Eschatologie
Verschillen tussen Israël en de Gemeente
Inleiding
Het boek Handelingen
Hieronder volgen een aantal Schriftplaatsen vermeld in Handelingen 1-7, die duidelijk maken dat de toenmalige dienst van de apostelen gericht was naar het Joodse volk en dat de boodschap het evangelie van het koninkrijk betrof:
(1) De discipelen verwachten de oprichting van het Koninkrijk (1:6), en Christus bestrafte hun vraag niet. Hij had hun immers beloofd dat ze zouden zitten op twaalf tronen (Mat.19:28)?
(2) Het was nodig dat ze een twaalfde apostel verkozen (1:22) als vervanger van Judas, zodat Christus’ belofte (zie pt.1) in vervulling zou kunnen gaan. Paulus kon die nieuwe apostel niet zijn, omdat zijn dienst hoofdzakelijk gericht was naar de heiden volkeren, en omdat hij niet voldeed aan de genoemde voorwaarden (1:21). Paulus’ dienst had te maken met de Gemeente.
(3) Petrus sprak tot de mannen van Juda, Jeruzalem en Israël in zijn boodschap op Pinksteren (2:14, 22). Hij richtte zich in zijn boodschap niet aan de heidenen. Het was in de eerste plaats een Joodse boodschap aan een Joodse vergadering op een Joodse religieuze dag.
(4) De profetie van Joël (2:16vv) staat hoofdzakelijk in verband met Israël, niet met de Gemeente.
(5) Petrus schildert het kruis als misdadig gebruik, niet als een middel van Gods genade voor de zonde (2:22-23). Vergelijk dit eens met Paulus’ boodschap in 2 Kor.5.
(6) Petrus’ onderwerp op die Pinksterdag is de opstanding. Christus had het Joodse volk een teken beloofd – het teken van de profeet Jona – hetgeen de dood, begrafenis en opstanding betekende (Mat.12:38vv). Over dit teken sprak Petrus. God gaf het volk Israël nog een gelegenheid om de Messias te accepteren en gered te worden.
(7) De apostelen en de eerste bekeerlingen aanbaden in de tempel (2:46vv) en onderhielden deze dienst van de tempel totdat ze er werden uitgezet.
(8) Petrus verkondigde dat de dagen van zegen die ze hadden ervaren, en die voorzegt waren door de oudtestamentische profeten (3:21, 24). De Gemeente was een geheimenis verborgen bij God en werd niet eerder ten volle bekend gemaakt dan door de dienst van de apostel Paulus (Ef.3). De profeten spraken over een Joods koninkrijk, niet over de Gemeente. Dit te verwarren schept problemen.
(9) Jeruzalem was het centrum van de zegen; iedereen kwam er (5:16). Het was zeker ‘koninkrijksgrond’. (Jes.66:5vv.)
(10) Petrus vertelde de Raad duidelijk dat de boodschap gericht was op de bekering van het volk Israël (5:31).
(11) In hoofdstuk 7 geeft Stéfanus een overzicht van de geschiedenis van het volk en laat zien hoe het volk de jaren door het aanbod van God had afgewezen.
Het mag duidelijk zijn dat de eerste zeven hoofdstukken zich bijna uitsluitend richten tot het volk Israël, niet tot de Gemeente. De hoofdstukken 8-12 vormen een overgangsperiode. In hoofdstuk 8, gaat het Evangelie van de Joden naar de Samaritanen. In hoofdstuk 9 wordt de apostel Paulus op een wonderlijke manier gered, en bereid God de apostel voor op zijn bediening voor de Gemeente. In hoofdstuk 10 gaat het Evangelie naar de volkeren, en Petrus verdedigd deze nieuwe wending in hoofdstuk 11. In hoofdstuk 12 zien we Petrus voor de laatste keer als leider temidden van de gelovigen. In hoofdstuk 13 neemt de apostel Paulus de leiding tot aan het eind van het boek.
De Gemeente van Christus haar ontstaan en toekomst
Schets van de gebeurtenissen
-
De Gemeente bestaat op de aarde vanaf de pinksterdag. Haar beginpunt is de uitstorting van de Heilige Geest. Ze blijft op aarde totdat de Heer Jezus komt om haar op te nemen en in het vaderhuis te brengen. Deze opneming vindt plaats vóór de grote verdrukking.
-
Israël is tijdelijk terzijde gesteld. Na de opneming van de Gemeente zal dit volk opnieuw drager worden van het getuigenis van God. Alle onvervulde profetieën zullen even letterlijk gerealiseerd worden als de reeds vervulde.
-
Na de zeventigste jaarweek van Daniël ook wel de Grote Verdrukking genoemd, verschijnt Christus met de heiligen (de eerder opgenomen gelovigen) om Israël te verlossen en de volken te oordelen. Dan zullen alle volken aan zijn voeten onderworpen worden. Satan wordt gebonden. Christus heerst met allen die aan de eerste opstanding deelhebben gedurende de duizend jaar (Zach.14:5; 1Thes.3:13).
-
Er zijn twee opstandingen, die zowel in karakter als in tijd verschillen. De eerste opstanding, wordt ook genoemd: de opstanding van de rechtvaardigen. De opstanding uit de doden, de opstanding ten leven, vindt plaats vóór het duizendjarig rijk.