'In hoofdzaken eenheid, in bijzaken verdraagzaamheid en in alles de liefde'
Wat buigt u zich neer, mijn ziel, en wat bent u onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem weer loven; Hij is de volkomen verlossing van mijn aangezicht en mijn God.
Het woord ‘wandel’ of ‘wandelen’ komt in de brief aan de Efeziërs acht keer voor, wat de belangrijkheid aangeeft. (2:2; 2:10; 4:1, 17, 22; 5:2, 8, 15). Wandelen in de betekenis die de Bijbel eraan geeft is het geheel van de activiteiten van het leven van de gelovige. Dit wordt het mooist weergegeven in de brief aan de Romeinen met de woorden van de apostel Paulus wanneer hij spreekt over de nieuwe gelovige: ‘Zoals ook Christus uit de doden is opgewekt door de heerlijkheid van de Vader, zo ook wij in nieuwheid van leven zouden wandelen’ (Rom.6:4). Samenvattend vinden we dan dat de gelovige dient te wandelen in nieuwheid van het leven (Rom.6:4), door de Geest (Rom.8:4), welvoeglijk of eerbaar (Rom.13:13), door geloof (2Kor.5:7), in goede werken (Ef.2:10), in liefde (Ef.5:2), in goede werken (Ef.2:10), in liefde (Ef.5:2), in wijsheid (Kol.4:5, in waarheid (2Joh. 4) en naar het gebod van de Heer (2 Joh. 6). Dat is uiteraard het ideaalbeeld, maar we zien helaas dat veel gelovigen wandelen in de duisternis, niet meer naar de liefde, naar de mens, wandelen zoals de heidenen, als dwazen, ongeregeld wandelen om maar een paar negatieve voorbeelden te noemen. U begrijpt wel dat wanneer de gelovige zó wandelt hij of zij onmogelijk tot eer van God wandelt; eerder het tegendeel (Jak.4:4).
Wij zijn geschapen in Christus Jezus tot goede werken, die God tevoren heeft bereid, opdat wij daarin zouden wandelen (Ef.2:10). Goed om daar eens over na te denken! Dat wil zeggen dat wij geen verontschuldigen kunnen aanvoeren om niets te doen, want God heeft die goede werken waarin wij worden geacht te wandelen, van tevoren toebereid. Deze werken liggen klaar, u hoeft ze alleen maar op te zoeken en te ontdekken. Daar komt bij dat eenieder van ons over talenten en gaven beschikt. ‘Want het is als een mens die buitenlands ging en zijn eigen slaven riep en hun zijn bezittingen toevertrouwde. En de een gaf hij vijf talenten, de andere twee, de derde één, ieder naar zijn eigen bekwaamheid’ (Mat.25:14-15). De werken van tevoren bereid en de gaven en talenten ook.
Goed we gaan ‘wandelen’ sta voor stap en we doen dat in eenheid, in reinheid, in liefde, in het licht, zorgvuldig en in harmonie.
Wandelen in Eenheid (4:1-16)
Elke Gemeente bestaat uit een bonte mengeling van gelovigen met allemaal verschillende achtergronden, culturen en tradities, probeer daar maar eens een eenheid van te maken zonder dat dat ten koste gaat van de individualiteit van de gelovige! En toch zijn we allen door één Geest tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen, en allen zijn wij met één Geest gedrenkt (1Kor.12:13). Dat vraagt om een bewust voornemen om de eenheid van de Geest te bewaren in de band van de vrede (Ef.4:3). Dat vereist veel verdraagzaamheid. Het gaat hier wel om de geestelijke eenheid en niet de praktische! In de loop van de tijd is de Gemeente, opgesplitst in allerlei denominaties en is er van een praktische eenheid niets maar te zien. Maar in overeenstemming met het gebed van de Heer Jezus tot de Vader, ‘opdat zij één zijn zoals Wij één zijn’, moeten we denken aan de geestelijke eenheid van de Gemeente. Die eenheid wordt gevormd door de som van alle wederom geboren gelovigen, waar ook ter wereld. Één lichaam en één Geest, zoals u geroepen bent in één hoop van uw roeping; één Heer, één geloof, één doop; één God en Vader van allen’ (Ef.4:4-5), dat is de grondslag van onze eenheid.
De gaven die God, ná de hemelvaart en met de komst van Heilige Geest aan de Gemeente gegeven heeft zijn bedoeld tot de opbouw van het lichaam van Christus. ‘En Hij heeft sommigen gegeven als apostelen, anderen als profeten, anderen als evangelisten, anderen als herders en leraars ten dienste van het geheel van de Gemeente van Christus, en hun werkterrein is niet beperkt tot een of andere plaatselijke gemeente.
Wandelen in Reinheid (4:17-32)
We zijn wel in de wereld, maar niet van de wereld (Joh.17) en dat moet blijken in ons leven.
We dienen ons ‘onbesmet van de wereld te bewaren’ (Jak.1:27), ‘de wereld niet lief te hebben, noch wat in de wereld is (1Joh.2:15) en ook in ons denken mag niet gelijkvormig aan de wereld worden (Rom.12:2). Dat betekent een totale transformatie, die van binnen – in ons hart begint – en van daaruit in het praktische leven zichtbaar moet worden. ‘Gij geheel anders, gij hebt Christus leren kennen, dat wil zeggen niet meer mijn ik maar Christus leeft in mij!’ (Gal.2:20; Ef.4:21 NBG). Dat een verandering nodig is blijkt wel uit het woordje ‘meer’, dus wat men vroeger deed en wellicht normaal vond dienen we achter ons te laten. Petrus zegt dat we ‘de overige tijd in het vlees niet meer moeten leven naar de begeerte van de mensen maar naar de wil van God’ (1Petr.4:2-3). Die ommekeer is niet gemakkelijk en heeft zijn tijd nodig. In Christus zijn we een nieuwe schepping (2Kor.5:17) en dat moet ook blijken in de praktijk van ons leven. In dat verband spreekt de apostel Paulus in de brief aan de Kolossers over ‘de oude mens uitdoen’ en ‘de nieuwe mens aandoen’ (Kol.3:9; Ef.4:24).
Wandelen in Liefde (5:1-7)
Als we alles bezaten of zouden doen, maar we hadden de liefde niet dan waren we gelijk aan klinkend koper of een schelle cymbaal (1Kor.13). Liefde dient het kenmerk van iedereen te zijn die zich een volgeling van de Heer Jezus noemt. ‘Een nieuw gebod geef Ik u: dat u elkaar liefhebt; zoals Ik u heb liefgehad, dat u ook elkaar liefhebt. Hieraan zullen allen weten dat u mijn discipelen bent, als u liefde onder elkaar hebt’ (Joh.13:34-35). We spreken dan wel over de goddelijke liefde, die in onze harten is uitgestort door de Heilige Geest (Rom.5:5). Ons voorbeeld is uiteraard de Heer Jezus die zijn leven voor ons heeft afgelegd (1Joh.3:16). Maar ook God, de Vader die zijn Zoon naar deze wereld heeft gezonden als zoenoffer voor onze zonden (1Joh.4:10), en zegt Johannes verder, dat Zoals Hij is, ook wij (zouden) zijn in deze wereld’ (1Joh.4:17).
Wandelen in het Licht (5:8-14)
‘Welke gemeenschap heeft licht met duisternis?’ (2Kor.6:14). Wij zijn kinderen van het licht en dienen te wandelen in het licht. Het licht kan niet samengaan met de duisternis; het licht kan de duisternis alleen maar openbaren (John.3:19-21; 1Joh.1:5-10). Johannes begint zijn eerste brief met het geheim te openbaren om te kunnen wandelen in het licht, en dat is de gemeenschap met Christus (1Joh.1:3). Dat maken de volgende verzen duidelijk, die zeggen: ‘Als wij zeggen dat wij gemeenschap met Hem hebben, en wij wandelen in de duisternis, dan liegen wij en doen de waarheid niet.’ Maar als wij wel in het licht wandelen, dan zal dat duidelijk worden aan de vruchten die wij voortbrengen. ‘De vrucht van het licht bestaat in alle goedheid en gerechtigheid en waarheid, terwijl u beproefd wat de Heer welbehaaglijk is’ (Ef.5:9-10). Gemeenschap met Christus en een daaruit voortvloeiende wandel in het licht stelt de duisternis aan de kaak, want het is het licht dat alles openbaar maakt. ‘Daarom zegt Hij: Ontwaakt u die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten’.
Wandelen in Wijsheid (5:15-18)
Ook wij behoorden voor onze bekering bij die mensen die verduisterd waren in het verstand’ (4:18). We hebben dus wijsheid van Boven nodig om in deze duisternis als gelovige te wandelen. Vandaar Paulus’ gebed om voor de gelovigen te bidden en te vragen, dat ze vervuld mogen worden met de kennis van zijn wil, in alle wijsheid en geestelijk inzicht om de Heer waardig te wandelen’ (Kol.1:9). Wijsheid is de gave om kennis en inzicht te benutten voor de juiste woorden en de juiste handelingen op de juiste tijd. ‘Als nu aan iemand van u wijsheid ontbreekt, laat hij die dan aan God vragen’ (Jak.1:5). Daarom is een leven in gemeenschap met de Heer Jezus een vereiste, want Hijzelf heeft gezegd: ‘Ik ben het licht van de wereld; wie Mij volgt, zal geenszins in de duisternis wandelen, maar zal het licht van het leven hebben’ (Joh.8:12). De apostel Paulus moest van de gelovigen te Korinthe getuigen: ‘Is er dan onder u niet één wijze, ook niet één?’ (1Kor.6:5). Dit gedeelte wordt afgesloten met de oproep om niet onverstandig te zijn maar, om te verstaan wat de wil van de Heer is
Wandelen in Harmonie (5:19-6:9)
Harmonie komt vanuit het Grieks en betekent samenvoeging. Het woord kent meerdere betekenissen, waarbij het neerkomt op de juiste verhouding van delen of momenten van een geheel, ofwel de samenwerking van deze delen tot een schoon en goed geheel. Deze harmonie mag op verschillende terreinen zichtbaar worden.
(1) In de Gemeente (5:19-21)
De opdracht is: ‘Wordt vervuld van de Geest!’ (5:18). Dat is geen vraag maar een opdracht, waardoor we met elkaar een harmonieus geheel vormen in het zingen van geestelijke liederen tot lof van de Heer. Weest dankbaar aan God en Vader en weest elkaar onderdanig.
Een harmonieus samenkomen als Gemeente kan alleen als er verdraagzaamheid is. Bepaalde visies of meningen doordrukken getuigt niet van de Geest van Christus. Was het: ‘In hoofdzaken eenheid, in bijzaken verdraagzaamheid en in alles de liefde’ wat meer in de praktijk gebracht dat had de geschiedenis van de Kerk van Christus er in de loop van de tijd er waarschijnlijk heel anders uitgezien dan zoals ze nu is. Ik weet dat is een moeilijke oefening bijzaken van hoofdzaken te onderscheiden, maar toch, weet u een andere weg waardoor een harmonieus samenkomen als gelovigen mogelijk is? (Vgl. Romeinen 14).
(2) In het huwelijk (5:22-33)
Het huwelijk tussen man en vrouw dient een afspiegeling te van Christus en de Gemeente (5:32-33). Helaas zien we de laatste decennia een totaal niet-harmonieus beeld van het huwelijk! Scheidingen zijn aan de orde van de dag, ook binnen de Gemeente! Waar de gezagsstructuren die God heeft vastgesteld in zijn Woord niet meer worden aanvaard, gaat het gegarandeerd mis. Onderdanigheid van de vrouw aan de man, past niet meer in onze geëmancipeerde wereld. Mannen hebt u vrouwen lief al evenmin; overspel is aan de orde van de dag. We zien dat veel gelovigen meegesleurd worden in het denken en handelen van deze wereld en beslissingen nemen die tegen de principes van Gods Woord ingaan.
(3) In de verhouding tussen ouders en kinderen (6:1-4)
Gebroken relaties tussen man en vrouw, veroorzaken ook gebroken relaties tussen ouders en kinderen. De kinderen zijn vaak de dupe, de echte slachtoffers, vaak voor de rest van hun leven. Hoe kan een kind respect voor zijn vader of moeder opbrengen als die dat in hun eigen relaties niet konden. Hoe kan een kind zijn ouders gehoorzaam zijn als die er niet meer zijn, en in het ergste geval met elkaar overhoopliggen? Wat komt er dan van het opvoeden terecht? Wat voor beeld krijgt een kind daardoor van het huwelijk? Zal het kind later zelf nog in het huwelijksbootje stappen? Het gezin dat tot de belangrijkste hoeksteen van de onze maatschappij werd gerekend, is dat allang niet meer. Waar eindigt dan de maatschappij? En tenslotte, wat te denken van kinderen die opgroeien in een huwelijk van twee personen van hetzelfde geslacht, waar de vader- of in het ander geval de moederfiguur ontbreekt?
(4) In de verhouding tussen slaven en meesters (6:5-9)
Niet meer van deze tijd zou u zeggen, gelukkig wel, althans in onze westerse maatschappij.
Maar het principe blijft staan, zowel voor de werknemer als de werkgever. Ook al zijn de uiterlijke omstandigheden verandert, de innerlijke behoord dezelfde te zijn en blijven. Het gaat mijn inziens hier om gelovige slaven en meesters, die aangesproken mogen worden op hun verhouding tot Christus. Voor beiden geldt ‘Wat u ook doet, doet het van harte, als voor de Heer en niet voor mensen’ (Kol.3:23, 17).
Zie voor de relatie slaven en meesters, of werknemers t.o.v. werkgevers o.a. de volgende teksten: Kol.3:22-4:1; de brief aan Filémon; Tit.2:9; Jak.5:4.