Nieuwe Testament – Waarvoor Jezus gekomen is – Johannes 14

27 juli, 2023

Bijbelboeken: Johannes

Evangelie naar Johannes

‘Waarvoor de Heer Jezus gekomen is’

Johannes 14

Inleiding

We kunnen het Johannes evangelie indelen naar het voorbeeld van de tabernakel in het OT in: (1) de voorhof, (2) heilige en (3) het heilige der heiligen. En als we die vergelijking maken, zien we dat de Here Jezus in de hoofdstukken 1–12 leert en spreekt tot alle mensen. We kunnen dat vergelijken met de voorhof in de tabernakel waar ook iedereen mocht komen. In de hoofdstukken 13-16 spreekt de Heer Jezus tot zijn discipelen, en dat gedeelte kunnen we vergelijken met het Heilige waar alleen de priesters mochten komen. En tenslotte spreekt Hij tot zijn Vader in de hoofdstukken 17-19, als de Hogepriester die alleen het Heilige der Heilige mocht betreden. De laatste hoofdstukken vormen dan de afsluiting van het evangelie en de overgang naar het boek Handelingen. Het is alsof Johannes, ‘de discipel die de Here Jezus liefhad’ en die aan zijn borst leunde, ook de diepste inzichten in de Persoon van de Here Jezus heeft ontvangen. Misschien dat daarom ook zijn evangelie het meest geliefd is.

Hoofdstuk 14 begint met de bekende woorden ‘Laat uw hart niet ontroerd worden’ en besluit met bijna dezelfde woorden ‘Laat uw hart niet ontroerd en niet bang worden’ (vs.27). Waarom zegt de Here Jezus dit? Wel daarvoor zijn drie oorzaken. (1) In het voorgaande hoofdstuk (vs.21) vinden we de voorzegging door de Heer Jezus wie Hem zou verraden; Judas zoals wij weten. (2) Als Judas dan is weggegaan zegt de Here Jezus tegen de discipelen in vers 33, dat Hij nog maar een korte tijd bij hen zal zijn en (3) als ‘klap op de vuurpijl’ voorzegt de Here Jezus dan ook nog de verloochening van Petrus! (vs.38). Niet bepaald opbeurende zaken voor de discipelen, vandaar dat de Heer Jezus hen wilde bemoedigen met één van zijn laatste boodschappen.

De Heer Jezus is gekomen om ons plaats te bereiden

‘Vader, hetgeen Gij Mij gegeven hebt – Ik wil, dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, om mijn heerlijkheid te aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt’ (Joh.17:24).

De Heer Jezus had het huis van de Vader verlaten en staat nu kort voor zijn terugkeer. Nog weinige dagen scheiden Hem van het weerzien met de Vader en de heerlijkheid die Hij had bij de vader had (Joh.17:5). Maar het belangrijkste werk waarvoor de Heer Jezus op aarde was gekomen lag nog vóór Hem, het kruis van Golgotha. Maar Hij kon nog niet zeggen: ‘Ik heb U verheerlijkt op de aarde door het werk te voleindigen, dat Gij Mij te doen gegeven hebt’ (Joh.17:4). Het grootste ‘werk’ moest nog volbracht worden, Hij was het Lam van God tevoren gekend, vóór de grondlegging der wereld (1 Petr.1:20). Het is zonder twijfel de moeilijkste periode in Jezus’ leven hier op aarde geweest ook omdat hij alle dingen van tevoren wist die zouden gaan gebeuren (Joh.6:64; 13:11). ‘En vóór het Paasfeest, toen Jezus wist, dat zijn ure gekomen was om uit deze wereld over te gaan tot de Vader, heeft Hij de zijnen, die Hij in de wereld liefhad, liefgehad tot het einde’ (Joh.13:1). De vreugde die voor Hem lag moet dan ook van bijzondere betekenis voor de Heer zijn geweest, want om die vreugde heeft Hij het kruis verdragen (Hebr.12:2). Stond die vreugde niet synoniem voor het terugkeren naar het huis van de Vader? Jezus had gezegd: ‘Ik ga u plaats bereiden’ Je kunt je afvragen voor wie heeft Jezus plaats bereid, voor wie is die belofte bedoeld? De Heer Jezus spreekt tot en over zijn discipelen, mensen die ‘alles achter zich hadden gelaten en Jezus waren gevolgd’ (Mat.19:27-28; Mark.10:28; Hand.9:2). In het gebed van de Heer Jezus tot de Vader vraagt de Heer Jezus: ‘Vader, hetgeen Gij Mij gegeven hebt – Ik wil, dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, om mijn heerlijkheid te aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt’ (Joh.17:24). Wanneer zal die belofte van de Heer Jezus aan zijn discipelen in vervulling gaan? Wel de Heer zegt het zelf: ‘wanneer Ik heengegaan ben en u plaats bereid heb, kom Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat ook gij zijn moogt, waar Ik ben’ (vs.3). Bij zijn wederkomst zal Hij ons brengen in het huis van de Vader en niet eerder. We dienen dan ook onderscheid te maken tussen het ‘paradijs’, waar de ontslapenen nú verblijven (Luk.23:43; 2 Kor.12:4) en het huis van de Vader. Bent u erbij?

De Heer Jezus is gekomen om ons de weg bekend te maken

‘Jezus zeide tot hem: Ik ben de weg en de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij’ (Joh.14:6)

De uitspraak van de Heer Jezus: ‘En waar Ik heenga, daarheen weet gij de weg’ ontlokte bij Thomas de vraag: ‘Here, wij weten niet, waar Gij heengaat; hoe weten wij dan de weg? De Het antwoord van de Heer Jezus is meer dan duidelijk: ‘Ik ben de weg en de waarheid en het leven’ (Joh.14:3-5). ‘De route is minder belangrijk als we maar weten dat de weg naar huis leidt’ is een spreuk uit het Zen-boedhisme. Dat is een halve waarheid of beter gezegd een onwaarheid. De weg is wel belangrijk omdat er maar één weg is en dat is Jezus Zelf! ‘En de behoudenis is in niemand anders, want er is ook onder de hemel geen andere naam aan de mensen gegeven, waardoor wij moeten behouden worden’ (Hand.4:12). ‘Want er is één God en ook één middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus, die Zich gegeven heeft tot een losprijs voor allen’ (1 Tim.2:5-6). De behoudenis en het daarmee verbonden vooruitzicht op de hemel is niet te verkrijgen door goede werken, religieuze plechtigheden of door geld. Veel mensen willen op een door hun gekozen manier de hemel bereiken, maar, ‘soms schijnt een weg iemand recht, maar het einde daarvan voert naar de dood’ (Spr.14:12). Ik denk dat Gods Woord duidelijke taal spreekt over de Weg ter redding. Op veel plaatsen in het Nieuwe Testament wordt de aandacht op Jezus gericht als het gaat om weg tot behoudenis.

De Heer Jezus is gekomen om ons de Vader te verklaren

                   ‘Ben Ik zolang bij u, Filippus, en kent gij Mij niet? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien’ (Joh.14:8).

Blijkt er iets van ongeloof en teleurstelling door in de woorden van de Heer Jezus wanneer hij tegen Filippus zegt: ‘Ik ben nu al zo lang bij jullie, en nog ken je me niet, Filippus?’ (Joh.14:9). Wat was er niet allemaal gebeurt de achterliggende drie jaar? ‘Blinden waren ziende geworden, lammen wandelden, melaatsen waren gereinigd en doven hoorden en doden waren opgewekt en armen hadden het evangelie ontvangen’ (Mat.11:5). Er is over de Heer Jezus in het evangelie van Johannes een viervoudig getuigenis waaruit duidelijk blijkt dat Hij de Zoon van God, ja God Zelf is (Fil.2:5-8). We vinden dat in hoofdstuk 5:30-47: ‘Ik kan van Mijzelf niets doen; gelijk Ik hoor, oordeel Ik, en mijn oordeel is rechtvaardig, want Ik zoek niet mijn wil, doch de wil van Hem, die Mij gezonden heeft.  Indien Ik getuig van Mijzelf, is mijn getuigenis niet waar; een ander is het, die van Mij getuigt, en Ik weet, dat het getuigenis, dat Hij van Mij aflegt, waar is. Gij hebt tot Johannes gezonden en hij heeft van de waarheid getuigd; maar Ik behoef het getuigenis van een mens niet, doch Ik zeg dit, opdat gij behouden wordt. Hij was de brandende en schijnende lamp en gij hebt u een tijdlang in zijn licht willen verheugen. Maar Ik heb een getuigenis, gewichtiger dan dat van Johannes; want de werken, die Mij de Vader gegeven heeft om te volbrengen, juist die werken, die Ik doe, getuigen van Mij, dat de Vader Mij gezonden heeft. En de Vader, die Mij gezonden heeft, die heeft van Mij getuigenis gegeven. Gij hebt nooit zijn stem gehoord of zijn gedaante gezien, en zijn woord hebt gij niet blijvend in u, want die Hij gezonden heeft, gelooft gij niet. Gij onderzoekt de Schriften, want gij meent daarin eeuwig leven te hebben, en deze zijn het, welke van Mij getuigen, en toch wilt gij niet tot Mij komen om leven te hebben. Eer van mensen behoef Ik niet, maar Ik ken u: gij hebt de liefde Gods niet in uzelf. Ik ben gekomen in de naam mijns Vaders en gij neemt Mij niet aan; indien een ander komt in zijn eigen naam, die zult gij aannemen. Hoe kunt gij tot geloof komen, gij, die eer van elkander behoeft en de eer, die van de enige God komt, niet zoekt? Denkt niet, dat Ik u zal aanklagen bij de Vader; uw aanklager is Mozes, op wie gij uw hoop gevestigd hebt. Want indien gij Mozes geloofdet, zoudt gij ook Mij geloven, want hij heeft van Mij geschreven. Maar indien gij zijn geschriften niet gelooft, hoe zult gij mijn woorden geloven?’

De apostel Johannes begint zijn evangelie met de woorden: ‘Niemand heeft ooit God gezien, de eniggeboren Zoon die in de schoot van de Vader is, die heeft Hem verklaard (Jh1:18; 6:46). Verder leert het Nieuwe Testament ons dat de Heer Jezus ‘de uitstraling van zijn heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen is’ (Hebr.1:3)  en ‘het beeld van (de onzichtbare) God’ (2 Kor.4:4; Kol.1:15). Thomas heeft het later begrepen toen hij tegen Jezus zei: ‘Mijn Here en mijn God!’ (Joh.20:28).

De Heer Jezus is gekomen om de Vader te verheerlijken

‘Mijn voedsel is, dat Ik de wil doe van Hem die Mij heeft gezonden en zijn werk volbreng’ (Joh.4:34).

Bij zijn komen in de wereld had de Heer Jezus gezegd: ‘Slachtoffer en offergave hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij een lichaam bereid; in brandoffers en zondoffers hebt Gij geen welbehagen gehad. Toen zeide Ik: zie, hier ben Ik – in de boekrol staat van Mij geschreven – om uw wil, o God, te doen’ (Hebr.10:6-7). In het evangelie naar Lukas ontdekken we dat de wet van Mozes en de profeten en de psalmen op Jezus betrekking hebben (Luk.24:27, 44). De Heer Jezus verweet de Joden niet dat zij de Schriften onderzochten, dat was goed, maar dat zij niet tot Hem wilden komen waarvan de Schriften getuigenis gaven (Joh.5:39-40). Iemand heeft eens gezegd: ‘Alléén door het lezen van de Bijbel kom je niet in de hemel’. Je moet Jezus Christus aannemen waarnaar de Schriften verwijzen; geen religie, maar relatie!. We lezen het Woord van God, om de God van het Woord te leren kennen. We lezen in de Psalmen: ‘Ik heb lust om uw wil te doen, mijn God, uw wet is in mijn binnenste’ (Ps.40:9). Bij zijn komen in de wereld had de Heer Jezus gezegd: ‘Ik ben van de hemel neergedaald, niet opdat Ik mijn wil zou doen, maar de wil van Hem die Mij heeft gezonden’ (Joh.6:38) en nu, bij zijn gaan uit de wereld: ‘Ik heb U verheerlijkt op de aarde door het werk te voleindigen, dat Gij Mij te doen gegeven hebt’ (Joh.17:4). Zijn hele leven was het de Heer Jezus zijn verlangen om ’altijd dat te doen wat Hem (God) welbehaaglijk was’ (Joh.8:29). Laten we in gedachten Jezus volgen terwijl Hij afdaalt van de Olijfberg en Hem vinden in de hof van Getsemane. ‘Toen ging Jezus met hen naar een plaats, genaamd Getsemane, en Hij zeide tot de discipelen: Zet u hier neder, terwijl Ik heenga om daar te bidden. En Hij nam Petrus en de twee zonen van Zebedeüs mede en Hij begon bedroefd en beangst te worden. Toen zeide Hij tot hen: Mijn ziel is zeer bedroefd, tot stervens toe; blijft hier en waakt met Mij. En Hij ging een weinig verder en Hij wierp Zich met het aangezicht ter aarde en bad, zeggende: Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze beker Mij voorbijgaan; doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt’ (Mat.26:39; Hebr.5:7,8). Geweldig hoever de Heer Jezus is gegaan in zijn verheerlijking van zijn God en Vader. ‘Krachtens die wil zijn wij eens voor altijd geheiligd door het offer van het lichaam van Jezus Christus’ (Hebr.10:10).

______________________________________________________________________________________________________________________________