloos, dan bent u nog in uw zonden; dan zijn ook zij die in Christus ontslapen zijn verloren.’ (1Kor.15:17) Getuigen van de opgestane Heer waren er overvloedig: ‘Want ik heb u ten eerste overgeleverd wat ik ook ontvangen heb, dat Christus gestorven is voor onze zonden, overeenkomstig de Schriften, en dat Hij begraven is, en dat Hij opgewekt is op de derde dag, overeenkomstig de Schriften, en dat Hij verschenen is aan Kefas, daarna aan de twaalf. Daarna is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, van wie de meesten nu nog in leven zijn, maar sommigen ook zijn ontslapen. Daarna is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan alle apostelen. En als laatste van allen is Hij ook aan mij verschenen, als aan de ontijdig geborene.’ (1Kor.15:3-8) We vinden nergens een vermelding dat de Heer Jezus aan ongelovigen is verschenen; eerder het tegendeel. We lezen in Handelingen 10:40-41 het volgende: ‘Deze heeft God op de derde dag opgewekt, en gegeven dat Hij openbaar werd, niet aan het hele volk, maar aan getuigen die door God tevoren verkozen waren, aan ons die met Hem hebben gegeten en gedronken, nadat Hij uit de doden was opgestaan.’

Het koninkrijk van God in Jezus’ tijd (1:3b)

Tijdens de veertig dagen fat de Heer Jezus aan de apostelen verscheen sprak Hij met hen ‘over de dingen die het koninkrijk van God betreffen.’ Alle evangelisten zijn eensluidend in hun identificatie van de Heer Jezus als zijnde de beloofde Messias. (Mat.21:38, 45). Bij uitstek in het evangelie naar Mattheüs, het evangelie dat ons de Heer Jezus als de Koning van Israël beschrijft (bv. Mat.1:1; 2:2; 2:5; 4:5; 5:35 enz.). De aankondiging van het koninkrijk was de taak van Johannes de Doper, die in de geest en de kracht van Elia (Mat.11:14; Luk.1:17) voor de Heer Jezus uitging. Een roepende in de woestijn, die de mensen opriep zich te bekeren omdat ‘het koninkrijk der hemelen nabijgekomen was’ (Mat.3:2). Later werd dezelfde oproep gedaan door de twaalf apostelen (Mat.10:5-7) en de ‘zeventig’ (Luk.10:1, 9). Het werd ‘het koninkrijk der hemelen’ genoemd omdat het koninkrijk door de ‘God des hemels’ uitgeroepen was. Het rijk dat Johannes aankondigde was bestemd voor het volk Israël, zoals blijkt uit de opdracht die de twaalf apostelen kregen van de Heer Jezus. ‘Deze twaalf zond Jezus uit en Hij beval hun aldus: Gaat niet heen op de weg van de volken en gaat geen stad van de Samaritanen binnen; maar gaat veeleer naar de verloren schapen van het huis Israëls.’ (Mat.10:5-6; 15:24). De Koning was er, en de tekenen van de Messias werden verricht (Mat.11:2-6; Luk.4:18-19). De Schriften, voor wat betreft het komen van de Heer Jezus in deze wereld, werden in en door Hem vervuld. Dat blijkt bijvoorbeeld uit Jezus geboorte uit een maagd (Jes.7:14) en zijn geboorte te Bethlehem (Mi.5:1). Had het volk Israël de Heer Jezus als de beloofde Messias aanvaard, dan was het aardse rijk van God werkelijkheid geworden, en waren de tijden van de volken beëindigd. Praktisch toegepast kun je zeggen: Daar waar Jezus als Heer wordt beleden is het koninkrijk van God. Op de vraag van de farizeeën: Wanneer komt het koninkrijk van God, antwoordde de Heer Jezus: ‘Het koninkrijk van God komt niet op waarneembare wijze; en men zal ook niet zeggen: Zie hier, of zie daar. Want zie het koninkrijk van God is midden onder u.’ (Luk.17:21).

De komst van de Heilige Geest (1:4-5)

‘Immers, wij allen zijn door één Geest tot één Lichaam gedoopt, hetzij Joden hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen, en ons allen is van één Geest te drinken gegeven’ (1Kor.12:13)

‘U zult met de Heilige Geest gedoopt worden, niet vele dagen hierna’, dat is wat de Heer Jezus aankondigde wat zou gebeuren. Deze doop van de Geest was al aangekondigd door Johannes de Doper (Mat.3:11; Mark.1:8; Luk.3:16 en Joh.1:33). De Heer Jezus had niet gezegd ‘U zult met vuur worden gedoopt’ want dat zou oordeel betekenen, waarvan vuur een metafoor is. De doop met of in de Heilige Geest zou alle gelovigen tot één lichaam vormen, de Gemeente van Jezus Christus (1Kor.12:13). Maar de Heilige Geest zou de gelovigen ook de kracht geven om van Hem te getuigen in een wereld verloren in zonde en schuld. ‘Getuigen betekent niet: laten zien wat wij voor God kunnen doen, maar vertellen en laten zien wat God voor ons heeft gedaan.’ Ook zou de Heilige Geest de gelovigen in staat stellen te spreken in talen en geweldige daden verrichten opdat de Joden tot verandering van gedachten en handelen zouden komen; ‘De Joden begeren tekenen’ (1Kor.1:22). We vinden twee vermeldingen van de doop met of in de Heilige Geest in het boek Handelingen. In hoofdstuk 2 voor de Joden en in hoofdstuk 10 toen de Heilige Geest op de heidenen viel. In overeenstemming met Efeze 2vv. bestaat het Lichaam van Christus, de Gemeente, uit gelovigen uit de Joden en de heidenen die door de Heilige Geest tot één Lichaam zijn gedoopt. Het is niet juist om te bidden voor een doop van de Heilige Geest, wel mogen we God vragen om vervuld te worden met zijn Geest (Ef.5:18) of om bekrachtigd te worden voor een speciale opdracht (Hand.10:38), maar niet om gedoopt te worden met de Geest. Trouwens, de doop met de Geest, of zoals u wilt de uitstorting van de Heilige Geest, zoals dit gebeurde op die Pinksterdag, is een éénmalige historische gebeurtenis en kan niet herhaald worden. Uitgezonderd daarvan is de uitstorting van de Heilige Geest die in de laatste dagen nog zal plaatsvinden en dus nog toekomstig is, zoals gesproken is door de profeet Joël: ‘En het zal gebeuren in de laatste dagen, zegt God, dat Ik van mijn Geest zal uitstorten op alle vlees.’ (Hand.2:16-18; Jl.2:28-32).

De komst van zijn koninkrijk (1:9-11)

‘U zult Mij van nu aan geenszins zien, totdat u zegt: Gezegend Hij die komt in de naam van de Heer’ (Mat.23:39)

Dat er een herstel en toekomst voor Israël aanstaande is, daarvan spreekt ook de Schrift in Handelingen door de mond van Petrus die zei: ‘Daarna zal Ik terugkeren en de tent van David weer opbouwen die veervallen is; en wat daarvan is omvergehaald, zal Ik weer opbouwen en Ik zal haar weer oprichten, opdat de overige van de mensen de Heer zoeken, en alle volken waarover mijn naam is uitgeroepen, zegt de Heer Die deze dingen doet.’ (15:16-17; Hos.3:4). De Opname was een verborgenheid waarvan het onderwijs later door de apostel Paulus is gegeven. Zoals in de inleiding al aangestipt, kunnen we zeggen, dat als het volk Israël de boodschap van de apostelen alsnog hadden aanvaard, dan zou Christus teruggekeerd zijn op de Olijfberg en zijn koninkrijk hebben opgericht (Hand.3:19-21). Het volk Israël zou dan het evangelie van het koninkrijk hebben verkondigd (vgl. Mat.24:14) tot aan de einden van de wereld. Israël zou dan de bron van zegen zijn geweest voor de hele wereld, zoals we dat zien in Jesaja 35:1-6 en 65:19-23. Maar door hun volharden in het ongeloof is dat uitgesteld tot in de nabije toekomst. Nu mag de Gemeente de verkondiging van het evangelie van Gods genade op zich nemen. ‘Maar door hun overtreding is de behoudenis topt de volken gekomen’ (Rom.11:11; Hand.28:28).

U zult kracht ontvangen (1:8)

‘Wil je mijn getuige zijn’, dat is wat de Heer Jezus van een discipel van Hem vraagt. ‘U zult mijn getuigen zijn, zowel in Jeruzalem als in heel Judéa en Samaria en tot aan het einde van de aarde.’ Dat moet voor de apostelen een schier onmogelijke opgave zijn geweest, getuige van Jezus’ opstanding is een volledige heidense wereld! Toch zijn ze gegaan en we weten uit de geschiedenis van een groot aantal van de apostelen op een gewelddadige wijze op het leven zijn gebracht. Toch gingen ze en dat konden ze doen omdat ze gingen in de kracht van de inwonende Heilige Geest. ‘Ik vermag alles door Hem die mij kracht geeft!’ (Fil.4:13) We kunnen dan ook een opmerkelijke verandering bij de apostelen waarnemen in het boek Handelingen. Denk alleen maar aan de rede van Petrus in de zuilengang van Salomo (Hand.3:12-26). En nadat Petrus en Johannes voor de Joodse Raad verschenen waren en verantwoording van hun geloof hadden afgelegd was de conclusie van de Raad: ‘Toen zij nu de vrijmoedigheid van Petrus en Johannes zagen en merkten dat zij ongeletterde en eenvoudige mensen waren, verwonderden zij zich; en zij herkenden hen dat zij met Jezus aren geweest.’ (Hand.4:13). ‘Ze waren met Jezus geweest’, dat was hun kracht, dat was het geheim!

De belofte van Jezus’ wederkomst (1:11)

We hebben de duidelijke belofte dat de Heer Jezus eenmaal zal terugkomen, daaraan hoeven we niet te twijfelen. De twee ‘mannen’ in witte kleren zeiden het, maar ook de Heer Jezus. ‘Ik ga heen om uw plaats te bereiden. En als Ik ben heengegaan en u plaats heb bereid, kom Ik weer en zal u tot Mij nemen, opdat ook u zult zijn waar Ik ben.’ (Joh.14:2-3)

Maar welke komst van de Heer Jezus wordt hier bedoeld? De belofte van de wederkomst, zoals in Handeling 1 aangekondigd door de Heer Jezus, is bedoeld voor Israël, dat blijkt duidelijk uit de context (zie ook vs.6). De vraag is niet of de Heer zou terugkomen, ook niet wanneer, maar voor wie! Ze kenden de Schriften (Luk.24:45) ze hadden juist veertig dagen onderricht gehad (1:3). De Schrift spreekt duidelijk over een zichtbare wederkomst van de Heer Jezus voor het toekomstig volk Israël, en een onzichtbare wederkomst, waarmee de zgn. Opname van de Gemeente bedoeld is (1Thes.4:13-18; 1Kor.15:51-52; Joh.14:1-3). De twee engelen verwezen naar die zichtbare komst van Christus in heerlijkheid wanneer zijn voeten zullen staan op de Olijfberg (o.a. Zach.14:4; Luk.21:27). Het onderwijs van de komst van de Heer Jezus voor de Gemeente, de Opname, was nog niet beken gemaakt, dat zou pas later plaatsvinden door de apostel Paulus. (Ef.3:5vv.; Kol.1:25—27)

______________________________________________________________________________