'In hoofdzaken eenheid, in bijzaken verdraagzaamheid en in alles de liefde'
En word niet aan deze wereld gelijkvormig, maar word veranderd door de vernieuwing van uw gezindheid om te kunnen onderscheiden wat de goede, welbehaaglijke en volmaakte wil van God is.
De uitdrukking ‘de vervallen hut van David’ komt uit het boek Amos 9:11 en spreekt van het huis Israël. Deze tekst wordt door Jacobus aangehaald in Handeling 15:16 in zijn toespraak tijdens de apostelvergadering in Jeruzalem. Dit deed hij naar aanleiding van de terugkeer en het verslag de eerste zendingsreis van Paulus en Barnabas, die getuigden van de grote tekenen en wonderen die God door hen onder de volken had gedaan (15:12). Dit was een geheel nieuw gegeven en riep onder meer vragen op over de functie van de besnijdenis, het houden van de wet van Mozes en in het kort gezegd de positie van het volk Israël. Tot dusver had God in de voorbije geslachten alle volken op hun eigen wegen laten gaan (14:16) maar door de opdracht van de Heer Jezus om ‘alle volken tot zijn discipelen te maken’ (Mat.28:19) was daar een verandering in gekomen en Paulus en Barnabas hadden daaraan gehoor gegeven en ervaren dat God voor de volken een deur van geloof had geopend (15:27) doordat velen door de prediking van het Evangelie tot geloof in de Heer Jezus waren gekomen (13:12, 48; 14:1, 21).
Het is begrijpelijk dat er door de veranderende situatie tegenstand kwam van sommigen uit Judéa, die zeiden dat: ‘Alls je niet besneden wordt naar het gebruik van Mozes ze niet behouden konden worden (15:1). Een gebruik afschaffen dat al eeuwen bestond ging niet zonder slag of stoot. De twist die hierdoor ontstond was de aanleiding dat Paulus en Barnabas en enige anderen opgingen naar de apostelen en oudsten in Jeruzalem voor advies. Daar aangekomen zette de discussie zich voort door enigen van de sekte van de farizeeën die ook van mening waren ‘dat men hen moest besnijden en bevelen de wet van Mozes te bewaren (15:5).
Paulus en Barnabas getuigen wat God door hen had gedaan
In de hoofdstukken 13 en 14 lezen we over de belevenissen van Paulus en Barnabas tijdens de eerste zendingsreis, ze hadden gemaakt. Paulus en Barnabas getuigen dat tijdens die reis heidenen tot geloof waren gekomen (13:48) en van grote tekenen en wonderen die gedaan waren (15:12). Johannes die ook op die reis was meegegaan als dienaar, scheidde zich na enige tijd van hen af en keerde terug naar Jeruzalem. Aan zowel Jood als de Griek werd het evangelie verkondigd. Ze bezochten dan ook eerst de eventuele aanwezige synagoge omdat ze daar onmiddellijk konden aansluiten met de prediking (13:5, 14; 14:1). Na hun terugkeer in Antiochië gaven ze dan verslag van de reis aan de gemeente door wie ze waren uitgezonden en verbleven daar geruime tijd. Na enige tijd kwamen er discipelen uit Judea die de broeders begonnen te leren: ‘Als u niet besneden wordt naar het gebruik van Mozes, kunt u niet behouden worden’. Ze deden dit op eigen houtje want daar hadden ze geen toestemming van de apostelen en oudsten uit Jeruzalem voor ontvangen (15:24). Dit was de aanleiding om op te gaan naar Jeruzalem om de zaak aan de apostelen en oudsten voor te leggen.
Petrus getuigd wat God door hem had gedaan
Na de aankomst van de delegatie uit Antiochië in Jeruzalem, en na de reden van hun komst aan de apostelen en oudsten te hebben gedeeld, vergaderden deze samen om de zaak te bezien (vs.6) maar ook daar was er veel geredetwist over. Maar dan neemt Petrus het woord nadat hij de voor en tegens had aangehoord. ‘Wie antwoord geeft, voordat hij hoort, die is het tot dwaasheid en smaad (Spr.18:13). Hij geeft een kort overzicht van wat er tot dusver is gebeurd en welke rol hij daarin had gehad. ‘Mannenbroeders, u weet dat God lang geleden onder ons mij uitgekozen heeft, zodat de heidenen uit mijn mond het woord van het Evangelie zouden horen, en zouden geloven’ (vs.7). Aan Petrus waren de sleutels van het koninkrijk gegeven (Mat.16:19) en daarmee had hij de deur voor het geloof (15:27) geopend voor de Joden (Hand.2), de Samaritanen (Hand.8:14-17) en de volken of heidenen (Hand.10). Voor die taak was Petrus lang tevoren door God uitverkoren (vs.7). Ook naar aanleiding van zijn bezoek aan Cornelius lezen we van tegenstand wanneer de joden daarvan horen dat hij bij onbesneden mannen was binnengegaan en met hen had gegeten. Nadat Petrus had verhaald hoe het was gegaan en zij dit hoorden, hielde zij zich stil, en zij verheerlijkten God en zeiden: Dus ook aan de volken heeft God de bekering tot het leven gegeven’ (11:1:18), waarvan getuigenis door de Heilige Geest was gegeven (vs.8) ‘evenals ook aan ons’ zodat er geen enkel onderscheid meer bestond tussen Jood en heiden omdat nij beide door hun geloof hun harten gereinigd waren.
Bleef de kwestie van de besnijdenis en de wet van Mozes. De besnijdenis was aan Abraham bekendgemaakt: ‘Dit is mijn verbond, dat gij zult houden tussen Mij en u en uw nageslacht: dat bij u al wat mannelijk is besneden worde; gij zult het vlees van uw voorhuid laten besnijden, en dat zal tot een teken van het verbond zijn tussen Mij en u’ (Gen.17:10). De Wet was vele jaren laten aan Mozes gegeven: ‘Op de berg Sinaï zijt Gij nedergedaald en hebt met hen gesproken uit de hemel, en hun rechtvaardige verordeningen, betrouwbare wetten, goede inzettingen en geboden gegeven. Ook hebt Gij hen uw heilige sabbat doen kennen en hun geboden, inzettingen en een wet gegeven door de dienst van uw knecht Mozes’ (Neh.9:13-14).
De wet is vierhonderddertig jaar na het verbond gekomen (Gal.3:16) en Petrus herinnert hen eraan dat de wet een tijdelijke functie had (Gal.3:24) en als een omheining aan het volk Israël gegeven was ter bescherming en afzondering (Mat.21:33; Ef.2:14). Ter wille van de overtredingen werd de wet bijgevoegd, totdat (!) het zaad zou komen waaraan de belofte was gedaan. De besnijdenis was als een verbondsteken aan het volk Israël gegeven (Gen.17:10-14) redenen waarom Paulus zich tegen een verder gebruik daarvan heftig verzet (Gal.5:2-4). Aan de eis van de farizeeën ‘dat men hen, de gelovigen uit de heidenen, moest besnijden en bevelen de wet van Mozes te bewaren’ werd niet tegemoetgekomen (vs.5, 10). Petrus besluit zijn toespraak met de vaststelling dat zij geloofden door de genade (niet de wet) van de Heer Jezus behouden te worden op dezelfde wijze als ook zij’ (vs.11).
Jakobus getuigd wat God nog gaat doen
Nadat Paulus en Barnabas de gelegenheid kregen om, voor de derde keer, maar nu voor de voltallige vergadering verslag te doen van hun zendingsreis, nam Jakobus het woord. Petrus had verteld waarvoor God hem had uitverkoren en Jakobus gaar daarop voort en spreekt ook over de toekomst van de tent van David die vervallen is weer opgebouwd zal worden. Jakobus, de broer van de Heer Jezus en de auteur van de naar hem genoemde brief, schijnt een belangrijke plaats in de gemeente te Jeruzalem hebben ingenomen. Hij is pas later tot geloof gekomen (Joh.7:5) want na de hemelvaart van de Heer Jezus vinden we hem bij de andere discipelen in de bovenzaal met zijn moeder Maria en de andere broers (1:14). Jakobus past in zijn betoog een belangrijke hermeneutische regel toe, namelijk ‘Schrift met Schrift vergelijken’, want wat Simeon (d.i. Petrus) heeft verteld is in overeenstemming met de profeten (vs.15). Welke profeten Jakobus bedoeld is niet helemaal duidelijk, maar in elk geval zal de profeet Amos daarmee bedoeld zijn en wellicht ook Hosea (Hos.3:4; 6:2).
De prediking van het evangelie van de genade van God had meer consequenties dan dat er heidenen tot geloof in de Heer Jezus kwamen. Het was ook het begin van de overgang naar een andere bedeling, een periode binnen de heilsgeschiedenis die zich van andere onderscheidt door een eigensoortige relatie tussen God en de mens. Want wat nog niet bekend was, maar later door Paulus werd bekendgemaakt, dat was de komst van de Gemeente, een volk dat God uit de volken voor zijn naam had aangenomen (15:14). De Gemeente was een verborgenheid dat in andere geslachten de zonen van de mensen niet was bekendgemaakt (Ef.3:5-7). Voor hen die het substitutionalisme aanhangen of de vervangingstheologie, de leer dat de Kerk het ‘geestelijk Israël’ is en daarmee in Gods heilswegen de plaats van Israël heeft ingenomen, leveren deze verzen natuurlijk veel problemen op. Het is dan ook van belang het onderscheid tussen de Gemeente en Israël te kennen wil men klaarheid krijgen over deze (tijdelijke) overgang. Ik zeg ‘tijdelijk’, omdat God het volk Israël niet definitief heeft afgeschreven maar tijdelijk terzijde heeft gesteld, totdat de volheid der heidenen is ingegaan, en zo zal heel Israël behouden worden (Rom.11:25). Jakobus volgt deze volgorde: Israël – Gemeente – Israël, want de tent van David die vervallen is zal weer opgebouwd worden. Israël is nu Lo-Ammi, want gij zijt mijn volk niet, maar eens echter zullen de kinderen Israëls talrijk wezen als het zand der zee en een overblijfsel zal behouden worden (Hos.1:8-12; Rom.9:25-29). De hut van David zal weer opgericht worden opdat de overige van de mensen de Heer zullen zoeken en alle volken waarover mijn naam is uitgeroepen (15:16-17).
‘Te dien dage zal Ik de vervallen hut van David weder oprichten, Ik zal haar scheuren dichten en wat daarvan is ingestort, overeind zetten; Ik zal haar herbouwen als in de dagen van ouds, opdat zij beërven de rest van Edom en van al de volken over wie mijn naam is uitgeroepen, luidt het woord van de Here, die dit doet. Zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat de ploeger zich aansluit bij de maaier en de druiventreder bij hem die het zaad strooit; dan zullen de bergen druipen van jonge wijn en al de heuvelen daarvan overvloeien. Ik zal een keer brengen in het lot van mijn volk Israël: verwoeste steden zullen zij herbouwen en bewonen; wijngaarden zullen zij planten en de wijn ervan drinken; boomgaarden zullen zij aanleggen en de vrucht daarvan eten. Dan zal Ik hen planten in hun grond, en zij zullen niet meer worden uitgerukt uit de grond die Ik hun gegeven heb, zegt de Here, uw God’ (Amos 9:11-15). ‘Want vele dagen zullen de Israëlieten blijven zitten zonder koning en zonder vorst, zonder offer en zonder gewijde steen, zonder efod of terafim. Daarna zullen de Israëlieten zich bekeren, en de Here, hun God, zoeken, en David, hun koning, en bevende komen tot de Here en tot zijn heil – in de dagen der toekomst’ (Hos.3:4-5). God zal zijn verbond met David nakomen dat er een koning zou zitten op Davids troon en dat zal uiteraard de Heer Jezus zijn, de zoon van David (2Sam.7:13, 16; Jes.9:6-7; Luk.1:32) die over Israël zal heersen.
De apostelen getuigen wat de gelovigen zouden moeten doen
Waaraan de gelovigen uit de volken zich zouden moeten houden waren noodzakelijk dingen (vs.28). Zij dienden zich te onthouden van drie dingen (1) de verontreiniging van de afgoden, van (2) de hoererij en van (3) het verstikte en van het bloed. We mogen aannemen dat het eerste te maken heeft met voedsel dat aan de afgoden was geofferd en daarna in de verkoop werd gebracht. We lezen daarover in de eerste brief aan de gemeente te Korinthe (8:1-13; 10:18-33). Het tweede was onthouding van hoererij. We mogen dan denken aan tempelprostitutie zoals dat in die tijden veel voorkwam. Het derde was eigenlijk al een oud gebod en vindt haar oorsprong al in het boek Genesis, we lezen daar: ‘Alleen vlees met zijn ziel, zijn bloed, zult gij niet eten’ (Gen.9:4). Dit was een gebod aan de gehele mensheid. In het boek Leviticus wordt dit gebod herhaald maar dan exclusief aan het volk Israël (Lev.17:10-16). Het is begrijpelijk dat dit gebod door de apostelen in herinnering wordt geroepen nu er mensen uit de heidenvolkeren tot geloof gekomen waren. Nadat ze eeuwen op hun eigen weg waren gegaan (Hand.14:16) zouden ze wel niet meer op de hoogte zijn geweest van het eerder gegeven gebod vandaar deze hernieuwde oproep. Het verstikte heeft te maken dat bij het doden van een dier op die wijze dat het bloed nog aanwezig bleef in het lichaam. Mogen we bloedworst eten, is dikwijls de vraag? Wel, ik heb geen opheffing van dit gebod gevonden in het Nieuwe Testament en ik denk dat we ons daaraan nog steeds dienen te houden. Het is en was niet alleen een gebod voor het Israël, maar voor de hele mensheid. Ik zie het dan ook als een gebod waaraan we ons dienen te houden en niet als een advies waaraan ze zelf bepaald of je het wilt doen of niet.