Nieuwe Testament
‘Worden als de Meester!’
Johannes 15:1-17
Inleiding
Een mogelijke indeling van het evangelie naar Johannes, is naar het voorbeeld van de tabernakel in het Oude Testament. De hoofdstukken 1-12, waar de Heer Jezus tot alle mensen sprak, kun je vergelijken met de Voorhof, die toegankelijk was voor alle Israëlieten. In de hoofdstukken 13-16 spreekt de Heer Jezus tot zijn discipelen en dat verwijst naar het Heilige, waar alleen de priesters mochten komen. Hoofdstuk 17 dan, waar de Heer Jezus spreekt tot zijn Vader, is te vergelijken met het Heilige der Heiligen, alleen toegankelijk voor de Hogepriester. De rest van het Evangelie is dan te lezen als een ‘nawoord’.
De hoofdstukken 13-16 kun je dan ook opvatten als ‘hoger onderwijs’ voor Jezus’ discipelen. In hoofdstuk 13 demonstreert de Heer Jezus zijn discipelen in de voetwassing, hoe hun houding ten opzichte van elkaar dient te zijn. In het daaropvolgende hoofdstuk spreekt Hij dan over hun gemeenschappelijke toekomst in het Vaderhuis. En ten slotte, in hoofdstuk vijftien, de bekende gelijkenis van de Wijnstok en de ranken, leren we dat we moeten worden als de Meester, en daar willen we ons nu in verdiepen.
Meester en Slaven
‘Een discipel is niet boven zijn meester, en een slaaf niet boven zijn heer. Het is de discipel genoeg dat hij wordt als zijn meester, en de slaaf wordt als zijn heer’ (Mat.10:24-25)
Toen de Heer Jezus zijn twaalf discipelen, die Hij ook apostelen noemde, tot zich riep en hen aanstelde, was dat met het doel dat zij bij Hem zouden zijn zodat Hij hen zou kunnen uitzenden om te preken (Mark.3:14). In het jodendom was de persoon van een leraar zeer belangrijk, niet alleen om wat hij leerde, maar ook wat zijn persoon betreft. Een leerling wilde zijn zoals de leraar. De apostel Paulus was opgevoed aan de voeten van Gamaliël (Hand.22:3) en omdat hij daarnaar verwijst moet dat voor hem wel belangrijk geweest zijn. Gamaliël was geëerd door het hele volk (Hand.5:34). Iets van die gedachte, worden als de meester, vinden we terug in de woorden van de apostel Paulus, wanneer hij zegt: ‘Weest mijn navolgers, zoals ook ik van Christus’ (1Kor.11:1).
Discipelschap begint bij het leren kennen van de Meester. Dat is dan ook de reden dat de Heer Jezus zijn twaalf apostelen bij Zich wilde hebben, opdat ze zouden leren Wie Hij is. Wanneer bij ons het verlangen ontstaat om aan anderen het evangelie te brengen, dan moeten we begrijpen dat onze dienst begint bij het leren kennen van de Opdrachtgever, die zachtmoedig en nederig van hart is (Mat.11:29). Vandaar dat er staat: ‘Dat zij bij Hem zouden zijn, opdat Hij hen zou (kunnen) uitzenden opdat ze het evangelie van het koninkrijk zouden verkondigen’ (Mark.3:14). Want in de gezindheid waarmee de Heer Jezus de mensen zag en Zich tot hen wendde, dienen ook wij Hem te volgen. ‘Want laat die gezindheid in u zijn, die ook in Christus Jezus was…’ (Fil.2:5). ‘Toen Hij nu de menigten zag, werd Hij met ontferming over hen bewogen, want zij lagen afgemat terneer als schapen die geen herder hebben’ (Mat.9:36). Vandaar het verlangen van de apostel Paulus ‘om Hem te kennen’ (Fil.3:10). Helaas moest de Heer Jezus tegen Filippus zeggen: ‘Ben Ik zo lange tijd bij u en heb je Mij niet gekend?’ (Joh.14:9). Hoe staat het met onze kennis van de Heer Jezus?
Ranken en Vruchten
‘Ik ben de wijnstok, u de ranken; wie in Mij blijft en Ik in hem, die draagt veel vrucht.’ (Joh.15:5)
Het is duidelijk dat je verbonden moet zijn met de Heer om vrucht te kunnen voortbrengen, want ‘zonder Mij kunt u helemaal niets doen’ (Joh.15:5). Maar wat mogen we verstaan onder ‘vrucht’? Veel gelovigen denken dan onmiddellijk aan het brengen van het evangelie aan anderen opdat die tot geloof zouden komen, en dan zien ze dat als een vrucht, wat op zich niet verkeerd is. Zo spreekt ook Paulus ervan wanneer hij aan de gelovigen te Rome schrijft dat hij zich dikwijls had voorgenomen hen te bezoeken, om ook onder hen enige vrucht te hebben (Rom.1:13). Maar dat is niet alles, er is meer! Vruchten kunnen ook uw praktische heiliging zijn (Rom.6:22), de verandering van uw gezindheid als vrucht van de Geest (Gal.5:22), vrucht dragen in alle goed werk (Kol.1:10) en ook uw lofprijs aan God als een vrucht van de lippen (Heb.13:15). Dus laat u zich niet beperken!
In veel gelijkenissen verwijst de Heer Jezus naar wat we in de schepping kunnen waarnemen, zo ook wat betreft het dragen van vrucht door de vergelijking met een rank en verbonden aan een wijnstok. Wanneer een plant vrucht voortbrengt, dan mag je ervan uitgaan dat er leven is en ook dat de wortels een gezonde activiteit hebben (Ps.1:3). Maar ook dient de rank zo af en toe gereinigd of gesnoeid te worden om meer of veel vrucht te kunnen voortbrengen. Vrucht voortbrengen geschiedt geleidelijk, zoals we dat ook in de natuur zien, en het komt niet door inspanning. Voorwaarde is dat de rank verbonden blijft met de wijnstok! Vrucht voortbrengen is het uiteindelijke doel van een gelovige, want de Heer heeft ons gesteld opdat we heengaan en vrucht dragen voor God (Rom.7:4). Vruchten die ontstaan, zijn bestemd voor God en anderen. Maar centraal staat het woord ‘Wie in Mij blijft’, daar staat of valt uw hele leven als gelovige mee.
Discipelen en Geboden
‘Hierin is mijn Vader verheerlijkt, dat u veel vrucht draagt, en u zult mijn discipelen zijn’ (Joh.15:8)
Discipelschap begint dus niet met het aanschaffen van een boekje over dat onderwerp, of het volgen van een cursus, maar komt voort uit je relatie met de Heer. Om die relatie te onderhouden en verder te ontwikkelen, is het Woord van God van fundamenteel belang. Door het Woord zijn we immers wedergeboren en het dient voor onze groei als gelovige (1Petr.1:23; 2:2). Psalm 119 is een lofzang op het Woord van God; elk vers, op vijf na, verwijst ernaar in veel verschillende benamingen. Iemand heeft eens gezegd als commentaar bij vers 11, dat Gods Woord het ‘beste boek op de beste plaats met de beste bedoeling’ is. Maar dat niet alleen. Het liefhebben van Gods Woord is een bewijs van uw liefde voor God. Want: ‘Wie mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het, die Mij liefheeft’ (Joh.14:21) en ‘Indien iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord bewaren’ (Joh.14:23). Om in die liefde te blijven is het bewaren van Gods geboden een voorwaarde (Joh.15:10). Bewaren wil zeggen: het Woord een plaats geven in je leven, toepassen en naleven. Dit wordt duidelijk gemaakt in de gelijkenis van de wijze en de dwaze man: ‘Waarom noemt u Mij: Heere, Heere, en doet niet wat Ik zeg? Ieder die naar Mij toe komt en Mijn woorden hoort en ze doet, Ik zal u laten zien aan wie hij gelijk is. Hij is gelijk aan een man die een huis bouwde: hij groef en diepte uit en legde het fundament op de rots. Toen de hoge vloed kwam, sloeg de waterstroom tegen dat huis aan en kon het niet doen wankelen, want het was op de rots gefundeerd. Maar wie ze gehoord en niet gedaan zal hebben, is gelijk aan een man die een huis bouwde op de aarde zonder fundament. Toen de waterstroom ertegenaan sloeg, stortte het meteen in, en de val van dat huis was groot’ (Luk.6:46-49). Kunt u met David zeggen: ‘Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn overdenking de ganse dag’ (Ps.119:97)?
Vrienden en Geheimen
‘U bent mijn vrienden, als u doet wat Ik u gebied’ (Joh.15:15)
Rank, discipel, vriend. Uit die volgorde kunnen we geestelijke groei concluderen. Groeien door het Woord is groeien in de kennis en de genade van de Heer Jezus Christus (2Petr.3:18). Wie heeft, ontvangt meer. ‘Immers, terwijl u gezien de tijd leraars behoorde te zijn, hebt u weer nodig dat men u leert wat de elementen van het begin van de uitspraken van God zijn, en u bent geworden als zij die melk nodig hebben, en niet vast voedsel. Want ieder die melk gebruikt, is onervaren in het woord van de gerechtigheid, want hij is een klein kind; maar het vaste voedsel is voor volwassenen, die door de gewoonte hun zinnen geoefend hebben om zowel het goede als het kwade te onderscheiden’ (Hebr.5:12-14).
Van Mozes lezen we dat de Here met hem sprak ‘van aangezicht tot aangezicht, zoals een man sprak met zijn vriend’ (Ex.33:11). En Abraham, van wie de Here dacht: ‘Zou Ik voor Abraham verbergen wat Ik ga doen’ (Gen.18:17), werd een vriend van God genoemd (Jak.2:23). Tegen vrienden zeg je dingen die je niet tegen een ander zou kunnen of willen zeggen. Dat kan omdat het geestelijk niveau van de ander op een laag pitje staat, zodat hij of zij het net kan vatten, of van een gelovige die geen enkele belangstelling in het Woord van God toont. ‘En met vele zulke gelijkenissen sprak Hij het woord tot hen, naardat zij het konden horen; maar zonder gelijkenis sprak Hij niet tot hen, maar afzonderlijk verklaarde Hij alles aan zijn eigen discipelen’ (Mark.4:33-34). Vooral zij die ‘als pasgeboren kinderen verlangen naar het Woord’ (1Petr.2:2) hebben daarmee een goudmijn waarin je kan delven zonder eind. ‘Ik heb u vrienden genoemd, omdat Ik u alles wat Ik van mijn Vader heb gehoord bekend gemaakt heb’ (vs.15). Gedurende zijn verblijf op aarde heeft de Heer al ‘dingen uitgesproken die van de grondlegging van de wereld af verborgen waren geweest’ (Mat.13:35), maar ook door de arbeid van de apostel Paulus zijn we verder ingelicht over allerlei verborgenheden (Rom.11:25; Ef.5:22; 1Kor.15:51). Bent u erin geïnteresseerd? De Heilige Geest wil u daarin helpen en zal u alles in herinnering brengen wat de Heer heeft gezegd en zal u in de hele waarheid leiden en de toekomstige dingen verkondigen (Joh.14:26; 16:13).
——————————————————