Vraag en Antwoord
Was de komst van de Messias aangekondigd?
Nummer 7
Antwoord:
In zijn Kerkgeschiedenis verwijst Eusebius (270-340 n.Chr.) naar Genesis 49 en zegt dat de komst van de Christus niet onverwacht is gekomen. Want doordat Herodus op de troon zat ten tijde van de geboorte van de Heer Jezus is de profetie dat zegt: ‘De scepter zal van Juda niet wijken, noch de heersersstaf tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en hem zullen de volken gehoorzaam zijn’ (Gen.49:10) in vervulling gegaan want hij was de eerste vreemdeling die over het joodse volk regeerde. Zolang de joden de mogelijkheid hadden om onder hun eigen inheemse heersers te leven, was die voorzegging nog niet uitgekomen; van Mozes’ tijd tot de regering van Augustus hadden zij hun eigen leiders. Tijdens Augustus’ bewind echter kreeg Herodus als eerste vreemdeling uit handen van de Romeinen de regering van de joden toebedeeld. Omdat de regering over de joden in vreemde handen was gekomen, moest volgens de profetie De gene Die de volken verwachtten spoedig komen; Zijn verschijnen stond a.h.w. voor de deur; want met Herodus was de relmatige opvolging door eigen inheemse regeerder en vorsten ten einde gekomen. (Eusebius, Boek Een 1.6-1.4). De ‘Silo’ uit Juda blijkt de grote zoon van David te zijn, die soms zelfs ‘David’ heet: ‘want vele dagen zullen de Israëlieten blijven zitten zonder koning en zonder vorst, zonder offer en zonder gewijde steen, zonder efod of terafim. Daarna zullen de Israëlieten zich bekeren, en de Here, hun God, zoeken, en David, hun koning, en bevende komen tot de Here en tot zijn heil – in de dagen der toekomst’ (Hos.3:4-5). Tot zover de visie van Eusebius.
Dat er joden waren die de Christus verwachtten wordt duidelijk uit een aantal plaatsen in het Nieuwe Testament duidelijk. ‘En zie, een man, genaamd Jozef, die raadsheer was, een goed en rechtvaardig man 51– deze had niet ingestemd met hun raad en bedrijf –, van Arimatea, een stad der Joden, die het Koninkrijk Gods verwachtte’ (Luk.23:50-51). Ook mogen we die verwachten bespeuren bij de Samaritaanse vrouw: ‘’De vrouw zeide tot Hem: Ik weet, dat de Messias komt, die Christus genoemd wordt; wanneer die komt, zal Hij ons alles verkondigen’ (Joh.4:25). En tenslotte bij Simeon want ‘hem was door de heilige Geest een godsspraak gegeven, dat hij de dood niet zou zien, eer hij de Christus des Heren gezien had’ (Luk.2:26) en Anna ‘sprak over Hem tot allen, die voor Jeruzalem verlossing verwachtten’ (Luk.2:38). Deze verwachting kan ook gebaseerd zijn op hetgeen we vinden in het boek Daniël, meer in het bijzonder hoofdstuk 9:24-27 betreffende zeventig jaarweken.
_________________________________________________________________________________________________________________________________________