Bijbel Oude Testament – Val van Jeruzalem – Klaagliederen 1

9 augustus, 2023

Bijbelboeken: Klaagliederen

Oude Testament – Klaagliederen

De val van Jeruzalem

Klaagliederen 1

Voorwoord

Dit boek bestaat uit een reeks poëtische beschrijvingen over de verwoesting van de stad Jeruzalem en de tempel in het jaar 586 v.Chr. Het boekje is op een speciale manier samengesteld, elk hoofdstuk bestaat namelijk uit 22 verzen, gelijk aan het Hebreeuwse alfabet. Hoofdstuk 3 is daarop een uitzondering want dat bestaat uit 66 verzen, drie keer het Hebreeuwse alfabet. Er is geen ander boek in de Bijbel die de gevoelens van God, bedroefd over de zonde van het volk, zo treffend beschrijft als Klaagliederen (Zie: Jer.13:17 en Mat.23:36-38). Jeremia was getuige van de ondergang van Jeruzalem en de tempel, zijn hart was gebroken, het volk verslagen, en het volk op weg in ballingschap naar Babel. Vijf belangrijke kenmerken die in Klaagliederen voorkomen willen we wat nader bekijken.

Inleiding

Het was een nationale catastrofe, de verwoesting van de tempel in 586 v.Chr. door koning Nebukadnezar. De herinnering eraan wordt door de Joden nog altijd levendig gehouden door de herdenking op Tisja Beav. Tisja Beav is de traditionele rouwdag van het jodendom. Een treurdag ter gelegenheid van de verwoesting van de tempel. Men herdenkt op die dag de verwoesting van zowel de Eerste als de Tweede Tempel, respectievelijk in 568 v. Chr. en 70 n. Chr. Het is een dag van vasten en het zingen van klaagliederen. De tempel werd in de brand gestoken, het koper, zilver en goud werd meegenomen en het volk werd in ballingschap naar Babel gevoerd, waar ze zeventig jaar zouden verblijven (Jer.25:11-12; 29:10; Dan.9:2). In 536 v.Chr. geeft de Perzische koning Cyrus de Joden toestemming op stad en tempel weer op te bouwen (Zie de boeken Ezra en Nehemia). Deze tempel was als niets in vergelijking met de vorige tempel, dat blijkt uit wat de profeet Haggaï daarover schrijft: ‘Wie onder u is overgebleven, die dit huis in zijn vroegere heerlijkheid gezien heeft? Hoe ziet gij het nu? Is het niet, daarbij vergeleken, als niets in uw ogen? (Haggaï 2:4). Haggaï verwijst in één keer door naar de toekomstige tempel, waarvan we de beschrijving vinden het boek Ezechiël 40-48: ‘De toekomstige heerlijkheid van dit huis zal groter zijn dan de vorige, zegt de Here der heerscharen’ (Haggaï 2:10). We zijn daarmee dan in het Vrederijk aangeland.

De verwoesting van stad en tempel (1:1-6)

Het had Jeruzalem aan niets ontbroken: ‘Wat was er nog aan mijn wijngaard te doen, dat ik er niet aan gedaan heb’ zegt de profeet Jesaja wanneer hij spreekt over Juda en Jeruzalem (Jes.5:4). Jeruzalem werd geroemd om haar volmaakte schoonheid, de vreugde der ganse aarde (Klg.2:15). ‘Maar nu oogsten jullie wat je gezaaid hebt’ roept de profeet als het ware. Want herhaaldelijk waren profeten tot hen gezonden om hen te wijzen op hun zonden, en om hen voor het naderend oordeel te waarschuwen, maar ze weigerden te luisteren (Jer.18:18, 44:16; Mat.23:34). In deze verzen wordt Jeruzalem vergeleken met een rijke vorstin die plotseling verlaten en beroofd wordt van al haar rijkdom en schoonheid. Eens was ze rijk, nu arm. Eens was ze geëerd, nu is ze in ongenade gevallen. Haar vreugde is veranderd in tranen; haar grote overwinningen omgekeerd in tegenslagen. Waarom? In plaats dat ze God vereerden en liefhadden, had ze vele liefhebbers (vs.2) en de valse goden van de heidense volkeren, maar die konden niet helpen en waren zelfs haar vijanden geworden. Zonde brengt altijd verdriet en rampspoed. Maar ook God is haar tot een vijand geworden legt Jeremia in hoofdstuk 2:5 uit. Eens vocht Hij voor haar de strijd (Deut.28:7), maar nu was het andersom. Wie God verlaat, baart smart op smart! Lees maar eens de droevige beschrijving van de uitgehongerden die hun kinderen opaten (2:20; 4:10 en Jer.19:9). In wat voor een situatie waren ze terechtgekomen; hoe was het zover kunnen komen? Jeruzalem verloor niet alleen haar vreugde, rijkdom en schoonheid, maar ze verloor ook haar getuigenis. Al de heidense volken lachten haar uit (2:15-16). Dit alles kan ook op de gelovige toegepast worden; als God de afvallige tuchtigt, is dat niet zo gemakkelijk te ondergaan. Zonde maakt de zondaar altijd tot een verliezer. De duivel belooft alles, maar uiteindelijk neemt hij alles! Maar, God is ook een God van genade en Hij tuchtigt ons, en ook het volk Israël, en dat niet zonder reden. ‘Hij tuchtigt ons tot ons nut, opdat wij aan zijn heiligheid deel zouden krijgen’ (Heb.12:10). ‘Aan degene die Mij het naaste staan, zal Ik Mij de Heilige betonen’ (Lev.10:3).

Gods oordelen zijn rechtvaardig (1:18-22)

En ik hoorde het altaar zeggen: Ja Heer, God de almachtige, waarachtig en rechtvaardig zijn uw oordelen (Op.16:7). Hoe erg het oordeel ook was, dit was wat de stad en het volk moest ondergaan en waarvoor ze gewaarschuwd waren. Al heel vroeg in hun geschiedenis vinden daarvan al getuigenis in het boek Deuteronomium (Deut.28:15vv.). Ze zijn weerspanning geweest tegen zijn woord (1:18) en opstand tegen God leidt altijd tot tucht (zie Heb.12:1-14). Waarom liet God toe dat het volk in ballingschap werd gevoerd? Om hen te leren op Hem te vertrouwen en zijn Woord te gehoorzamen. Ze hebben geroepen om hun minnaars dat zijn de valse goden en de heidense volken waarop Juda vertrouwde. Die valse profeten en priesters, die leugens verkondigden en het volk een vals vertrouwen gaven, lieten hun bedrogen staan. Als een volk niet wil luisteren naar de waarheid van Gods Woord, is er geen hoop meer voor haar. Wat kunnen ze dan doen? Niets dan alleen zich bekeren en onderwerpen aan Gods tuchtigende hand en hopen op zijn genade (1:22). Belijdenis van zonde is beter dan opstandig te blijven tegen God. Het was te laat voor God om de invasie te stoppen, maar anders Hij zou zeker en vast hebben ingegrepen wanneer het volk hun zonde zouden belijden. De les die wij hieruit kunnen leren is, dat het oordeel dat over de wereld gaat komen een rechtvaardig oordeel is. Niemand zal God het kwalijk kunnen nemen. ‘Hij heeft een dag bepaald, waarop Hij het aardrijk in gerechtigheid zal oordelen’, maar nu is het is nog een dag van genade heilbrengend voor alle mensen (Hand.17:31; Tit.2:11).

Gods Woord wordt vervuld (2:17)

‘De Here heeft volvoerd wat Hij Zich had voorgenomen, Hij heeft in vervulling doen gaan, wat Hij gesproken heeft, wat Hij sinds de dagen van weleer heeft bevolen’ (Klg.2:17).  Met God valt niet te spotten, we moeten Hem niet uitdagen door dingen te doen waar we Hem tot in het diepste van zijn hart mee kwetsen! De les van de geschiedenis vermeld in 2 Koningen 17 is duidelijk. ‘Daarom was de Here zeer vertoornd geworden op Israël en had hen van voor zijn aangezicht verwijderd’ (17:18), en ‘De Israëlieten wandelden in al de zonden die Jerobeam begaan had; zij weken daarvan niet af, totdat de Here Israël van voor zijn aangezicht verwijderde, zoals Hij gesproken had door al zijn knechten, de profeten. En Israël werd uit zijn land in ballingschap weggevoerd naar Assur, tot op de huidige dag’ (17:22-23). Veertig jaar had Jeremia het volk gewaarschuwd dat ze door hun zonden Gods oordeel over zichzelf zouden afroepen en toch luisterde het volk niet. Het volk wilde de waarheid niet horen; ze gaven voorkeur aan de ‘populaire verzinsels’ van de valse profeten’ (2:14). Jeruzalem lachte Jeremia uit, vervolgde hem, en probeerden hem zelfs te doden, maar uiteindelijk eerde God zijn dienstknecht en kwamen zijn woorden uit (zie Jer.4-5 voor Jeremia’s waarschuwing). Let op Jeremia 5:31 ‘De profeten profeteren vals en de priesters verschaffen zich gewin nevens hen, en mijn volk heeft het gaarne zo’. ‘Zie, het woord des Heren hebben zij verworpen, wat voor wijsheid zouden zij dan hebben?’ (Jer.8:9).

Het zou vandaag ook heel toepasbaar zijn. In Jer.6:13-14 vergelijkt hij de valse profeten met dokters die de symptomen verborgen hielden en de ziekte niet genazen (zie 8:11). Toch zal de waarheid van Gods Woord gehandhaafd blijven en volbracht worden, in Jeremia’s dagen maar in de nabije toekomst. De tijd was al gekomen waarin de mensen ‘de gezonde leer’ niet meer verdroegen, maar ze luisterden naar predikers die een boodschap brachten die hun gevoel streelde en valse zekerheid gaven (2Tim.4:1-5). God zal deze wereld zeker oordelen, in tegenstelling tot wat de valse profeten zeggen of de mensen denken.

Gebroken harten (1:12-16)

Jeremia toont ons het hart van God, gebroken door de zonde van zijn volk. Oordeel is Gods ‘vreemd en ongewoon werk’ en (Jes.28:21), Hij doet het niet graag; ‘Niet van harte verdrukt en bedroeft hij mensenkinderen’ (Klg.3:33). En zelfs al tuchtigt Hij zijn volk, Hij is met hen in hun lijden (Jes.63:9). ‘Wie de Heer liefheeft die tuchtigt Hij’. In deze verzen zien we dat het oordeel van de Here kwam, Hij zond uit den hoge vuur!’ Jeremia’s tranen (1:16) herinneren ons eraan dat God zijn eigen volk liefheeft, ook al zijn ze opstandig, maar zelfs dat kan zijn liefde niet veranderen. Wanneer het volk wandelt bij de ruïnes van de stad, vraagt Jeremia: ‘Raakt het u niet, gij allen die voorbijgaat?’ We kunnen hierin de stem van de Heer Jezus herkennen toen Hij hing aan het kruis als het Lam dat zijn leven gaf voor de zonden van de wereld. Denk eraan hoe de Heer Jezus weende over Jeruzalem omdat haar dag van haar tuchtiging nabij was. ‘En toen Hij de stad zag, weende Hij over haar en zei: Och, mocht op deze uw dag ook u erkennen wat tot uw vrede dient’ (Luk.19:42). God had, in liefde, het volk gewaarschuwd dat op hun zondige wandel zijn onomkeerbaar oordeel zou volgen. In zijn liefde had Hij profeten gezonden om hen te waarschuwen (2Kron.36:15-17), maar ze wilden niet gehoorzamen. Nu, in liefde, tuchtigde Hij hen opdat ze zouden leren de lessen die ze voorheen niet wilde leren. Maar de geschiedenis herhaalt zich! Veelzeggend is Jezus’ weeklacht over Jeruzalem: ‘Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en hen stenigt die tot u zijn gezonden, hoe dikwijls heb ik uw kinderen willen bijeenverzamelen, zoals een hen haar kuikens bijeenverzamelt onder haar vleugels, en u hebt niet gewild. Zie uw huis wordt aan u woest overgelaten’ (Mat.23:38). Maar gelukkig houdt het daarmee niet op: ‘Want Ik zeg u: u zult Mij van nu aan geenszins zien, totdat u zegt: Gezegend Hij die komt in de naam van de Heer’ (Mat.23:39).

Genade op genade (3:18-36)

Hier in het hart van het boek Klaagliederen vinden een van de grootste belijdenissen van schuld van de hele Bijbel. Jeremia had geleefd met zijn eigen verdriet en het leed van het volk, maar dan heft hij zijn ogen op tot God – en dat was het keerpunt. In het midden van het leed en in de verwoesting herinnerde hij zich de genade van God. ‘Het zijn de gunstbewijzen des Heren, dat wij niet omgekomen zijn, want zijn barmhartigheden houden niet op’ (Klg.3:22). We hebben Hem genegeerd, maar dat doet Hij ons niet. ‘Groot is Uw trouw!’ De trouw van God is een geweldige bemoediging in dagen waarin het de mensen aan moed ontbreekt om verder te gaan. Er is hoop want: ‘Hij doet ons niet naar onze zonden en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden. Want zo hoog de hemel is boven de aarde, zo is Zijn goedertierenheid machtig over wie Hem vrezen’ (Ps.103:10-11). ‘In trouw hebt Gij mij verdrukt’ (Ps.119:75). Klaagliederen zelf leert ons deze les. God wil ons brengen op een plaats van berouw en bekering (Klg.3:39-41). Hij is trouw om te vergeven wanneer wij onze zonden belijden (1Joh.1:9). Hij is trouw in met ons mee te lijden wanneer we lasten en moeiten hebben (Heb.2:17-18; 4:14-16). We hoeven nooit te denken dat Hij het te druk heeft of met andere dingen bezig is, of niet in staat is ons te helpen. Hij is trouw om ons te bevrijden wanneer we roepen om hulp in tijden van verzoeking (1Kor.10:13). Hij is trouw ons in dit leven en in het eeuwige leven nabij te zijn (1Tim.1:15; 1Thes.5:23-24). We kunnen in geloof ons leven en zielen opdragen aan de Schepper (1Petr.4:19) en weten dat Hij alles goed zal maken op zijn tijd en wijze. God in zijn genade behield een overblijfsel van Juda, beschermde en zegende het gedurende de jaren van ballingschap, en stond hen na zeventig jaar toe om nog eens terug te keren naar hun land. Hij stelde hen in staat hun stad en tempel te herbouwen. Hij beschermde hen van de heidense volken die de Joden haatten. Hoe vol genade was God voor zijn volk toen maar ook in deze tijd waar weer een volk Israël en een stad Jeruzalem aanwezig is. Hoe genadevol is Hij voor ons!

Tenslotte

In moeilijke tijden dienen we Jeremia na te volgen, wegkijken van onze situatie en onze ogen opheffen tot God, en met geduld en vertrouwen op Hem wachten (3:24-26). We kijken te vaak te veel naar onszelf en onze problemen en kunnen daardoor zo ontmoedigd raken dat we afhaken. In plaats daarvan moeten we onze ogen ‘richten op Jezus, de overste leider en voleinder van het geloof’ (Heb.12:1-2) en Hem de gelegenheid geven ons te helpen. Het is moeilijk op God te wachten. Onze gevallen natuur vereist activiteit, en als we te vroeg zouden ingrijpen in onze eigen problemen, verergeren we de zaak nog meer. Jeremia wachtte op de Heer, vertrouwde op zijn genade en trouw. Hij kende de waarheid van Jesaja 40:31 – ‘Wie de Here verwachten, putten nieuwe kracht; zij varen op met vleugelen als arenden; zij lopen, maar worden niet moede; zij wandelen, maar worden niet mat’.

____________________________________________________________________________________________